ECLI:NL:RBROT:2009:BL3860

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
914129
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsverhouding tussen eiser en Vrede Holding B.V. inzake agentuurovereenkomst en arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft eiser een vordering ingesteld tegen Vrede Holding B.V. met betrekking tot een overeenkomst die hij met de gedaagde heeft gesloten voor het verrichten van agentuurwerkzaamheden in Dubai. Eiser stelt dat de overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst, terwijl Vrede Holding aanvoert dat het gaat om een agentuurovereenkomst die per 30 september 2007 is beëindigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, omdat de voorwaarden en de uitvoering van de overeenkomst niet duiden op een gezagsverhouding. De overeenkomst is gekwalificeerd als een agentuurovereenkomst, waarbij de bepalingen van het BBA niet van toepassing zijn, omdat eiser niet betrokken was bij de Nederlandse arbeidsmarkt. De opzegging van de overeenkomst door Vrede Holding was onregelmatig, omdat de opzegtermijn niet in acht is genomen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op een schadevergoeding van € 5.000,00, alsook op de achterstallige onkostenvergoeding over een bepaalde periode. De vordering van Vrede Holding in reconventie is afgewezen, omdat zij haar stellingen niet voldoende heeft onderbouwd. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[eiser],
te dezer zake woonplaats gekozen te Rotterdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. L.M.M. Fruytier te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vrede Holding B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. A.H.G. Katz te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” en “Vrede Holding”.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• het exploot van dagvaarding van 25 juli 2008, met producties;
• de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
• het tussenvonnis van 24 oktober 2008, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
• de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
• de voorafgaand aan de comparitie van partijen door Vrede Holding in het geding gebrachte producties;
• de door de griffier gemaakte aantekeningen van de op 19 februari 2009 gehouden comparitie van partijen;
• de akte na comparitie van de zijde van [eiser], met producties;
• de akte na comparitie van de zijde van Vrede Holding, met producties.
2. De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1 [eiser] is in de periode van 26 september 2005 tot 26 september 2006 als aspirant beveiligingsmedewerker in dienst geweest van M&D Security B.V., welke onderneming zich samen met andere bedrijven naar buiten toe presenteert onder de naam Vrede Holding B.V.
2.2 Partijen hebben op 17 oktober 2006 een overeenkomst gesloten, die schriftelijk is vastgelegd en die in de kop “Agent contract” vermeldt. Blijkens die overeenkomst geldt Vrede Holding als principaal en [eiser] als agent. [eiser] zou zijn werkzaamheden verrichten in Dubai, Verenigde Arabische Emiraten, en diende daar een kantoor ten behoeve van Vrede Holding op te richten, een bankrekening te openen en verschillende toepasselijke vergunningen te regelen. In de considerans is opgenomen dat “de agent als zelfstandig handelsagent en vertegenwoordiger van Vrede Holding werkzaam zal zijn, daarbij zal bemiddelen bij de verkoop van producten en diensten van de principaal (…)”. Overigens is in de overeenkomst onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 1: Aanvang, duur en opzegging
Lid 1: De principaal verklaart de agent met ingang van 15 oktober 2006 te hebben aangesteld als handelsagent voor onbepaalde tijd.
Lid 2: De overeenkomst kan door ieder der partijen worden beëindigd door middel van opzegging, rekening houdend met een opzegtermijn van een maand. (…)
Artikel 2: Producten en regio
Lid 1: De agent zal voor de principaal bemiddelen in de verkoop en representeren van alle producten en diensten van VREDE - Holding.
(…) Lid 3: De agent zal op basis van exclusiviteit werkzaam zijn voor VREDE - Holding.
Lid 4: De principaal zal gedurende de looptijd van deze overeenkomst geen andere handelsagenten of andere distributeurs aanstellen in het in lid 3 genoemde gebied.
Artikel 3: Vergoeding en provisie
Lid 1: VREDE - Holding zal de agent 5000,- (vijfduizend) euro per maand betalen als onkostenvergoeding. De agent moet er voor zorgen dat daar bonnen tegenover komen te staan.
Lid 2: De agent zal onder aftrek van eventuele betalingskortingen een winstdeling van 35% van de totale netto winst ontvangen. (…)
Artikel 8: Minimumomzet
Indien netto winst van de direct en indirect door tussenkomst van de agent/vertegenwoordiger tot stand gekomen overeenkomsten gedurende een tijdvak van 12 maanden beneden de totale geïnvesteerde en vergoede bedrag is, is de principaal gerechtigd onderhavige overeenkomst op te zeggen zonder opzegtermijn.
Artikel 13: Toepasselijk recht
Lid 1: Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
Lid 2: Alle geschillen voortvloeiende uit deze overeenkomst zullen worden voorgelegd aan de bevoegde rechter van het arrondissement waar de principaal feitelijk bij het aangaan van de overeenkomst is gevestigd.
2.3 Op 16 september 2007 is [eiser] in Ajman, Verenigde Arabische Emiraten, betrokken geraakt bij een verkeersongeluk: de taxi, waarin hij zat, is van achteren aangereden door een andere auto.
2.4 Bij brief van 30 september 2007, die volgens [eiser] medio november 2007 aan hem ter hand is gesteld, heeft Vrede Holding hem onder meer het volgende meegedeeld:
We are sorry to inform you that we can not continue working with you. Due to the accident you had on 16-09-2007 in Ajman U.A.E. You haven’t work since that day and Vrede holding bv is force to stop her contract with you.
This means that Vrede Holding BV has to close his Dubai branch. We wish you the best of health and a fast recovery so we can start doing business with you again.
Attached you will find our invoice to your company. It is our invest in you and your company and the losses because of the accident.
2.5 [eiser] heeft bij brief van zijn gemachtigde van 21 februari 2008 geprotesteerd tegen de brief van 30 september 2007 en de vernietigbaarheid van de opzegging van de overeenkomst ingeroepen.
2.6 Bij vonnis in kort geding van 2 juni 2008 van deze rechtbank, sector kanton, is de vordering van [eiser] tot doorbetaling van het contractueel overeengekomen loon dan wel de contractueel overeengekomen vergoeding na 1 oktober 2007 afgewezen. In reconventie is de vordering van Vrede Holding tot afgifte van de administratieve stukken die [eiser] nog van Vrede Holding in het bezit heeft toegewezen en de vordering tot terugbetaling van een bedrag van “circa € 300.000,00”, dat Vrede Holding aan [eiser] ter beschikking zou hebben gesteld en waarvoor geen rekening en verantwoording zou zijn afgelegd, afgewezen.
3. Het geschil en de stellingen van partijen
In conventie
3.1 [eiser] heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Vrede Holding te veroordelen:
- primair tot betaling van 100% c.q. 70% van het contractueel overeengekomen loon van € 5.000,00 netto per maand, vanaf 15 oktober 2006 tot en met 1 november 2006, alsmede vanaf 1 oktober 2007 tot de datum dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf 1 oktober 2007, althans vanaf de dag van dagvaarding;
- subsidiair tot betaling van de contractueel overeengekomen vergoeding van € 5.000,00 netto per maand, vanaf 15 oktober 2006 tot en met 1 november 2006, alsmede vanaf
1 oktober 2007 tot de datum dat de agentuurovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2007, althans vanaf de dag van dagvaarding;
met veroordeling van Vrede Holding in de kosten van de procedure.
3.2 Aan zijn vordering heeft [eiser] naast de hiervoor onder 2. vermelde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - primair ten grondslag gelegd dat de tussen partijen gesloten overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. Toestemming voor opzegging daarvan ex artikel 6 Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (BBA) ontbreekt, zodat de arbeidsovereenkomst voortduurt en Vrede Holding gehouden is het loon door te betalen. Subsidiair heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een agentuurovereenkomst, waarop het BBA eveneens van toepassing is (ingevolge artikel 1 sub b onder 2 daarvan). De Nederlandse arbeidsmarkt is bij de beëindiging van de agentuurovereenkomst betrokken, zodat ook in zoverre toestemming voor opzegging vereist is. Bij gebreke van die opzegging duurt de agentuurovereenkomst voort en is Vrede Holding gehouden de vergoeding door te betalen.
3.3 Vrede Holding heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tot afwijzing ervan, met veroordeling van [eiser], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure. Vrede Holding heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd dat de overeenkomst tussen partijen niet als een arbeidsovereenkomst, maar als een agentuurovereenkomst moet worden gekwalificeerd. Aan die agentuurovereenkomst is per 30 september 2007 een einde gekomen door de op artikel 8 van de overeenkomst gebaseerde opzegging van die datum. Voor zover artikel
8 niet van toepassing is baseert Vrede Holding de opzegging op artikel 1 van de overeenkomst, zodat - met inachtneming van een maand opzegtermijn - per 31 oktober 2007 een einde is gekomen aan de agentuurovereenkomst. Omdat [eiser] niet betrokken is bij de Nederlandse arbeidsmarkt, geldt de op grond van artikel 6 BBA vereiste toestemming voor opzegging van de agentuurovereenkomst niet ten aanzien van hem. Indien de vordering van [eiser] toewijsbaar is doet Vrede Holding een beroep op verrekening met het door haar onverschuldigd aan [eiser] betaalde bedrag van € 257.951,00.
In reconventie
3.4 Vrede Holding heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling aan haar van € 257.951,00, althans € 213.230,00, althans
€ 82.850,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2008 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
3.5 Daaraan heeft Vrede Holding - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [eiser] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen op grond van de agentuurovereenkomst. Daardoor heeft Vrede Holding schade geleden en is aan [eiser] onverschuldigd betaald.
3.6 [eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tot afwijzing ervan. Daartoe heeft [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - betwist dat de door Vrede Holding gestelde bedragen (onverschuldigd) aan hem ter beschikking zijn gesteld.
4. De beoordeling van het geschil
In conventie
4.1 De eerste vraag die in deze procedure moet worden beantwoord, is of de tussen partijen gesloten overeenkomst kan worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst, zoals door [eiser] aan zijn primaire vordering ten grondslag is gelegd. Ingevolge artikel 7:610 lid 1 BW is de arbeidsovereenkomst een overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Met de zinsnede “in dienst van” wordt het vereiste van een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer aangeduid, waarbij bepalend is of de werknemer zijn arbeid in ondergeschiktheid aan de werkgever verricht. Wat tussen partijen heeft te gelden, wordt bepaald door hetgeen hen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij de overeenkomst feitelijk hebben uitgevoerd en aldus daaraan inhoud hebben gegeven.
4.2 Uit de tussen partijen gesloten overeenkomst blijkt dat zij het aangaan daarvan een agentuurovereenkomst hebben beoogd. Artikel 7:428 lid 1 BW bepaalt dat een overeenkomst waarbij de ene partij (de principaal) aan de andere partij (de handelsagent) opdraagt, en deze zich verbindt, voor een bepaalde of een onbepaalde tijd en tegen beloning bij de totstandkoming van overeenkomsten bemiddeling te verlenen, en deze eventueel op naam en voor rekening van de principaal te sluiten zonder aan deze ondergeschikt te zijn, moet worden gekwalificeerd als een agentuurovereenkomst. In de tussen partijen gesloten overeenkomst wordt op meerdere plaatsen en zelfs in de kop gesproken over “agent”, “principaal”, “handelsagent” en dergelijke. Dergelijke benamingen duiden op een agentuurovereenkomst. Ook de omschrijving van de werkzaamheden van [eiser] in de considerans en in artikel 2 van de overeenkomst (zoals hiervoor onder 2.2 geciteerd) is in overeenstemming met de wettelijke definitie van de agentuurovereenkomst. De wet bepaalt (in artikel 7:431 e.v. BW) dat een handelsagent recht kan hebben op provisie, welk woord ook in de kop van artikel 3 van de overeenkomst is opgenomen. De tussen partijen overeengekomen vergoeding van € 5.000,00 netto per maand is bovendien een onkostenvergoeding, die niet als loon in de zin van artikel 7:610 lid 1 BW kan worden aangemerkt (HR 3 juni 1981, NJ 1982/206). Ook de omstandigheden dat op het bruto equivalent van de onkostenvergoeding geen sociale premies en loonbelasting worden ingehouden en dat [eiser] op grond van artikel 3 lid 2 van de overeenkomst naast de onkostenvergoeding aanspraak heeft op een winstdeling van 35% van de totale netto winst, duiden eerder op het bestaan van een zakelijke samenwerkingsovereenkomst (zoals de agentuurovereenkomst) dan op het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Het doorbetalen van de vergoeding bij ziekte, vakantie en verlof, zoals gebruikelijk is ingeval van een arbeidsovereenkomst, is evenmin overeengekomen. Bij dit alles neemt de kantonrechter eveneens in aanmerking dat, alvorens de onderhavige overeenkomst werd gesloten, [eiser] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst is geweest bij Vrede Holding, althans een aan haar gelieerde onderneming. Dat partijen vervolgens beoogd hebben opnieuw een arbeidsovereenkomst te sluiten ligt, gelet op de totaal andere condities waaronder de nieuwe overeenkomst is aangegaan, niet in de rede.
4.3 De wijze waarop partijen feitelijk invulling hebben gegeven aan de overeenkomst zou ongeacht hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen tot de conclusie kunnen leiden dat, hoewel partijen hun rechtsverhouding anders hebben aangeduid, door die feitelijke invulling alsnog een arbeidsovereenkomst is ontstaan. [eiser] heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld dat de heer R.C. Vrede (enig aandeelhouder van Vrede Holding, verder: de heer Vrede) in de praktijk een instructiebevoegdheid had ten opzichte van [eiser]: hij bemoeide zich met de inhoud en vormgeving van de werkzaamheden en [eiser] diende aan hem te rapporteren over de bereikte resultaten. [eiser] verbindt aan die stellingen de conclusie dat tussen partijen een gezagsverhouding en daarmee een arbeidsovereenkomst bestond. Voor het aannemen van een gezagsverhouding is tenminste vereist dat de werkgever enigerlei zeggenschap heeft over de wijze waarop de werkzaamheden dienen te worden verricht.
In zijn akte na comparitie heeft [eiser] aan de hand van verschillende emailberichten toegelicht dat:
- de heer Vrede hem gedetailleerde instructies gaf over het kantoor dat hij in Dubai moest regelen en de wijze van financiering daarvan;
- de heer Vrede hem opdroeg om met potentiële klanten contact op te nemen en de mogelijkheid te onderzoeken om zaken met hen te doen;
- de heer Vrede hem instructies gaf omtrent de inrichting van het kantoor, de commerciële vergunning en het foldermateriaal dat moest worden uitgebracht;
- de heer Vrede hem instructies gaf omtrent de presentatie van het bedrijf voor wat betreft het foldermateriaal, het logo en het bedrijfsprofiel.
Dat [eiser] en de heer Vrede hebben gecorrespondeerd over de uitoefening van de werkzaamheden door [eiser] in Dubai, betekent echter nog niet dat sprake is van een gezagsverhouding. De door [eiser] overgelegde emailberichten duiden naar het oordeel van de kantonrechter eerder op overleg tussen partijen omtrent de door [eiser] als handelsagent op verre afstand te verrichten werkzaamheden voor Vrede Holding als principaal. Aan die wijze van werken is inherent dat de heer Vrede vragen stelt aan [eiser] en hem zijn voorkeuren kenbaar maakt. Ingeval van een agentuurovereenkomst heeft de principaal, zoals ook volgt uit artikel 7:402 BW, bovendien ook de bevoegdheid om aanwijzingen te geven aan de handelsagent. In verschillende emailberichten (bijvoorbeeld de email van de heer Vrede aan [eiser] van 20 november 2006 om 12:34 uur en de email van de heer Vrede aan een potentiële klant van 25 april 2007 om 13:02 uur) wordt ook gesproken over [eiser] als “agent”. Daarbij komt dat uit de emailberichten blijkt dat [eiser] een grote mate van zelfstandigheid had ten aanzien van de invulling en uitvoering van de werkzaamheden en zelf zorg diende te dragen voor de voor de uitvoering van de werkzaamheden benodigde middelen. Al met al is in rechte onvoldoende komen vast te staan dat sprake is van een gezagsverhouding tussen partijen.
4.4 [eiser] heeft in de akte na comparitie geen nader bewijs aangeboden van zijn stelling dat tussen partijen sprake is van een gezagsverhouding en daarmee van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter ziet, gelet op de overige hiervoor genoemde omstandigheden die aan de kwalificatie van de tussen partijen gesloten overeenkomst als een arbeidsovereenkomst in de weg staan, geen aanleiding om tot ambtshalve bewijslevering over te gaan. In rechte kan er daarom niet vanuit worden gegaan dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen, zodat de primaire vordering tot doorbetaling van 100% c.q. 70% van het loon afgewezen dient te worden.
4.5 Aldus moet er, gelet op de stellingen van partijen, in rechte van worden uitgegaan dat partijen op 17 oktober 2006 een agentuurovereenkomst hebben gesloten. Vervolgens komt de vraag aan de orde of die overeenkomst, zoals Vrede Holding stelt, is beëindigd door de in de brief van 30 september 2007 gedane opzegging.
4.6 Aan de rechtsgeldigheid van die opzegging kan, zoals [eiser] betoogt, in de weg staan dat het is gegeven in strijd met artikel 6 en 9 BBA. Vooropgesteld in dit kader moet worden dat [eiser] geldt als werknemer in de zin van artikel 1 sub b onder 2 BBA, nu tussen partijen vaststaat dat hij persoonlijk arbeid verricht voor Vrede Holding, dat hij exclusief voor Vrede Holding werkt, dat hij zich niet door anderen laat bijstaan en dat evenmin is gebleken dat de arbeid voor hem slechts een bijkomstige werkzaamheid is. Dat partijen ook Nederlands recht op hun rechtsrelatie van toepassing hebben verklaard, betekent volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer HR 5 juni 1953, NJ 1953/613 en
HR 8 januari 1971, NJ 1971/129) echter nog niet onmiddellijk dat dan ook het BBA van toepassing is. Of dat het geval is hangt af van de mate van betrokkenheid van de sociaaleconomische verhoudingen in Nederland en in het bijzonder de belangen van de Nederlandse arbeidsmarkt bij de arbeidsverhouding en de beëindiging daarvan. Of die betrokkenheid voldoende is moet worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval (HR 7 september 1984, NJ 1985/104 en HR 23 oktober 1987, NJ 1988/842). In het onderhavige geval is relevant dat [eiser] sinds 1996 de Nederlandse nationaliteit heeft, dat hij sinds 1990 tot zijn vertrek naar Dubai in 2006 in Nederland heeft gewoond, dat de werkzaamheden volledig zijn verricht in Dubai en zich niet op de Nederlandse markt richtten, dat [eiser] na beëindiging van de feitelijke samenwerking met Vrede Holding in de Verenigde Arabische Emiraten is blijven wonen met zijn vrouw en kinderen, dat hij in Nederland geen woning heeft en dat gesteld noch gebleken is dat hij onder het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel valt. Gelet op deze omstandigheden was naar het oordeel van de kantonrechter ten tijde van de beëindiging van de samenwerking tussen partijen niet te verwachten dat [eiser] zou terugvallen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Bij deze stand van zaken concludeert de kantonrechter dat de belangen van de Nederlandse arbeidsmarkt niet in die mate betrokken zijn dat toepassing van het BBA gerechtvaardigd is. Dat [eiser] de wens heeft terug te keren naar Nederland maakt dat niet anders, nu - gezien het belang dat een werkgever of principaal erbij heeft om te kunnen bepalen of voor een overwogen beëindiging van de arbeidsverhouding toestemming op grond van het BBA is vereist - beslissend is wat in oktober/november 2007 naar objectieve maatstaven viel te verwachten. Daarbij neemt de kantonrechter eveneens in aanmerking dat terugkeer naar Nederland in de periode na oktober/november 2007 ook niet daadwerkelijk is gerealiseerd en dat Vrede Holding onweersproken heeft gesteld dat [eiser] op enig moment een eigen onderneming in Dubai heeft opgericht (ARS General Trading L.L.C., verder: ARS), wat eerder wijst op binding met de Verenigde Arabische Emiraten dan op binding met Nederland.
4.7 Aldus heeft de door [eiser] op grond van artikel 9 BBA ingeroepen vernietiging van de opzegging van 30 september 2007 geen effect. Vervolgens dient beoordeeld te worden of de opzegging van 30 september 2007 wel rechtseffect sorteert. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de brief van 30 september 2007 niet worden gekwalificeerd als een opzegging van de overeenkomst als bedoeld in artikel 8 daarvan. Immers wordt in de opzegging op geen enkele wijze gerefereerd aan het feit dat [eiser] in de ogen van Vrede Holding te weinig omzet heeft gegenereerd, laat staan dat in die opzegging gerefereerd wordt aan het bepaalde in artikel 8. Juist omdat in artikel 8 van de agentuurovereenkomst een specifieke wijze van beëindiging van de overeenkomst geregeld is, waarbij de principaal geen opzegtermijn in acht hoeft te nemen, ligt het op de weg van Vrede Holding om aan de in artikel 8 bedoelde situatie te refereren in de opzegging, wanneer zij meent dat die situatie zich voordoet. In zoverre is van een rechtsgeldige opzegging dus geen sprake.
4.8 Ook artikel 1 lid 2 van de agentuurovereenkomst biedt een mogelijkheid tot opzegging, waarbij een maand opzegtermijn in acht moet worden genomen. Nu Vrede Holding die termijn bij de opzegging van 30 september 2007 niet in acht heeft genomen, is die opzegging onregelmatig. Dat Vrede Holding zich thans op het standpunt stelt dat zij, voor het geval de opzegging niet rechtsgeldig mocht zijn, tegen het vroegst mogelijke tijdstip
(31 oktober 2007) heeft opgezegd, kan haar niet baten. Het rechtsgevolg van de als een eenzijdige rechtshandeling te typeren opzegging tegen 30 september 2007 is nu eenmaal dat de overeenkomst op die datum eindigt. Dat geldt ook ingeval die opzegging onregelmatig is. Conversie van een onregelmatige opzegging in een regelmatige is uitgesloten in een situatie als de onderhavige (vergelijk HR 30 juni 1995, JAR 1995/152).
4.9 Op grond van artikel 7:439 lid 1 BW is de partij die de overeenkomst beëindigt zonder inachtneming van de opzegtermijn, behoudens twee in dit geval niet aan de orde zijnde uitzonderingen, schadeplichtig. Artikel 7:441 lid 1 BW bepaalt dat de vergoeding wegens onregelmatige beëindiging gelijk is aan het bedrag van de beloning over de tijd dat de agentuurovereenkomst bij regelmatige beëindiging had behoren voort te duren en dat bij de vaststelling van het bedrag rekening moet worden gehouden met de in de voorafgaande tijd verdiende provisie en met alle andere ter zake in acht te nemen factoren. In het onderhavige geval beloopt de schadeloosstelling een bedrag van € 5.000,00 (de overeengekomen onkostenvergoeding over één maand opzegtermijn). Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente die toewijsbaar is vanaf het moment dat de overeenkomst op schadeplichtige wijze is beëindigd.
4.10 De kantonrechter acht de enkele betwisting van Vrede Holding van de over de periode van 15 oktober 2006 tot en met 1 november 2006 gestelde en gevorderde achterstallige vergoeding onvoldoende. Het had op de weg van Vrede Holding gelegen die betwisting nader te onderbouwen. De door Vrede Holding in het kader van de reconventie gestelde betalingen kunnen niet als een dergelijke onderbouwing dienen, nu daarbij niet is aangegeven welke betaling in mindering zou moeten strekken op de door Vrede Holding aan [eiser] te betalen vergoeding over de periode van 15 oktober 2006 tot en met
1 november 2006. Ook in zoverre is de vordering - die de onkostenvergoeding over een halve maand en dus een bedrag van € 2.500,00 betreft - dus toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.11 Voor zover Vrede Holding een beroep heeft gedaan op verrekening van de vordering van [eiser] met het bedrag dat zij onverschuldigd aan [eiser] stelt te hebben betaald, kan haar verweer gelet op het bepaalde in artikel 6:136 BW niet slagen. De gegrondheid van het beroep op verrekening is immers niet op eenvoudige wijze vast te stellen, zoals ook zal blijken uit de beoordeling van de vordering in reconventie.
4.12 Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de kosten van de procedure in conventie te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In reconventie
4.13 Ter gelegenheid van de comparitie van partijen is Vrede Holding, gelet op de betwisting van de vordering door [eiser], verzocht haar eis in reconventie nader toe te lichten. In haar akte na comparitie heeft Vrede Holding (nogmaals) toegelicht dat door haar de volgende bedragen zijn betaald:
bedrag rekeningnummer begunstigde
€ 130.380,00 40.50.10.21.16 Vrede Holding Ltd.
€ 12.100,00 40.10.11.55.41 Vrede Holding Ltd.
€ 21.500,00 45.53.62.80.58 [eiser]
€ 29.250,00 20.00.81.48.77 [eiser] (spaarrekening)
€ 20.000,00 10.00.83.68.98 ARS
totaal € 213.230,00
Vrede Holding heeft bij de akte een brief van 6 april 2009 met bijlagen van accountant
J.W. Tanis gevoegd. Bij de conclusie van antwoord in conventie bevinden zich ook twee rapporten van deze accountant. De kantonrechter merkt op dat de accountant in de brief van 6 april 2009 deels uitgaat van andere bedragen dan de bedragen die door Vrede Holding in de akte zijn genoemd en die hierboven zijn weergegeven. In de akte maakt Vrede Holding bovendien geen melding meer van de eerder in de procedure als “overige” genoemde bedragen van in totaal € 44.721,00, zodat er in rechte vanuit moet worden gegaan dat op dat bedrag geen aanspraak meer wordt gemaakt.
4.14 Naast de hiervoor onder 4.13 bedoelde onduidelijkheden in de onderbouwing van de vordering door Vrede Holding rechtvaardigt de omstandigheid dát de bedragen zijn betaald voorts zonder nadere toelichting, die ontbreekt, nog niet de conclusie dat die bedragen ook onverschuldigd zijn betaald aan [eiser]. Dat Vrede Holding door de betaling van die bedragen schade heeft geleden en daardoor een vordering op [eiser] heeft, kan evenmin worden afgeleid uit de nadere onderbouwing van de betaalde bedragen. Dat geldt temeer daar [eiser] bij conclusie van antwoord in reconventie en ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft betwist dat hij op enigerlei wijze gehouden zou zijn tot terugbetaling van de door Vrede Holding gestelde bedragen en daarbij onder overlegging van overzichten van gedane uitgaven heeft gesteld de ontvangen bedragen, voor zover hij erkent daarover de beschikking te hebben gekregen, op verantwoorde wijze ten behoeve van Vrede Holding te hebben besteed. Het had op de weg van Vrede Holding gelegen haar vordering, gelet op dat verweer, nader te onderbouwen. Nu zij dat niet heeft gedaan moet worden geconcludeerd dat Vrede Holding niet heeft voldaan aan haar stelplicht, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen en de vordering niet toewijsbaar is.
4.15 Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Vrede Holding veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie.
5. De beslissing
De kantonrechter:
in conventie:
veroordeelt Vrede Holding om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 1 oktober 2007 tot aan de dag van algehele voldoening;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt Vrede Holding in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 800,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.