ECLI:NL:RBROT:2009:BL4367

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
304013 - HA ZA 08-823
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake huwelijkse voorwaarden en kredietovereenkomst tussen ex-echtgenoten

In deze zaak, uitgesproken op 9 december 2009 door de Rechtbank Rotterdam, zijn partijen, aangeduid als 'de vrouw' en 'de man', ex-echtgenoten die in 1990 huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan. De vrouw vordert in conventie een bedrag van € 18.983,- van de man ter zake van nog door hem verschuldigde bijdragen in de kosten van de huishouding over de jaren 2005, 2006 en 2007. De man betwist deze vordering en stelt dat de vordering van de vrouw met betrekking tot de jaren 2005 en 2006 is vervallen op basis van artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden, die bepalen dat het vorderingsrecht tot bijdragen in de kosten vervalt bij het einde van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin die kosten zijn betaald. De rechtbank oordeelt dat de man over het jaar 2007 geen bijdrage verschuldigd is, aangezien partijen in dat jaar gescheiden leefden en er geen gezamenlijke huishouding meer was. De vordering van de vrouw voor dat jaar wordt afgewezen.

Daarnaast is er een vordering in reconventie, waarbij de man verzoekt om te bewijzen dat hij het convenant onder dwang heeft ondertekend. Dit convenant betreft een kredietovereenkomst die partijen in 2006 zijn aangegaan bij Crediet Maatschappij “De IJssel” B.V. De vrouw stelt dat de man deze schuld als zijn eigen schuld zou voldoen, terwijl de man betwist dat hij het convenant vrijwillig heeft ondertekend. De rechtbank staat de man toe om bewijs te leveren door middel van getuigen, en bepaalt dat de advocaat van de man binnen twee weken na vonnisdatum opgave moet doen van de voor te brengen getuigen.

De rechtbank concludeert dat de vordering van de vrouw over de jaren 2005 en 2006 eveneens moet worden afgewezen, omdat deze pas in 2008 is ingesteld, en dat er geen bewijs is geleverd dat de man het convenant onder dwang heeft ondertekend. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer : 304013 / HA ZA 08-823
Uitspraak: 9 december 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
wonende te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.P. Vandervoodt,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.W.F Janssen.
Partijen worden hierna aangeduid als "de vrouw" respectievelijk "de man".
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 18 maart 2008 en de door de vrouw overgelegde producties;
- conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
- vonnis d.d. 1 oktober 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast en de vrouw in de gelegenheid is gesteld ter terechtzitting een conclusie van antwoord in reconventie te nemen;
- de ter voorbereiding op de comparitie van partijen aan de zijde van de vrouw bij brief van 11 november 2008 overgelegde producties;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 28 november 2008;
- proces-verbaal van de voortzetting van de comparitie van partijen, gehouden op 13 februari 2009.
2 Het geschil in conventie en in reconventie
De vordering in conventie luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de man te veroordelen aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 18.983,-- en de hierna te noemen kredietovereenkomst toe te delen aan de man onder vrijwaring van de vrouw en onder gehoudenheid de schuld als eigen schuld aan de kredietmaatschappij geheel in te lossen, met rente en kosten.
De man heeft de vordering van de vrouw gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering in conventie, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van de vrouw in de kosten van het geding.
De vordering in reconventie luidt – verkort weergegeven om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de schuld bij de kredietmaatschappij voor rekening van beide partijen gelijkelijk komt, met rente en kosten.
De vrouw heeft de vordering van de man ter zitting gemotiveerd betwist.
3 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
3.1 Partijen zijn op 27 juli 1990 te Rotterdam op huwelijkse voorwaarden gehuwd.
3.2 Bij beschikking van 15 oktober 2007 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke echtscheiding op 13 november 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam.
3.3 De huwelijkse voorwaarden luiden – voor zover van belang – als volgt:
“. . .
Artikel 1.
Tussen de echtgenoten zal geen enkele gemeenschap van goederen, welke ook, bestaan.
. . .
Artikel 3.
1. De kosten der huishouding . . . worden door de man en de vrouw naar evenredigheid van ieders inkomsten gedragen en betaald.
2. Het vorderingsrecht jegens de andere echtgenoot tot het bijdragen in kosten . . . als voormeld, vervalt bij het einde van het kalenderjaar volgende op het jaar waarin die kosten zijn betaald . . .”
3.4 Partijen hebben op 22 juni 2006 een kredietovereenkomst gesloten bij Crediet Maatschappij “De IJssel”B.V. tot een bedrag van € 50.000,-, met een maandelijkse aflossing van € 500,- (hierna: de kredietovereenkomst).
4 De beoordeling in conventie en in reconventie
4.1 Gelet op de nauwe samenhang tussen de vordering in conventie en de vordering in reconventie zullen deze gelijktijdig worden behandeld.
4.2 De vrouw vordert van de man een bedrag van in totaal € 18.983,- ter zake van nog door de man verschuldigde bijdragen in de kosten van de huishouding over de jaren 2005, 2006 en 2007. Zij stelt dat beide partijen in 2005 en 2006 een praktisch gelijk inkomen hadden van ieder € 20.000,- en zij becijfert de vaste lasten van het huishouden in 2005 op
€ 17.000,- en in 2006 op € 26.000,-.Volgens de vrouw heeft de man in 2005 in het geheel niet bijgedragen en in 2006 met een bedrag van € 7.017,-. In 2007 was de man een bijdrage verschuldigd, aldus de vrouw, van € 400 per maand tot aan de datum van de ontbinding van het huwelijk.
De man stelt zich primair op het standpunt dat de vordering van de vrouw met betrekking tot de jaren 2005 en 2006 is vervallen op basis van artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden. In 2007 woonden partijen gescheiden en was er geen sprake meer van een gezamenlijke huishouding, zodat hij over dat jaar geen bijdrage is verschuldigd. Subsidiair stelt de man in de jaren 2005 en 2006 steeds aan de huishoudelijke kosten te hebben meebetaald. De vrouw acht het beroep op het vervalbeding in strijd met de goede trouw.
4.3 Niet betwist is dat partijen in 2007 gescheiden leefden, zodat daarvan kan worden uitgegaan. Onder “kosten der huishouding” moet worden verstaan kosten die betrekking hebben op een gezamenlijk huishouding. Nu daarvan in 2007 geen sprake meer van was, is de man over dat jaar te dier zake geen bijdrage aan de vrouw verschuldigd. Het gaat hier immers niet om een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, maar om een evenredige bijdrage aan een gezamenlijke huishouding. De vordering van de vrouw met betrekking tot het jaar 2007 dient dan ook te worden afgewezen.
Anders dan de vrouw stelt is een beroep op een vervalbeding als het onderhavige niet zonder meer in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De man hoeft dus ook geen bijzondere omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die het beroep op het beding rechtvaardigen. Dat is anders indien een beroep wordt gedaan op een vervaltermijn bij een periodiek verrekenbeding als bedoeld in artikel 141 Boek 1 BW. Daar gaat het om verrekenen van inkomsten en vermogen. Hier gaat het om verrekenen van uitgaven. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 april 1994, LJN ZC1362, overwogen dat het voor de hand ligt om aan te nemen dat de onderlinge afrekening periodiek plaats vindt na het verstrijken van ieder kalenderjaar. Afrekenen aan het eind van het huwelijk stuit volgens de Hoge Raad af op praktische bezwaren. Nu de vrouw verder niets heeft aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat de man zich niet op het vervalbeding mag beroepen, moet de vordering van de vrouw over de jaren 2005 en 2006 eveneens worden afgewezen. De vrouw heeft de vordering immers eerst in 2008 ingesteld.
4.4 Met betrekking tot de kredietovereenkomst stelt de vrouw dat partijen bij het uiteen gaan zijn overeengekomen dat de man deze schuld als zijn eigen schuld zou voldoen. Deze verplichting is neergelegd in een door beide partijen ondertekend convenant. Tegenover derden heeft de man ook bevestigd dat hij de schuld geheel als eigen schuld zou aflossen.
De man is van mening dat hij het (concept) convenant onder dwang van de zoon van de vrouw, die hem letterlijk het mes op de keel zette, heeft ondertekend. De vrouw betwist dit. Nu de man voor zijn stelling uitdrukkelijk bewijs door middel van getuigen heeft aangeboden, zal hij daartoe worden toegelaten. Daarbij wordt het volgende overwogen. Als niet betwist staat tussen partijen vast dat de raadsman van de vrouw een concept convenant d.d. 23 februari 2007 heeft opgesteld en toegezonden aan de vrouw. Na ondertekening door de vrouw en de man is het convenant aan de raadsman van de vrouw geretourneerd. De raadsman van de vrouw was derhalve niet aanwezig bij het ondertekenen van het convenant door de man. Niet gesteld of gebleken is dat de raadsman van de man daar wel bij aanwezig was. Dat het door de man ondertekende convenant mogelijk afwijkt van zijn eerder ten overstaan van zijn eigen raadsman geuite wensen, doet niet ter zake. Van belang is slechts of de man het convenant onder dwang heeft ondertekend. Onder deze omstandigheden is voor het horen van (een van) de raadslieden van partijen geen plaats.
4.5 Gelet op de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten zijn en het onderhavige geschil uit die relatie is voortgevloeid, zullen de proceskosten te zijner tijd worden gecompenseerd.
5 De beslissing
De rechtbank,
in conventie en in reconventie
alvorens verder te beslissen,
draagt de man op het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat hij het convenant onder dwang heeft ondertekend;
bepaalt dat indien de man dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. E.M.M. Engbers;
bepaalt dat de advocaat van de man binnen twee weken na vonnisdatum opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in de maanden januari, februari en maart 2010 en dat de advocaat van de vrouw vóór dezelfde datum opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan de zijde van de vrouw in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de opgave(n) vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.L. de Gruijl-van Benthem.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
120