ECLI:NL:RBROT:2009:BL5012

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
882370
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Lubberink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over beëindiging mobiele telefonieovereenkomst en toerekening gebruik simkaart

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen Orange Nederland N.V. en een gedaagde partij over de beëindiging van een mobiele telefonieovereenkomst. De eiseres, Orange, had een overeenkomst met de gedaagde gesloten, die deze overeenkomst per opzegkaart had opgezegd met een gewenste beëindigingsdatum van 27 oktober 2006. Orange heeft echter gesteld dat de overeenkomst pas op 10 november 2006 kon worden ontbonden, en heeft de gedaagde een simkaart verstrekt voor de periode tussen de opzegdatum en de door haar aangehouden beëindigingsdatum.

De eiseres vorderde de kosten die gemaakt zijn met de simkaart in de periode van 27 oktober 2006 tot en met 10 november 2006. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in redelijkheid niet kon aanvoeren dat hij niet verantwoordelijk was voor het gebruik van de simkaart in die periode, ongeacht wie de simkaart gebruikte. De kantonrechter wees erop dat de voorwaarden van Orange stipuleerden dat de gedaagde altijd verantwoordelijk bleef voor het zorgvuldige gebruik van de simkaart.

De gedaagde werd toegelaten tot bewijslevering om aan te tonen dat het gebruik van de simkaart in de genoemde periode hem niet kon worden toegerekend. De rechter hield verdere beslissingen aan en bepaalde dat de gedaagde zich op 28 mei 2009 diende uit te laten over de wijze van bewijslevering. Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Lubberink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
Zaaknummer: 882370 CV EXPL 08-13797
Uitspraak: 23 april 2009
vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Orange Nederland N.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 18 maart 2008,
gemachtigde: Blume Stolker & Roel Gerechtsdeurwaarders te ’s-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger te Rotterdam.
Partijen worden hierna “Orange” en “[gedaagde]” genoemd.
Verwezen wordt naar de inhoud van het op 11 september 2008 gewezen tussenvonnis.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken:
- de brief d.d. 15 oktober 2008, met aanvullende producties, van de gemachtigde van Orange;
- het proces-verbaal van de op 22 oktober 2008 gehouden comparitie van partijen;
- de akte na comparitie van Orange;
- de akte van [gedaagde].
1.2 De datum van uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken staat vast dat nadat [gedaagde] door middel van een opzegkaart d.d. 11 juli 2006 aan Orange kenbaar had gemaakt de onderhavige overeenkomst per 27 oktober 2006 te willen beëindigen, hij van Orange een brief gedateerd 14 juli 2006 heeft ontvangen waarin Orange aan hem heeft medegedeeld dat als beëindigingsdatum van de overeenkomst 10 november 2006 zou gelden. Gesteld noch gebleken is -voorts- dat [gedaagde] in de periode daarna geprotesteerd heeft tegen deze (afwijkende) beëindigingsdatum.
2.2 Onder deze omstandigheden kan [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter in redelijkheid niet met recht aan Orange tegenwerpen dat, zoals hij overigens eerst ter comparitie van partijen heeft gedaan, hij vanwege de op de opzeggingskaart vermelde (gewenste) beëindigingsdatum van 27 oktober 2006 niet meer verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gebruik van de hem door Orange ter beschikking gestelde simkaart in de periode van 27 oktober 2006 tot en met 10 november 2006.
2.3 Of [gedaagde] in die periode zelf nog gebruik heeft gemaakt van die simkaart, hetgeen door [gedaagde] is betwist, is hier -voorts- niet doorslaggevend, nu uit de in zoverre onbestreden gelaten, op de overeenkomst van toepassing zijnde voorwaarden van Orange (artikel 5.3) blijkt dat [gedaagde] altijd verantwoordelijk blijft voor het zorgvuldige gebruik van de simkaart, ongeacht wie de simkaart gebruikt en of deze gebruiker hiervoor toestemming heeft van [gedaagde]. Ook dat verweer strandt derhalve.
2.4 Voorts zijn door [gedaagde] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld om (voorshands) aannemelijk te maken dat de registratie door Orange van het in de onderhavige periode gemaakte gebruik van de simkaart (en de daarvoor in rekening gebrachte kosten) onjuist is of kan zijn geweest. Derhalve wordt uitgegaan van de juistheid van de bedragen die Orange met de onderhavige facturen aan [gedaagde] in rekening heeft gebracht en wordt het dienaangaande door [gedaagde] gevoerde verweer als onvoldoende onderbouwd verworpen.
2.5 Dit alles leidt tot de slotsom dat [gedaagde] in beginsel gehouden is de onderhavige facturen te voldoen. Dit beginsel lijdt uitzondering indien, zoals de kantonrechter het door [gedaagde] voor het overige gevoerde verweer begrijpt, er sprake is geweest van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat het in de periode van 27 oktober 2006 tot en met 10 november 2006 gemaakte gebruik van de simkaart hem in redelijkheid niet kan worden toegerekend.
2.6 Dat van zulk een situatie sprake is geweest, is door Orange stellig betwist en dient dan ook op de voet van artikel 150 Rv door [gedaagde] te worden bewezen. [gedaagde] heeft een bewijsaanbod gedaan en zal hierna tot bewijslevering worden toegelaten, op de wijze als hierna in het dictum gemeld.
2.7 Iedere verdere beslissing wordt in dit stadium van de procedure aangehouden.
3. De beslissing
De kantonrechter:
- laat [gedaagde] toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat het in de periode van 27 oktober 2006 tot en met 10 november 2006 gemaakte gebruik van de simkaart hem in redelijkheid niet kan worden toegerekend;
- bepaalt dat:
• [gedaagde] zich ter rolzitting van donderdag 28 mei 2009 te 10.00 uur bij akte dient uit te laten of, en zo ja op welke wijze, hij voornoemd bewijs wenst te leveren;
• indien hij dat wil doen door schriftelijke bewijsstukken, hij die dan dadelijk bij die akte in het geding moet brengen;
• indien hij getuigen wenst voor te brengen, hij in die akte opgave moet doen van
het aantal en de personalia der door hem voor te brengen getuigen alsook van de verhinderdata van beide partijen voor de komende vier maanden; [gedaagde] zal te zijner tijd zelf hebben zorg te dragen voor behoorlijke oproeping der getuigen;
- houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Lubberink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.