ECLI:NL:RBROT:2009:BM2559

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
328049 / HA ZA 09-959
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Aukema-Hartog
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel inzake permanente bewoning van recreatiewoning

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 november 2009 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van [Opposante] tegen een dwangbevel van de Gemeente Dirksland. De Gemeente had [Opposante] een last onder dwangsom opgelegd, waarin werd geëist dat zij de permanente bewoning van haar recreatiewoning diende te staken. Dit besluit was genomen op 3 augustus 2007, met een dwangsom van € 5.000,- per maand, tot een maximum van € 30.000,-. Het bezwaar van [Opposante] tegen dit besluit werd door de Gemeente ongegrond verklaard, en eerdere rechtszaken, waaronder een uitspraak van de rechtbank Rotterdam en een afwijzing van de Raad van State, bevestigden de rechtmatigheid van het dwangsombesluit.

In de verzetprocedure vorderde [Opposante] dat het dwangbevel buiten effect werd gesteld, stellende dat zij niet permanent in de recreatiewoning verbleef na 1 december 2007. De Gemeente voerde aan dat [Opposante] de opgelegde last niet had nageleefd en dat de dwangsommen verbeurd waren. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente niet voldoende bewijs had geleverd dat [Opposante] de recreatiewoning na de gestelde datum permanent bewoonde. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de Gemeente de bewijslast droeg en dat aan het bewijs niet al te hoge eisen gesteld mochten worden.

De rechtbank concludeerde dat de Gemeente niet had aangetoond dat er sprake was van permanente bewoning door [Opposante] en dat het dwangbevel derhalve niet in stand kon blijven. De zaak werd verwezen naar de rol voor verdere bewijslevering door de Gemeente, waarbij de rechtbank iedere verdere beslissing aanhield. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs bij handhaving van gemeentelijke besluiten en de rechten van burgers in verzetprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 328049 / HA ZA 09-959
Uitspraak: 11 november 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[opposante],
wonende te Roosendaal,
opposante,
advocaat mr. C.P. Timmers,
- tegen -
de openbare rechtspersoon DE GEMEENTE DIRKSLAND,
zetelende te Dirksland,
geopposeerde,
advocaat mr. P. van den Berg.
Partijen worden hierna aangeduid als "[Opposante]" respectievelijk "de Gemeente".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- verzetdagvaarding d.d. 24 maart 2009 en de door [Opposante] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 17 juni 2009, waarbij een comparitie van partijen
is gelast;
- brief van mr. Van den Berg d.d. 4 september 2009 met bijlage;
- akte wijziging van eis van de zijde van [Opposante];
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 9 september 2009;
- brief van mr. Van den Berg d.d. 30 september 2009.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 [Opposante] is eigenaresse van de recreatiewoning aan de [adres], gelegen op het bungalowpark Herkingen in de gemeente Dirksland (hierna: de recreatiewoning). Ingevolge het bestemmingsplan ‘Bungalowpark Herkingen’ van de Gemeente is de recreatiewoning enkel bestemd voor recreatieve bewoning.
[Opposante] stond vanaf 8 april 2005 tot 6 april 2009 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) op het adres van de recreatiewoning. Vanaf 6 april 2009 staat [Opposante] in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres Oranjestraat 7 in Herkingen.
2.2 Bij besluit van 3 augustus 2007 heeft de Gemeente aan [Opposante] een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat [Opposante] vóór 1 december 2007 de permanente bewoning van de recreatiewoning diende te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per maand, met een maximum van € 30.000,- (hierna: het dwangsombesluit). Het bezwaar van [Opposante] tegen het dwangsombesluit is door de Gemeente ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 november 2008 heeft de rechtbank Rotterdam het door [Opposante] tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Op 8 juli 2009 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep van [Opposante] tegen voornoemde uitspraak afgewezen.
2.3 Bij brief van 27 juni 2008 heeft de Gemeente [Opposante] bericht dat zij de dwangsommen tot het maximum heeft verbeurd. Bij brief van 29 oktober 2008 heeft de Gemeente [Opposante] verzocht de verbeurde dwangsommen te betalen en aangekondigd dat als betaling niet binnen twee weken na dagtekening van de brief plaatsvindt, tot invordering bij dwangbevel zal worden overgegaan.
Op 10 februari 2009 heeft de Gemeente een dwangbevel ten laste van [Opposante] uitgevaardigd voor een bedrag van € 30.000,- ter zake verbeurde dwangsommen, vermeerderd met bijkomende kosten. Dit dwangbevel is op 18 februari 2009 aan [Opposante] betekend. [Opposante] heeft tegen het dwangbevel verzet aangetekend.
3 De vordering
De gewijzigde vordering luidt – verkort weergegeven – om te verklaren voor recht dat [Opposante] goed opposante is tegen de tenuitvoerlegging van het door de Gemeente uitgevaardigde dwangbevel en dat dit dwangbevel dientengevolge buiten effect is gesteld, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van de verzetprocedure.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [Opposante] aan de vordering – kort weergegeven – de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 De Gemeente hanteert als peildatum voor handhavend optreden tegen permanente
bewoning 31 oktober 2003, maar beschikte tot 27 oktober 2005 niet over gevoerd handhavingsbeleid. Op grond van het rechtszekerheidsbeginsel had [Opposante] de permanente bewoning van de recreatiewoning niet hoeven te staken. Door het jarenlange gedogen kan de bewoning niet illegaal genoemd worden.
3.2 [Opposante] heeft aan het dwangsombesluit gehoor gegeven. Zij heeft de
recreatiewoning ná 1 december 2007 niet permanent bewoond. Vanaf dit moment gebruikte zij de recreatiewoning niet als vaste woon- of verblijfplaats en vonden haar sociale en maatschappelijke activiteiten niet vanuit de recreatiewoning plaats. De intentie van het gebruik van de recreatiewoning was recreatie.
3.3 Vanaf 1 december 2007 verblijft [Opposante] in door haar gehuurde woonruimte op
het adres [adres 2] in Roosendaal. Uit de controleverslagen van de Gemeente blijkt niet dat de recreatiewoning permanent werd bewoond. In het controleverslag van 13 december 2007 wordt geconcludeerd: “geen oordeel permanente bewoning”. Het op die dag bij de woning aangetroffen sierfruit betreft buitenversiering en heeft maandenlang buiten gelegen tot het verrot was. De aangetroffen kruiwagen staat altijd in de carport, zodat de buren daarvan gebruik kunnen maken. De tuinslang heeft een buurtbewoonster, mevrouw [x], die de tuin voor [Opposante] bij haar afwezigheid besproeit, per ongeluk laten liggen. [Opposante] verbleef van 10 tot 17 december 2007 bij haar schoonzus in Den Haag. Dit blijkt uit een schriftelijke verklaring van deze schoonzus en bankafschriften (overgelegd bij productie 8 bij de dagvaarding). Op 18 december 2007 heeft [Opposante] drie pinbetalingen in Roosendaal verricht. Het controleverslag van 9 januari 2008 vermeldt dat de recreatiewoning geen bewoonde indruk maakte. Op 23 januari 2008 was [Opposante] bij de recreatiewoning, omdat zij haar huisarts moest bezoeken in verband met medische klachten. In het controleverslag van 7 februari 2008 wordt geconcludeerd: “onduidelijk, geen oordeel permanente bewoning”. In de controleverslagen van 20 februari, 6 maart en 18 maart 2008 wordt geconcludeerd dat de woning geen bewoonde indruk maakte. Van februari tot en met mei 2008 verbleef de familie Rongen in de weekenden in de recreatiewoning, aangezien deze toch leeg stond. Zij zijn tuinliefhebbers en hielden voor [Opposante] de tuin bij, hetgeen blijkt uit hun schriftelijke verklaring (overgelegd bij productie 8 bij de dagvaarding). Op 30 juni 2008 kon de post niet in de recreatiewoning worden bezorgd, omdat [Opposante] er niet was. Er rust geen hypotheek op de recreatiewoning.
3.4 Nu geen sprake was van permanente bewoning ná 1 december 2007, ontbreekt een
grondslag voor het uitvaardigen van het dwangbevel en kan dit niet in stand blijven.
4 Het verweer
Het verweer van de Gemeente strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [Opposante] in haar vorderingen, althans de vorderingen af te wijzen, alsmede tot veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [Opposante] in de kosten van het geding.
De Gemeente heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 [Opposante] handelt in strijd met de eisen van een goede procesorde door bij dagvaarding de producties 5 tot en met 13 in het geding te brengen, zonder duidelijk te maken op welke in die stukken vermelde feiten en omstandigheden een beroep wordt gedaan en naar die stukken te verwijzen. Aan de rechtbank wordt verzocht om genoemde producties terzijde te laten, omdat de Gemeente in haar verdediging wordt gehinderd.
4.2 In deze procedure dient te worden uitgegaan van de rechtmatigheid van het dwangsombesluit. De stellingen van [Opposante] terzake van het gemeentelijke handhavings- en gedoogbeleid horen thuis in de bestuursrechtelijke procedure.
4.3 [Opposante] heeft de recreatiewoning ná 1 december 2007 permanent bewoond tot 6
april 2009. [Opposante] heeft haar inschrijving in de GBA op het adres van de recreatiewoning pas op 6 april 2009 ongedaan gemaakt en daarmee dus te kennen gegeven tot die tijd in de recreatiewoning haar hoofdverblijf te hebben. Dit bewijs wordt ondersteund door het feit dat [Opposante] in haar pro-forma beroepschrift d.d. 4 februari 2008 in de bestuursrechtelijke procedure [adres] als woonadres heeft opgegeven. Ook in de op 19 februari 2008 door de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) afgegeven toevoeging aan [Opposante] is de recreatiewoning als woonadres opgegeven. De in de bestuursrechtelijke procedure door [Opposante] ingebrachte rekeningafschriften van 8 januari 2008 zijn geadresseerd aan het adres [adres]. Aan het hoofd van de brief van de ‘Coöperatieve Vereniging Herkingen West U.A.’ (hierna: de vereniging) van 27 september 2008 (ingebracht in de bestuursrechtelijke procedure) staat dat [Opposante] secretaris van de betreffende vereniging is, dat het secretariaat is gevestigd aan de [adres] en dat [Opposante] als secretaris bereikbaar is per post op het adres van de recreatiewoning en telefonisch op het nummer [telefoonnummer]. De vereniging is volgens gegevens uit het Handelsregister tegenwoordig zowel telefonisch als per fax bereikbaar op genoemd telefoonnummer. In de digitale Telefoongids, geraadpleegd op 19 mei 2009, en de analoge Telefoongids van 2009/2010 staat dit telefoonnummer nog steeds geregistreerd aan de [adres]. Voorts komt uit de controlerapporten van namens de Gemeente uitgevoerde controles in de periode van 13 december 2007 tot en met 18 maart 2008 en van 2 april 2008 tot en met 28 mei 2008 het beeld naar voren dat [Opposante] de recreatiewoning in de periode 1 december 2007 tot en met 1 mei 2008 permanent bewoonde.
[Opposante] heeft zich niet in de GBA laten inschrijven op het adres [adres 2] in Roosendaal en dus niet aangegeven daar haar hoofdverblijf en adres te hebben. Volgens het door [Opposante] overgelegde huurcontract zou [Opposante] de kamer op het adres [adres 2] in Roosendaal pas met ingang van 1 januari 2008 betrekken. Een gemeentecontroleur heeft tijdens een bezoek aan het adres [adres 2] op 26 november 2008 van de vader van [Opposante] vernomen dat [Opposante] “drie á vier dagen per maand” bij hem woont. Dit verblijf en het door [Opposante] gestelde verblijf in Den Haag maakt niet dat [Opposante] de recreatiewoning niet langer permanent bewoonde. Dit is evenmin het geval door het verblijf van derden in de recreatiewoning.
4.4 [Opposante] heeft door de permanente bewoning van de recreatiewoning ná 1 december 2007 de bij het dwangsombesluit opgelegde last niet nageleefd, waardoor de dwangsommen tot het maximum van € 30.000,-- zijn verbeurd.
5 De beoordeling
5.1 verweer strijd met een goede procesorde
De producties 5 tot en met 13 bij de dagvaarding betreffen processtukken uit de bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot het dwangsombesluit. [Opposante] heeft in de dagvaarding, onder 5 tot en met 14, het verloop van en de beslissingen in die procedure kort weergegeven, zonder daarop inhoudelijk in te gaan. Hoewel niet wordt verwezen naar genoemde producties, is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat deze dienen ten bewijze van het gestelde verloop en de beslissingen in de bestuursrechtelijke procedure. De rechtbank zal op genoemde producties acht slaan voor zover daaruit het procesverloop en de beslissingen in de procedure met betrekking tot de opgelegde dwangsommen blijken. Op de overige inhoud van de producties/processtukken zal geen acht worden geslagen, nu [Opposante] – zoals de Gemeente terecht stelt – niet duidelijk maakt op welke daarin vermelde feiten en omstandigheden zij zich beroept en zij niet inhoudelijk naar die stukken verwijst. Uitzondering hierop vormt het door [Opposante] in de dagvaarding, onder 26, gedane beroep op drie schriftelijke verklaringen van derden die als bijlage zijn overgelegd bij haar brief d.d. 14 oktober 2008: productie 8 bij de dagvaarding. [Opposante] verwijst uitdrukkelijk naar deze verklaringen en heeft zich ook ter comparitie op deze verklaringen beroepen, terwijl niet is gebleken dat de Gemeente hierover in onduidelijkheid verkeerde. De rechtbank zal genoemde schriftelijke verklaringen bij productie 8 van de dagvaarding daarom bij de stellingen van [Opposante] betrekken.
5.2 [Opposante] vordert dat het dwangbevel van de Gemeente buiten effect wordt gesteld. De rechtbank stelt voorop dat het aan het dwangbevel ten grondslag liggende dwangsombesluit door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 8 juli 2009 formele rechtskracht heeft gekregen. De rechtbank dient uit te gaan van de juistheid van de inhoud en de wijze van totstandkoming van het dwangsombesluit.
Gelet hierop wordt aan de onder rechtsoverweging 3.1 weergegeven stellingname van [Opposante] – welke zich richt tegen het dwangsombesluit – voorbijgegaan.
5.3 [Opposante] heeft erkend dat zij de recreatiewoning vóór 1 december 2007 permanent
heeft bewoond. Het geschil draait om de vraag of [Opposante] de recreatiewoning ná 1 december 2007 permanent heeft bewoond. Partijen zijn het erover eens dat op grond van het bestemmingsplan en het dwangsombesluit permanente bewoning van de recreatiewoning niet was toegestaan.
5.4 Uit de stellingen van partijen blijkt niet dat het begrip ‘permanente bewoning’ in het bestemmingsplan of het dwangsombesluit is gedefinieerd. De rechtbank neemt op grond van rechtspraak in soortgelijke zaken aan dat van permanente bewoning sprake is, indien [Opposante] in de betreffende periode in de recreatiewoning haar hoofdverblijf had. Dat is het geval wanneer zij in die woning haar basis(woon)voorzieningen had en daar gewoonlijk verbleef.
5.5 Nu de Gemeente aan haar dwangbevel ten grondslag legt dat de recreatiewoning ná 1
december 2007 door [Opposante] permanent werd bewoond, volgt uit de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat bij voldoende gemotiveerde betwisting hiervan door [Opposante], op de Gemeente de bewijslast van deze stelling rust. In dit verband merkt de rechtbank op dat aan bewijslevering door de Gemeente geen al te hoge eisen kunnen worden gesteld, omdat [Opposante] als eigenaar van de recreatiewoning zelf aan haar woonsituatie vorm geeft en daarom beter dan de Gemeente in staat is daarover feitelijke gegevens te verschaffen.
5.6 De Gemeente heeft ter onderbouwing en bewijze van haar stelling dat [Opposante] de recreatiewoning ná 1 december 2007 permanent heeft bewoond de onder rechtsoverweging 4.3 weergegeven feiten en omstandigheden aangevoerd. [Opposante] heeft dit gemotiveerd betwist, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 3.2 en 3.3.
Ter comparitie van partijen heeft [Opposante] volhard in haar betwisting. Samengevat heeft zij (onder meer) verklaard dat zij ná 1 december 2007 wisselend tijdelijk heeft gewoond in de door haar gehuurde woonruimte bij haar ouders in Roosendaal en bij verschillende familieleden en vrienden. [Opposante] heeft concrete data en adressen van haar verblijven genoemd. Zij verbleef naar eigen zeggen ongeveer eens per week in de recreatiewoning en sliep daar dan één nacht. Over het algemeen bleef haar verblijf in de recreatiewoning beperkt tot vier of vijf nachten per maand, aldus [Opposante]. Voor het feit dat zij in de GBA op het adres van de recreatiewoning bleef ingeschreven, geeft [Opposante] als verklaring dat zij haar ouders waar zij verbleef in Roosendaal niet met post etc. wilde belasten. De rekeningafschriften stonden op het adres van de recreatiewoning, omdat zij de recreatiewoning als postadres wilde blijven houden. Zij betwist dat haar vader gezegd zou hebben dat zij drie á vier keer maand in de woning in Roosendaal verbleef; dit moet zijn drie á vier keer per week. Ten aanzien van de brief van de vereniging wijst zij erop dat, omdat zij haast nooit in de recreatiewoning verblijft, ook haar mobiele telefoonnummer in de brief is vermeld. Ten aanzien van de controleverslagen stelt [Opposante] dat zij bij alle controles niet in de recreatiewoning aanwezig was, behalve op 23 januari, 2 april en 28 mei 2008. Op 23 januari 2008 was zij naar eigen zeggen aanwezig vanwege ziekenhuisbezoek en op 2 april 2008 is zij met haar ouders naar de recreatiewoning gegaan vanwege het vieren van haar verjaardag. Van 27 mei tot en met 31 mei 2008 verbleef zij in de recreatiewoning vanwege een aantal bestuursvergaderingen van de vereniging.
De Gemeente heeft ter comparitie betwist dat [Opposante] ergens anders heeft gewoond en gesteld dat alle omstandigheden tezamen voldoende zijn om de recreatiewoning als uitvalsbasis van [Opposante] te beschouwen. De Gemeente heeft nogmaals gewezen op de controleverslagen die zouden bijdragen tot het beeld dat de recreatiewoning permanent werd bewoond.
5.7 De rechtbank is van oordeel dat [Opposante] voldoende gemotiveerd heeft betwist dat
zij de recreatiewoning ná 1 december 2007 permanent heeft bewoond. Hiertoe wordt overwogen dat [Opposante] haar stelling dat zij hoofdzakelijk ergens anders verbleef, heeft onderbouwd met concrete data en gegevens van die verblijven. De door [Opposante] verklaarde frequentie van haar verblijf in de recreatiewoning – vier of vijf dagen per maand – kan niet worden beschouwd als ‘permanente bewoning’. De door de Gemeente aangedragen feiten en omstandigheden – kort gezegd: de inschrijving op het adres van de recreatiewoning in de GBA tot 6 april 2009, de vermeldingen van het adres van de recreatiewoning op de brief van de vereniging, de rekeningafschriften en de toevoeging door de RvR en de vaste telefoonverbinding in de recreatiewoning – vormen tezamen genomen wel een aanwijzing dat de recreatiewoning als hoofdverblijf werd gebruikt – maar rechtvaardigen deze conclusie niet zonder meer. De verklaring van [Opposante] voor genoemde omstandigheden acht de rechtbank niet zonder meer onaannemelijk. Voorts volgt de rechtbank vooralsnog [Opposante] in haar stelling dat uit de controleverslagen van de Gemeente niet blijkt dat sprake was van permanente bewoning ná 1 december 2007. Door de Gemeente en [Opposante] zijn in totaal twaalf controleverslagen overgelegd, van controles in de periode van 13 december 2007 tot en met 28 mei 2008. [Opposante] is bij slechts twee controles bij de recreatiewoning aangetroffen (op 23 januari en 28 mei 2008). Hiervoor heeft zij echter een verklaring gegeven, die niet duidt op permanente bewoning. Bij alle controles kon niet worden geoordeeld dat de recreatiewoning permanent werd bewoond. Bij zes controles maakte de recreatiewoning wel een bewoonde indruk. [Opposante] heeft echter voor de aanwijzingen die volgens de rapporteur op bewoning duidden (de aanwezigheid van sierfruit, een kruiwagen, de tuinverzorging, etc.) een verklaring gegeven, welke evenmin duidt op permanente bewoning.
5.8 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Gemeente het bewijs dat de recreatiewoning door [Opposante] ná 1 december 2007 permanent werd bewoond thans niet heeft geleverd. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat aan het door de Gemeente te leveren bewijs niet al te hoge eisen gesteld mogen worden. De rechtbank zal daarom de Gemeente toelaten tot het bewijs van deze stelling.
5.9 De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, teneinde de Gemeente in de gelegenheid te stellen om aan te geven of, en zo ja op welke wijze, zij wil bewijzen dat [Opposante] de recreatiewoning aan de [adres] ná 1 december 2007 permanent heeft bewoond, gedurende een periode leidende tot een verbeurde dwangsom ter hoogte van
€ 30.000,-. Indien de Gemeente bewijs wil bijbrengen door middel van schriftelijke bescheiden, wordt van haar verwacht dat zij dat bij diezelfde gelegenheid doet. [Opposante] kan bij antwoordakte desgewenst reageren. In afwachting van deze aktewisseling houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
6 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 9 december 2009 voor het nemen van een akte door de Gemeente als bedoeld in overweging 5.9 van dit vonnis;
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Aukema-Hartog.
Uitgesproken in het openbaar.
2084/548