ECLI:NL:RBROT:2009:BU4802

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
922514
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot naleving van CAO en schadevergoeding door een stichting tegen een uitzendbedrijf en haar bestuurder

In deze zaak vordert een stichting, die zich inzet voor de naleving van de CAO voor Uitzendkrachten, van een uitzendbedrijf (gedaagde sub 1) dat zij de benodigde documenten overlegt om te controleren of de CAO wordt nageleefd. Daarnaast vordert de stichting een schadevergoeding van € 100.000 van gedaagde sub 1 en stelt zij de bestuurder van het bedrijf (gedaagde sub 2) aansprakelijk op basis van onrechtmatige daad. De kantonrechter oordeelt dat de vordering tegen gedaagde sub 1 binnen zijn bevoegdheid valt, maar dat de vordering tegen gedaagde sub 2 niet als aardzaak kan worden aangemerkt, waardoor de kantonrechter zich onbevoegd verklaart om deze vordering te behandelen. De vorderingen van de stichting worden toegewezen, waarbij gedaagde sub 1 wordt veroordeeld tot naleving van de CAO en betaling van de schadevergoeding en buitengerechtelijke kosten. De zaak tegen gedaagde sub 2 wordt verwezen naar de sector civiel recht voor verdere behandeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde sub 1, ondanks herhaalde aanmaningen, in gebreke is gebleven met het verstrekken van de gevraagde bedrijfsgegevens. De stichting heeft voldoende bewijs geleverd dat gedaagde sub 1 niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit de CAO, wat leidt tot de toewijzing van de vorderingen. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat er onvoldoende samenhang is tussen de vorderingen tegen gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 om deze gezamenlijk te behandelen. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.L.M. van der Wildt op 15 december 2009.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres bij exploot van dagvaarding van 8 september 2008,
gemachtigde: mr. M.H.D. Vergouwen te Amsterdam,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde sub 1, en
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 2,
die schriftelijk hebben gereageerd.
Partijen worden hierna “[eiseres]” respectievelijk “[gedaagde sub 1]” en “[gedaagde sub 2]” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het procesverloop volgt uit de volgende processtukken:
- de dagvaarding, met producties;
- de schriftelijke reactie van [gedaagde sub 1] d.d. 12 september 2008, met productie;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de rolbeslissing van 14 juli 2009;
- de akte van [eiseres].
1.2 [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben, hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, niet gereageerd op de conclusie van repliek en evenmin op de daarna door [eiseres] genomen akte.
1.3 De uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter op heden bepaald.
2. Het geschil
2.1 [eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot naleving van de CAO voor de Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche en meer precies tot overlegging van de stukken zoals gespecificeerd in de brief van [eiseres] van 29 april 2008, zoals overgelegd als productie 6 bij dagvaarding;
b. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen de somma van € 100.000,- als forfaitaire schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
c. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.785,- inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
d. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van de procedure.
2.2 Aan die vordering heeft [eiseres] -verkort weergegeven en voor zover thans van belang- ten grondslag gelegd dat [gedaagde sub 1], hoewel zij daartoe verplicht is, ondanks herhaalde aanmaning in gebreke is gebleven met het verstrekken van de door [eiseres] van haar verlangde bedrijfsgegevens, welke [eiseres] nodig heeft om te kunnen onderzoeken of de ter zake geldende CAO’s zijn nageleefd. In deze procedure vordert [eiseres] dat die gegevens alsnog worden verschaft. Daarnaast vordert zij betaling van de inmiddels verbeurde, forfaitaire schadevergoeding ad € 100.000,- conform artikel 6 van het ter zake geldende reglement en een bedrag ad € 1.785,- (inclusief BTW) ter zake van buitengerechtelijke kosten. [eiseres] heeft voorts toegelicht dat naast [gedaagde sub 1] ook haar bestuurder [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad, wegens een nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk wordt geacht (het zich houden aan voorschriften in algemeen verbindend verklaarde CAO’s), terwijl er geen grond is die dit nalaten kan rechtvaardigen. Deze onrechtmatige daad kan aan [gedaagde sub 2] als bestuurder worden toegerekend, nu deze te wijten is aan haar schuld en, gelet op het totale gebrek aan medewerking, krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening moet komen. Niet alleen [eiseres] wordt door de onrechtmatige daad van deze bestuurder benadeeld, maar ook de werknemers en concurrenten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de uitzendbranche worden daardoor benadeeld, aldus [eiseres].
2.3 [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben bij brief van 12 september 2008 de kantonrechter verzocht “de dagvaarding op te schorten, in afwachting van een antwoord van [eiseres]”, waarbij zij verwijzen naar een door hen daarbij overgelegde brief van diezelfde datum aan [eiseres]. In die bijgevoegde brief schrijven [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan [eiseres] het volgende:
“(…)
Middels dit schrijven verzet ik tegen de door u aangezegde dagvaarding dd 18-09-2008, daar het bedrijf [gedaagde sub 1] b.v. niet h.o.d.n. Timar uitzendbureau is en verzoekt u uw dagvaarding in te trekken. Omdat niemand van onze ex-werknemers benadeeld zijn, is er geen sprake van benadeelden en de door u geclaimde schadevergoeding is niet terecht en deze terug te brengen tot nihil. Wij zijn ook niet bij één of andere instantie aangesloten voor het uitoefenen van een uitzendbureau, omdat het niet verplicht is. Wij hebben onze medewerkers de juiste lonen uitbetaald en de inhoudingen en afdrachten volgens de Nederlandse Wetgeving gehanteerd. Één en ander dient u bij de Belastingdienst en bij de UWV voor informatie inzake [gedaagde sub 1] B.V. in te winnen inzake de lonen.
U bent als stichting naleving cao voor uitzendkrachten is bij ons niet bekend en daarom zijn uw brieven nooit beantwoord. Een brief beantwoorden is ook niet verplicht.
De verzamelloonlijsten van 2005, 2006 en 2007 doen wij u hierbij toekomen.
(…)”
2.4 Bij repliek heeft [eiseres] volhard in haar standpunt en daaraan -samengevat weergegeven- onder meer het volgende toegevoegd. De door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij antwoord overgelegde brief heeft zij niet rechtstreeks ontvangen van hen, maar slechts via de griffie van de rechtbank. De daarin door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemde verzamelloonlijsten heeft [eiseres] daarom ook niet ontvangen. Hoewel [eiseres] dit hierna schriftelijk aan [gedaagde sub 1] heeft gemeld met het verzoek die stukken en ook andere stukken alsnog te verstrekken, is daarop, zoals te doen gebruikelijk, geen reactie van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gevolgd. Voorts laat de stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de door hen bij antwoord gevoegde brief dat [gedaagde sub 1] niet zou handelen onder de naam Timar Uitzendbureau, zich niet rijmen met de inhoud van het Handelsregister, waaruit blijkt dat zulks wel en nog steeds het geval is. Ten aanzien van hun stelling dat geen van de ex-werknemers benadeeld zou zijn, merkt [eiseres] op dat het nu juist haar taak is dat te toetsen, waartoe zij bij [gedaagde sub 1] bescheiden heeft opgevraagd, welke tot op heden echter niet zijn overgelegd. Voorts is er sprake van algemeen verbindend verklaarde CAO’s, waarmee ook [gedaagde sub 1] bekend dient te zijn, heeft [eiseres] in haar brieven aan [gedaagde sub 1] zich deugdelijk bekend gemaakt als de controle-instantie in de uitzendbranche en heeft zij in haar brieven aan [gedaagde sub 1] uitgebreid toegelicht dat en waarom [gedaagde sub 1] verplicht is haar medewerking te verlenen. Gezien dit alles kan zij niet anders concluderen dan dat [gedaagde sub 1] volhardt bij het niet meewerken aan het onderzoek uit hoofde van de algemeen verbindend verklaarde CAO’s, reden waarom gevreesd moet worden voor de juiste toepassing van deze CAO’s.
3. De beoordeling
3.1 Vooreerst wordt overwogen dat de vordering van [eiseres] jegens [gedaagde sub 1] aan te merken is als een aardvordering in de zin van artikel 93 sub c Rv, waarmee de bevoegdheid van de kantonrechter gegeven is.
3.2 Dat ligt anders voor de vordering van [eiseres] jegens [gedaagde sub 2], in verband waarmee het volgende wordt overwogen.
3.3 Uit de toelichting van [eiseres] op haar vordering jegens [gedaagde sub 2] (zie hiervoor 2.2) blijkt dat zij die vordering heeft gegrond op onrechtmatige daad althans bestuurdersaansprakelijkheid, zodat, gelet ook op de hoogte van de vordering van [eiseres], in beginsel de sector civiel recht en niet de kantonrechter bevoegd is van die vordering kennis te nemen.
3.4 Afwijking van dat beginsel is op grond van artikel 94 lid 2 Rv geïndiceerd indien de samenhang tussen de vordering van [eiseres] jegens [gedaagde sub 1] en de vordering van [eiseres] jegens [gedaagde sub 2] zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Indien zulks het geval is, worden beide vorderingen (toch) door de kantonrechter behandeld en beslist.
3.5 Uit hetgeen in deze procedure naar voren is gebracht, is de kantonrechter echter niet gebleken dat er tussen beide vorderingen sprake is van een zodanige samenhang dat deze zich tegen afzonderlijke behandeling verzet, met name nu de grondslag van de vordering van [eiseres] jegens [gedaagde sub 1] (niet naleving van de CAO) een totaal andere is dan die van haar vordering jegens bestuurder [gedaagde sub 2] in privé (bestuurdersaansprakelijkheid). Het enkele gegeven dat, zoals [eiseres] heeft aangevoerd, beide vorderingen zijn gebaseerd op hetzelfde feitencomplex, is niet toereikend. Evenmin is doorslaggevend dat, zoals [eiseres] nog heeft aangevoerd, verwijzing in soortgelijke procedures niet eerder is voorgekomen.
3.6 Nu [eiseres] voor het overige niets heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de samenhang tussen de beide vorderingen zodanig is dat deze gezamenlijk behandeld dienen te worden, zal de kantonrechter zich onbevoegd verklaren van de vordering van [eiseres] jegens [gedaagde sub 2] kennis te nemen en die kwestie ter verdere behandeling verwijzen naar de sector civiel recht van deze rechtbank, één en ander als hierna gemeld.
3.7 Ten aanzien van de vordering van [eiseres] jegens [gedaagde sub 1] wordt geoordeeld dat [eiseres] het bij antwoord opgeworpen verweer bij repliek gemotiveerd heeft weersproken. Uit hetgeen zij daarbij -onder verwijzing naar de inhoud van de dagvaarding en de door haar overgelegde stukken- heeft aangevoerd, kan de gegrondheid van haar vordering jegens [gedaagde sub 1] worden afgeleid. Het zou onder de gegeven omstandigheden dan ook op de weg van [gedaagde sub 1] hebben gelegen haar verweer bij dupliek nader te concretiseren en zoveel mogelijk met stukken te onderbouwen.
3.8 Dat heeft zij echter niet gedaan; sterker nog, [gedaagde sub 1] (en [gedaagde sub 2]) heeft in het geheel niet meer gereageerd. Dat heeft thans tot gevolg dat uitgegaan wordt van voormelde gegrondheid van de vordering van [eiseres] en dat het door [gedaagde sub 1] opgeworpen verweer als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen. De vorderingen van [eiseres], die de kantonrechter overigens niet ongegrond of onrechtmatig voorkomen, worden dan ook toegewezen, één en ander voor zover hierna niet anders blijkt.
3.9 De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar, nu niet is gesteld of gebleken dat de kosten vóór dagvaarding dan wel vóór de ingebrekestelling door [eiseres] zijn betaald aan haar gemachtigde.
3.10 Op de voet van artikel 237 Rv zal [gedaagde sub 1] worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
4. De beslissing
De kantonrechter:
ten aanzien van de vordering van [eiseres] jegens [gedaagde sub 1]:
- veroordeelt [gedaagde sub 1] tot naleving van de CAO voor de Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche en meer precies tot overlegging van de stukken zoals gespecificeerd in de brief van [eiseres] van 29 april 2008, zoals overgelegd als productie 6 bij dagvaarding;
- veroordeelt [gedaagde sub 1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen de somma van € 100.000,- als forfaitaire schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde sub 1] om tegen behoorlijk bewijs aan [eiseres] te betalen een bedrag ad € 1.785,- inclusief BTW aan buitengerechtelijke kosten;
- veroordeelt [gedaagde sub 1] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 286,44 aan verschotten en € 1.400,00 aan salaris voor haar gemachtigde;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde;
en ten aanzien van de vordering van [eiseres] jegens [gedaagde sub 2]:
- verklaart zich onbevoegd van de zaak kennis te nemen;
- verwijst de zaak naar de rol van de sector civiel recht van deze rechtbank van woensdag 27 januari 2010 te 10.00 uur opdat de zaak aldaar wordt voortgezet in de stand waarin zij zich thans bevindt;
- wijst partijen er op dat zij in de procedure bij de sector civiel recht niet in persoon kunnen procederen, maar slechts bij advocaat, zodat elk van partijen er voor moet zorgen dat zich een advocaat voor haar stelt in de procedure;
- draagt de griffier op de processtukken en afschrift van dit vonnis tijdig voor genoemde rolzitting te doen toekomen aan de griffier van de rechtbank sector civiel recht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.