ECLI:NL:RBROT:2009:BV2079

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/943 WWB-T2-BRG
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing bijstandsaanvraag en terugvordering van voorschotten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een terugvorderingsbesluit van 14 november 2008, waarbij voorschotten op bijstand die in september en oktober 2008 waren verstrekt, werden teruggevorderd. De reden voor de terugvordering was dat het college had vastgesteld dat de eiser geen recht op bijstand had. Eiser had op 29 november 2008 bezwaar gemaakt tegen de terugvordering, maar het college had dit bezwaar ten onrechte opgevat als uitsluitend gericht tegen het terugvorderingsbesluit, zonder rekening te houden met de impliciete stelling van eiser dat hij recht had op bijstand.

De rechtbank oordeelde dat het college in zijn besluit op bezwaar I, dat op 9 februari 2009 was genomen, ten onrechte had aangenomen dat eiser geen tijdig bezwaar had gemaakt tegen het afwijzingsbesluit van 5 november 2008. De rechtbank concludeerde dat de brief van eiser van 29 november 2008 ook als bezwaar tegen het afwijzingsbesluit moest worden opgevat. Dit leidde tot de vernietiging van zowel het besluit op bezwaar I als het besluit op bezwaar II, dat op 29 mei 2009 was genomen, omdat het college niet correct had gehandeld in de beoordeling van de bezwaarschriften.

De rechtbank droeg het college op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser tegen zowel het afwijzingsbesluit als het terugvorderingsbesluit, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 41,-- diende te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en de noodzaak voor bestuursorganen om de juiste juridische context te begrijpen bij het beoordelen van ingediende bezwaren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/943 WWB-T2-BRG
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
gedaan op 1 december 2009 in het geding tussen
[Naam], wonende te Rotterdam, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 1 december 2009 heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit op bezwaar van 9 februari 2009;
vernietigt het besluit op bezwaar van 29 mei 2009;
draagt verweerder op om, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw op het bezwaar van 29 november 2008 te beslissen;
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 41,-- vergoedt.
Gronden
Bij besluit van 5 november 2008 (hierna: het afwijzingsbesluit) is eisers aanvraag van een bijstandsuitkering afgewezen op de grond dat hij niet alle informatie had verstrekt die nodig was om zijn recht op bijstand te kunnen vaststellen.
Bij besluit van 14 november 2008 (hierna: het terugvorderingsbesluit) zijn voorschotten die eiser in september en oktober 2008 waren verstrekt teruggevorderd, omdat verweerder had geconstateerd dat eiser geen recht op bijstand had.
Bij brief van 29 november 2008 heeft eiser bezwaar gemaakt 'tegen uw terugvordering' en onder meer betoogd dat hij 'absoluut recht had op bijstand'.
Verweerder heeft dit bezwaar opgevat als - slechts - gericht tegen het terugvorderingsbesluit en het bij besluit van 9 februari 2009 (hierna: besluit op bezwaar I) ongegrond verklaard, omdat eiser geen bezwaar had gemaakt tegen het afwijzingsbesluit en daarom vaststond dat hij geen recht op bijstand had.
Bij aan verweerder gerichte brief van 5 maart 2009 heeft eiser 'bezwaar tegen uw afwijzing' gemaakt.
Verweerder heeft dit bezwaarschrift in eerste instantie opgevat als een reactie op besluit op bezwaar I en het daarom doorgezonden naar de rechtbank, ter behandeling als beroepschrift.
Eiser heeft het verschuldigde griffierecht voldaan.
Bij brief van 28 april 2009 heeft verweerder de rechtbank bericht de brief van 5 maart 2009 bij nader inzien als bezwaar tegen het afwijzingsbesluit op te vatten.
Bij besluit van 29 mei 2009 (hierna: besluit op bezwaar II) heeft verweerder het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn en het niet gebleken zijn van een rechtvaardiging hiervoor.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Nu verweerder de brief van 5 maart 2009 in eerste instantie heeft opgevat als beroepschrift, eiser het griffierecht heeft betaald en hij ter zitting heeft verklaard inderdaad prijs te stellen op behandeling van de zaak door de rechtbank, zal de rechtbank - in aanmerking genomen het belang van reële rechtsbescherming en de door verweerder gezaaide procedurele verwarring - de brief van 5 maart 2009 opvatten als beroepschrift tegen besluit op bezwaar I.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dat besluit op bezwaar I eisers brief van 29 november 2008 ten onrechte als uitsluitend gericht tegen het terugvorderingsbesluit heeft aangemerkt. Daarbij acht zij van belang dat verweerder uit die brief had moeten afleiden dat eiser zich op het standpunt stelde dat hij recht had op bijstand en dat hij derhalve - tijdig - opkwam tegen de afwijzing van zijn aanvraag. Dit wordt niet anders doordat eiser op de hoorzitting in bezwaar heeft betoogd dat hij het afwijzingsbesluit niet had ontvangen en er daarom geen bezwaar tegen had gemaakt, maar nu overwoog dat alsnog te doen. Een redelijke uitleg van het bezwaarschrift van 29 november 2008 brengt met zich dat het wordt opgevat als mede gericht tegen het afwijzingsbesluit. Bovendien had het op verweerders weg gelegen eiser er bij de hoorzitting op te wijzen dat wanneer het bezwaarschrift niet ook zou worden beschouwd als gericht tegen het afwijzingsbesluit - in welk verband eiser zonodig in de gelegenheid had kunnen worden gesteld zijn bezwaargronden te preciseren - eiser het risico liep dat een later bezwaar tegen het afwijzingsbesluit niet-ontvankelijk zou worden verklaard wegens termijnoverschrijding.
Tegen deze achtergrond dient besluit op bezwaar I, voor zover daarbij niet is beslist op eisers bezwaar tegen het afwijzingsbesluit, te worden vernietigd omdat, in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, niet is beslist op grondslag van het bezwaar. Voor zover bij besluit op bezwaar I is beslist op eisers bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit, dient het eveneens te worden vernietigd, omdat het in zoverre berust op de onjuiste opvatting dat eiser niet tijdig bezwaar tegen het afwijzingsbesluit had gemaakt.
Besluit op bezwaar II, waartegen het beroep mede gericht geacht wordt, dient eveneens te worden vernietigd, nu daarin weliswaar alsnog is beslist op het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit, maar ten onrechte is aangenomen dat het bezwaar pas op 5 maart 2009 en derhalve te laat is gemaakt. Uit het hiervoor overwogene volgt immers dat op 29 november 2008 en derhalve tijdig bezwaar is gemaakt tegen het afwijzingsbesluit.
Verweerder zal opnieuw op het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit en het terugvorderingsbesluit dienen te beslissen. Daarbij dient alsnog beoordeeld te worden of, mede gelet op eisers reactie op de aan hem bij brief van 15 augustus 2008 verzochte gegevens, eisers recht op de op 14 augustus 2008 aangevraagde bijstand kan worden vastgesteld.
Van proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. Wel dient aan eiser het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.
De rechtbank deelt mede dat partijen binnen zes weken na de verzenddatum van het proces-verbaal mondelinge uitspraak hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht, zoals nader toegelicht in onderstaande rechtsmiddelvermelding.
Aldus gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W. van den Berg, griffier.
De griffier: De rechter:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: