ECLI:NL:RBROT:2010:8997

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
10/600115-08
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Van Boven
  • mr. Van Nijen
  • mr. Trotman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 juni 2010 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte. De officier van justitie, mr. L.J.A. van Zwieten, heeft verzocht om de niet-ontvankelijkheid te verklaren, omdat hij niet langer kan instaan voor de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de door de Amerikaanse autoriteiten verstrekte startinformatie. Deze informatie was afkomstig van een getuige, maar door nieuwe berichten over de betrouwbaarheid van deze informatie, die de officier van justitie na de laatste zitting ontving, is hij tot de conclusie gekomen dat de vervolging niet langer houdbaar is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet in staat is om de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van het bewijs te controleren, wat essentieel is voor een eerlijk proces. De verdediging heeft ook betoogd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is, omdat belangrijke informatie over de betrouwbaarheid van het bewijs is achtergehouden. Dit heeft geleid tot ernstige twijfels over de eerlijkheid van het proces en de toepassing van opsporingsbevoegdheden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat, gezien de omstandigheden, het niet mogelijk is om de vervolging voort te zetten zonder het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling te schenden. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. Dit vonnis benadrukt het belang van transparantie en betrouwbaarheid in het bewijs dat door buitenlandse autoriteiten wordt verkregen en de noodzaak om de rechten van de verdachte te waarborgen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/600115-08
Datum uitspraak: 23 juni 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[postcode verdachte] [woonplaats verdachte] , [adres verdachte] ,
raadsman R.A.C. Frijns, advocaat te Arnhem.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Het onderzoek op de terechtzitting is opnieuw aangevangen en heeft plaatsgevonden op 23 juni 2010.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE

Standpunt van partijen:
De officier van justitie mr. L.J.A. van Zwieten heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot de niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte.
De officier van justitie is van oordeel dat hij op grond van berichten - over de precieze inhoud waarvan hij niet nader in detail wil treden - die hem hebben bereikt sinds de laatste zitting thans niet langer kan instaan voor de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van de door de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika verkregen en aan hem verstrekte startinformatie in deze zaak, afkomstig van de meewerkende (Amerikaanse) getuige.
Dit heeft hem tot een heroverweging genoopt voor wat betreft de haalbaarheid van de vervolging tegen de verdachte. Als gevolg van het wegvallen van de startinformatie vertoont het fundament van het gehele onderzoek tegen de verdachte niet te negeren scheuren.
Waren de bedoelde berichten van de Amerikaanse autoriteiten hem voor het uitbrengen van de dagvaarding bekend geweest dan had hij tot seponering van de zaak besloten. Dat is thans niet meer mogelijk. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om deze reden direct een einde te maken aan de vervolging van de verdachte en vraagt daarom hem niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in zijn vervolging. Het naar aanleiding van navraag door de officier van justitie bij de Amerikaanse autoriteiten door hen per e-mail verstrekte antwoord geeft de verdediging ernstig reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van het door de meewerkende getuige verstrekte bewijs. Aan zowel de rechtbank als aan de verdediging wordt belangrijke informatie onthouden. Informatie, die van belang is om na te gaan of de toepassing van de vergaande opsporingsbevoegdheden volgens de regels heeft plaatsgevonden. Thans is niet controleerbaar of er sprake is geweest van uitlokking van de verdachte of dat voldaan is aan het Tallon-criterium. Door het achterhouden van informatie is immers geen sprake meer van een eerlijk proces. Dit is een onherstelbaar ernstig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waarbij aan het Zwolsman-criterium voldaan is. Het Openbaar Ministerie heeft immers ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte en diens rechten op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
Beoordeling:
In beginsel moet voorop worden gesteld dat de Nederlandse autoriteiten op van buitenlandse autoriteiten verkregen startinformatie mogen afgaan en dat op grond van de daardoor gerezen verdenking een opsporingsonderzoek in Nederland mag worden ingesteld.
Dat wordt dat anders indien later blijkt - zoals in dit geval - dat aan de verkrijging van die informatie in de Verenigde Staten enig gebrek zou kleven.
De rechtbank constateert dat de officier van justitie niet langer kan instaan voor de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de door de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika verkregen en aan hem verstrekte startinformatie in deze zaak, afkomstig van de meewerkende (Amerikaanse) getuige. De officier van justitie heeft niet de op de terechtzitting van 17 april 2009 door de verdediging verzochte en door de rechtbank toegewezen informatie met betrekking tot de pseudokoop door een burger in het Amerikaanse opsporingsonderzoek kunnen toevoegen aan het dossier omdat die informatie hem door de Amerikaanse autoriteiten niet is verstrekt. Op grond van de door hem wel verkregen informatie van de Amerikaanse autoriteiten heeft de officier van justitie de haalbaarheid van de vervolging van de verdachte heroverwogen met een negatieve uitslag tot gevolg.
Dit heeft als consequentie dat noch de rechtbank noch de verdediging zelfstandig in staat is om de rechtmatigheid en de betrouwbaarheid te kunnen controleren van het door of middels de meewerkende getuige verkregen bewijs. Deze informatie is als startbewijs gebruikt onder regie en verantwoordelijkheid van de officier van justitie in het Nederlandse opsporingsonderzoek.
De rechtbank kan onder de geschetste omstandigheden niet anders dan de officier van justitie volgen in zijn verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring.
Voortzetting van het onderzoek op de terechtzitting zou immers met zich brengen dat
aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak op onaanvaardbare wijze tekort zou worden gedaan.
De rechtbank zal de officier van justitie daarom niet ontvankelijk verklaren in de vervolging van de verdachte.

BESLISSING

De rechtbank verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Boven, voorzitter,
en mrs. Van Nijen en Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 juni 2010.