ECLI:NL:RBROT:2010:BK9722

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/994667-09
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Sikkel
  • mrs. Klein Wolterink
  • Van Dijke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte rechtspersoon in verband met ammoniaklekkage op bouwterrein Stationsplein te Rotterdam

Op 18 januari 2010 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon in verband met een ammoniaklekkage op het bouwterrein van het metrostation aan het Stationsplein te Rotterdam. De rechtbank heeft de verdachte rechtspersoon vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, die betrekking hadden op het niet voldoen aan de eisen van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en het niet tijdig melden van de lekkage aan de autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat het ammoniakkoelsysteem voldeed aan de gestelde eisen en dat de melding van de lekkage, die plaatsvond op 22 april 2008, adequaat was gedaan door de betrokken medewerkers en de brandweer. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte rechtspersoon opzettelijk of nalatig had gehandeld in strijd met de milieuwetgeving. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzittingen van 14 december 2009 en 4 januari 2010, waarbij de rechtbank de relevante feiten en omstandigheden heeft vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat, hoewel er mogelijk sprake was van onzorgvuldig gebruik van een serviceventiel, dit niet het verwijt was dat aan de verdachte rechtspersoon kon worden gemaakt. De rechtbank heeft de verdachte rechtspersoon dan ook vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/994667-09
Datum uitspraak: 18 januari 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor economische strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[verdachte rechtspersoon],
gevestigd te [adres],
raadsman mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 december 2009 en 4 januari 2010 en, op de voet van artikel 377, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de economische politierechter van 12 november 2009.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat aan de verdachte rechtspersoon het verwijt wordt gemaakt dat hij, al dan niet opzettelijk, in strijd met de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, niet heeft voldaan aan de in die Regeling ten aanzien van ammoniakkoelsystemen gestelde eisen. Voorts wordt aan de verdachte rechtspersoon het verwijt gemaakt dat hij, al dan niet opzettelijk, een voorval waardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of dreigden te ontstaan, namelijk een lekkage van ammoniak of olie, niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld aan de burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. De Rijck, heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, opzettelijk gepleegd;
- veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van dertigduizend euro.
MOTIVERING VRIJSPRAAK FEIT 1
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte rechtspersoon daarvan dient te worden vrijgesproken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende dossierstukken blijkt het volgende.
In opdracht van de verdachte rechtspersoon, drijver van het werkterrein ter realisatie van Randstadrail aan het Stationsplein te Rotterdam, voerde [medeverdachte rechtspersoon 1] als hoofdaannemer op 22 april 2008, werkzaamheden uit in verband met de bouw van het metrostation aan het Stationsplein te Rotterdam. Voor de toepassing van de grondbevriezingstechniek had [medeverdachte rechtspersoon 1] [medeverdachte rechtspersoon 2] ingehuurd.
De heer [naam medewerker], technicus koudetechniek in dienst van de firma [rechtspersoon], en een medewerker van [medeverdachte rechtspersoon 2], voerden die dag, in opdracht van [medeverdachte rechtspersoon 2], onderhoudswerkzaamheden uit aan het ammoniakkoelsysteem. Tijdens het uitvoeren van deze werkzaamheden is er iets mis gegaan bij het afsluiten van een serviceventiel, als gevolg waarvan ammoniak uit de installatie is ontsnapt.
Aan de verdachte rechtspersoon wordt het verwijt gemaakt dat voormeld ammoniakkoelsysteem, in strijd met artikel 4.20 van het Activiteitenbesluit, niet voldeed aan de eisen conform artikel 4.37 van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Een ammoniakkoelinstallatie dient onder meer te voldoen aan de veiligheidsvoorzieningen van PGS 13 (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen), paragraaf 2.5 en de hieraan gerelateerde functionele en uitvoeringseisen uit PGS 13, hoofdstuk 4.
Blijkens paragraaf 4.6.4 van PGS 13 moeten olieaftappunten zijn voorzien van dubbele aftapafsluiters: een normale handafsluiter en een zelfsluitende (dodemans) afsluiter in serie.
Het onderhavige ammoniakkoelsysteem is voor ingebruikname op 7 februari 2007 conform PGS 13 gekeurd. Voor zover het ammoniakkoelsysteem olieaftappunten kende, voldeden deze aan de daaraan gestelde eisen als bedoeld in paragraaf 4.6.4 van PGS 13.
Ook na het ammoniakincident werd het ammoniakkoelsysteem, blijkens het inspectierapport van Lloyd’s Register d.d. 24 april 2008, goedbevonden.
DCMR Milieudienst Rijnmond gaf na het incident de directie van het projectbureau Randstadrail, bij brief d.d. 24 april 2008, op basis van de bevindingen en conclusies uit voormeld rapport van Lloyd’s Register, toestemming om de installatie weer in gebruik te nemen.
In de onderhavige zaak kan als vaststaand worden aangenomen dat het serviceventiel is gebruikt om het functioneren van het wegvoeren van de olie in de installatie te controleren en dat daarbij het ventiel is opengedraaid om te kijken of er olie uitkomt, waarna het direct weer gesloten zou moeten worden. Door de officier van justitie is het standpunt ingenomen dat nu het serviceventiel feitelijk is gebruikt als olieaftappunt het daarmee ook de bestemming olieaftappunt in de zin van PGS 13 heeft verkregen.
De rechtbank deelt dit standpunt van de officier van justitie niet. Zou dit wel zo zijn, dan zou ieder serviceventiel voorzien moeten zijn van een dubbele beveiliging. PGS 13 schrijft dit echter niet voor.
Mogelijk was er sprake van een onzorgvuldig, ondeskundig dan wel verkeerd gebruik van het desbetreffende serviceventiel, maar dat is niet het verwijt dat de verdachte rechtspersoon wordt gemaakt.
Gelet op het voorgaande kan niet anders geconcludeerd worden dan dat niet gebleken is dat het ammoniakkoelsysteem op het Stationsplein te Rotterdam op 22 april 2008 niet voldeed aan de eisen conform artikel 4.37 van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
MOTIVERING VRIJSPRAAK FEIT 2
Het onder 2 ten laste gelegde is evenmin wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte rechtspersoon ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende dossierstukken blijkt het volgende.
Aan de verdachte rechtspersoon wordt het verwijt gemaakt dat hij de hiervoor besproken ammoniaklekkage, een ongewoon voorval als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer, niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld aan burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam.
De ammoniaklekkage vond plaats omstreeks 14.51 uur, op het moment dat [medewerker] en een medewerker van [medeverdachte rechtspersoon 2] onderhoudswerkzaamheden uitvoerden aan de ammoniakinstallatie. Door de medewerker van [medeverdachte rechtspersoon 2] werd de brandweer gebeld, waarna om 14.54 uur door een medewerker van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond bij de afdeling Chemisch Advies van de DCMR Milieudienst Rijnmond (hierna: DCMR) melding werd gedaan van de ammoniaklekkage. Nadat de medewerker van [medeverdachte rechtspersoon 2] de brandweer had gebeld, belde hij met de uitvoerder van [medeverdachte rechtspersoon 1], die vervolgens ter plaatse ging en de omgeving afzette. Op dat moment kwam er een auto van DCMR aanrijden.
Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van DCMR Milieudienst Rijnmond, nummer
1130-1842-20883529, was de afdeling Chemisch Advies van die dienst omstreeks 15.11 uur ter plaatse. De toegestane MAC-waarde (Maximale Aanvaarde Concentratie) ammoniak bleek dusdanig te zijn overschreden, dat direct werd geadviseerd GRIP-1 (Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdings Procedure) te maken, hetgeen ook is gebeurd.
Aldus staat vast dat ogenblikkelijk nadat de ammoniaklekkage was opgetreden alarm is geslagen, waarna de hulpdiensten ter plaatse kwamen en voorts dat er meteen sprake was van openheid en samenwerking met de hulpdiensten.
Voorschrift 25.1.1 bij de aan de verdachte rechtspersoon afgegeven beschikking ‘Werkterrein Metrostation Centraal Station en Weenatunnel/Conradstraat/Delftseplein’ d.d. 17 december 2004, vermeldt uitdrukkelijk dat ongewone voorvallen, als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer, moeten worden gemeld bij de meldkamer DCMR. De bij voornoemde beschikking gevoegde begrippenlijst definieert als bevoegd gezag: ‘Burgemeester en Wethouders, namens deze: de directeur van DCMR.’
De melding als bedoeld in artikel 17.2 van de Wet milieubeheer had, blijkens het onderzoek ter terechtzitting ook in de visie van de officier van justitie, moeten en kunnen gebeuren aan DCMR.
Uit het voorgaande blijkt dat de melding in dit geval ook aan de DCMR is gedaan. Dat dit gebeurde door tussenkomst van de brandweer/Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is, gelet op de omstandigheden ter plaatse, alleszins voorstelbaar en heeft niets afgedaan aan de snelheid en voortvarendheid waarmee op het voorval gereageerd heeft kunnen worden. Derhalve kan niet worden bewezen geacht dat niet is voldaan aan de meldplicht als omschreven in artikel 17.2 van de Wet milieubeheer.
VOORWAARDELIJK VERZOEK HOREN GETUIGE
Ter terechtzitting van 14 december 2009 heeft de raadsman bij dupliek voorwaardelijk – voor het geval dat de verdachte rechtspersoon van het onder 1 ten laste gelegde niet wordt vrijgesproken – verzocht om [medewerker] als getuige te horen.
Nu de verdachte rechtspersoon van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken constateert de rechtbank dat de gestelde voorwaarde zich niet voordoet.
BESLISSING
De rechtbank verklaart niet bewezen, dat de verdachte rechtspersoon de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Sikkel, voorzitter,
en mrs. Klein Wolterink en Van Dijke, rechters,
in tegenwoordigheid van Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 januari 2010.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 18 januari 2010.
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte rechtspersoon wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 22 april 2008 te Rotterdam,
als degene die (mede) een inrichting type B als bedoeld in artikel 1.2 van het
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, gelegen aan het
Stationsplein aldaar, dreef,
tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
niet heeft voldaan aan een of meer bij en/of krachtens voornoemd Besluit
gestelde regels,
immers,
voldeed in strijd met artikel 4.20 van voornoemd Besluit het
ammoniakkoelsysteem niet ten minste aan de bij ministeriële regeling, te
weten de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer gestelde
eisen,
aangezien,
in strijd met artikel 4.37 van die Regeling,
de ammoniakkoelinstallatie binnen haar/die inrichting niet,
ten behoeve van het voorkomen van risico's voor de omgeving en ongewone
voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk
beperken van de risico's voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen
zich voordoen en de gevolgen hiervan,
tenminste voldeed aan de minimale veiligheidsvoorzieningen in relatie tot de
hoeveelheid ammoniak van PGS 13, paragraaf 2.5 en/of de hieraan gerelateerde
functionele en/of uitvoeringseisen uit PGS 13, hoofdstuk 4,
aangezien,
in strijd met voorschrift 4.6.4 van PGS 13 (zoals gepubliceerd op www.vrom.nl
in juli 2005),
(een) olie-aftappunt(en) niet was/waren voorzien van (een) dubbele
aftap-afsluiter(s): een normale handafsluiter en een zelfsluitende (dodemans)
afsluiter in serie;
[artikel 1a juncto artikel 2 juncto artikel 6 Wet op de economische delicten
juncto artikel 8.40 Wet milieubeheer juncto artikel 1.4 lid 2 van het Besluit
algemene regels voor inrichtingen milieubeheer]
2.
zij op of omstreeks 22 april 2008 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
als degene die mede een inrichting, als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet
milieubeheer, te weten een werkterrein ten behoeve van de realisatie van
Randstadrail waarin/waarop een ammoniakkoelinstallatie in werking was,
gelegen aan het Stationsplein aldaar, dreef,
waarin zich een voorval voordeed of had voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen
voor het milieu ontstonden of dreigden te ontstaan,
namelijk een lekkage van ammoniak en/of olie uit de ammoniakkoelinstallatie,
dat voorval niet zo spoedig mogelijk aan burgemeester en wethouders van de
gemeente Rotterdam heeft gemeld;
[artikel 17.2 Wet milieubeheer]