ECLI:NL:RBROT:2010:BL1443

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
346821 / HA RK 10-9
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met complexe materie en belangen van de verdediging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 januari 2010 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verdediging van verzoeker, die betrokken was bij een strafzaak. De wraking was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de rechters, naar aanleiding van hun beslissing om een verzoek tot aanhouding van de behandeling van klaagschriften af te wijzen. De verdediging stelde dat de rechters niet voldoende rekening hadden gehouden met de afwezigheid van de vaste raadsman, mr. S. Koster, die in het buitenland was en niet in staat was om de zaak voor te bereiden. De rechtbank oordeelde echter dat de verdediging tijdig op de hoogte was van de zittingsdatum en voldoende gelegenheid had om zich voor te bereiden. De rechters stelden dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid en dat de beslissing om de behandeling niet aan te houden niet onbegrijpelijk was. De rechtbank benadrukte dat een processuele beslissing op zich geen grond voor wraking kan zijn, tenzij deze dermate onbegrijpelijk is dat deze de schijn van partijdigheid oproept. De rechtbank concludeerde dat de wraking ongegrond was en wees het verzoek af.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 19 januari 2010
Zaaknummer: 346821
Rekestnummer: HA RK 10-9
Parketnummer: 10/600049-09
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
advocaat mr. B.Th. Nooitgedagt, waarnemend voor mr. S. Koster
strekkende tot wraking van [namen rechters], vice-presidenten in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht (hierna: de rechters).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 19 januari 2010 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, gevormd door de drie voornoemde rechters, behandeld het door verzoeker ingediende klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (WvSv). Tegelijkertijd werd door de rechters op die zitting behandeld het door [naam klaagster] ingediende klaagschrift ex artikel 552a van het WvSv.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de waarnemend raadsman van verzoeker de rechters gewraakt.
Ter zitting van 19 januari 2010, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: mr. Nooitgedagt, de rechters, alsmede de officier van justitie mr. I.C.M.E. Meissen. Zij hebben allen hun standpunt uiteengezet en toegelicht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de dossiers van de hiervoor genoemde klaagschrift-procedures, waarin zich onder meer bevinden:
- het hiervoor genoemde klaagschrift van verzoeker;
- het hiervoor genoemde klaagschrift van [naam klaagster];
- het proces-verbaal van de zitting van 24 november 2009;
- de brief (tevens verzonden als faxbericht) d.d. 29 december 2009 van mr. S. Koster aan de rechtbank, sector strafrecht;
- het faxbericht d.d. 7 januari 2010 van de secretaresse van het kantoor van mr. S. Koster aan de rechtbank, sector strafrecht;
- de door de griffier van de gewraakte rechters ter zitting van 19 januari 2010 gemaakte aantekeningen van het verhandelde ter zitting.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft de waarnemend raadsman van verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Het wrakingsverzoek is gedaan naar aanleiding van de afwijzende beslissing van de rechters op het ter zitting van 19 januari 2010 namens verzoeker gedane verzoek om aanhouding van de behandeling van de beide klaagschriften. Door deze afwijzing is de schijn van partijdigheid van de rechters gewekt.
2.1.2
Verzoeker wordt in de tegen hem als verdachte aanhangige strafzaak van meet af aan bijgestaan door mr. S. Koster, een kantoorgenoot van mr. Nooitgedagt.
Mr. Koster is in het buitenland en contact met haar is sinds haar vertrek niet goed mogelijk.
Mr. Koster heeft op 29 december 2009 een faxbericht aan de rechtbank gezonden met als inhoud dat zij namens verzoeker een klaagschrift ex artikel 552a van het WvSv zal indienen. Zij verzocht daarbij rekening te houden met de door haar in dat bericht opgegeven verhinderdata. Op dat bericht kwam geen reactie van de rechtbank.
2.1.3
Op 7 januari 2010 is namens mr. Koster de rechtbank wederom verzocht om acht te slaan op haar verhinderdata. Haar was gebleken dat een door een derde-belanghebbende ten aanzien van dezelfde inbeslaggenomen zaken ingediend klaagschrift ex artikel 552a van het WvSv op 19 januari 2010 door de rechtbank zou worden behandeld. De oproeping voor de zitting van 19 januari 2010 was gedateerd op 5 januari 2010. Mr. Koster was toen al in het buitenland.
2.1.4
Namens verzoeker is vervolgens op 11 januari 2010 ook een klaagschrift ex artikel 552a van het WvSv ingediend, waarbij opnieuw is gewezen op de verhinderdata van verzoeker en mr. Koster. Hierop is geen acht geslagen. De behandeling van het klaagschrift van verzoeker is gelijktijdig gepland met de behandeling van het klaagschrift van de derde-belanghebbende.
2.1.5
Vervolgens heeft mr. Nooitgedagt gebeld met de griffier, die hem mededeelde dat op de zitting van 24 november 2009 - alwaar de behandeling van het klaagschrift van de derde-belanghebbende was aangevangen - de datum voor de vervolgzitting reeds was bepaald op 19 januari 2010. Mr. Koster noch verzoeker zijn op 24 november 2009 ter zitting aanwezig geweest.
2.1.6
Op 12 januari 2010 ontving mr. Nooitgedagt van de rechtbank per fax het proces-verbaal van de zitting van 24 november 2009. Op diezelfde dag ontving mr. Nooitgedagt per fax het bericht van de strafkamer dat de zaak op 19 januari 2010 niet zou worden aangehouden, omdat mr. Koster reeds enige tijd op de hoogte was van de datum van behandeling. In het dossier bevond zich geen aantekening over de zittingsdatum van 19 januari 2010, terwijl mr. Nooitgedagt ook geen overdrachtsnotitie van het kantoor heeft aangetroffen.
2.1.7
De strafzaak tegen verzoeker als verdachte loopt. Het betreft bijzonder complexe materie met inhoudelijke vragen die moeten worden behandeld en rechten van de verdediging, die nog moeten worden uitgeoefend. Bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak zijn de criteria anders, maar die behandeling gebeurt wel op basis van hetzelfde dossier als dat van de klaagschriftprocedures. Eind augustus 2009 heeft de verdediging dat dossier ontvangen. Gelet op de complexiteit van de zaak kan mr. Nooitgedagt de zaak niet zomaar van mr. Koster overnemen en inhoudelijk behandelen. De in de strafzaak geplande regiezittingen (juni 2009, december 2009) zijn in overleg met de verdediging ingetrokken. Er staat nu een regiezitting gepland in april 2010.
2.1.8
Op de zitting van vandaag zal verzoeker bij de behandeling van de klaagschriften verstoken blijven van rechtsbijstand van mr. Koster, die als enige goed thuis is in het gehele dossier. Het gaat om schilderijen die 20 jaar lang in bezit zijn geweest van verzoeker en ten aanzien waarvan het Openbaar Ministerie nu zegt dat deze verkregen zijn uit misdrijven.
2.1.9
De rechtbank heeft vandaag het verzoek tot aanhouding, in weerwil van de standpunten en belangen van verzoeker, afgewezen met als motivering dat het mr. Koster genoegzaam bekend was dat het klaagschrift van verzoeker vandaag behandeld zou worden. Volgens mr. Nooitgedagt kon mr. Koster dat niet weten, aangezien het klaagschrift van verzoeker ten tijde van het bepalen van de datum van de vervolgzitting nog niet was ingediend. Er is geen enkele aanwijzing dat mr. Koster van de datum van 19 januari 2010 op de hoogte was.
2.1.10
Gelet op de historie van de zaak is door de beslissing van de rechters de schijn gewekt dat de zittingscapaciteit van de rechtbank, of de belangen van de derde-belanghebbenden prevaleren boven het belang van verzoeker bij serieuze rechtsbijstand in de klaagschriftprocedure. Mr. Nooitgedagt is tot het verlenen van die bijstand ter zitting van 19 januari 2010 niet in staat. Dat de rechters geen uitstel toestaan, doet de schijn van partijdigheid ontstaan, in die zin dat verzoeker een faire behandeling van zijn klaagschrift wordt onthouden, hetgeen een schending oplevert van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslag van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij hebben zij - kort samengevat - het volgende aangevoerd:
2.2.1
Mr. Koster was tijdig op de hoogte van de zitting van 19 januari 2010, kort nadat de behandeling van het klaagschrift van de derde-belanghebbende was aangevangen ter zitting van 24 november 2009 en vervolgens was aangehouden. Verzoeker is in die procedure door de rechtbank aangemerkt als belanghebbende. Omdat er onzekerheid over bestond of met de oproeping van verzoeker voor de zitting van 24 november 2009 een afschrift van het klaagschrift van de derde-belanghebbende was meegezonden, is die behandeling vervolgens afgebroken om verzoeker gelegenheid te geven zich voor te bereiden op de behandeling van dat klaagschrift. Daarover is op 24 of 25 november 2009 telefonisch contact geweest tussen [naam van één van de gewraakte rechters] en mr. Koster, in welk gesprek 19 januari 2010 te 9.30 uur als datum en tijdstip voor de vervolgzitting is genoemd. Daarbij is tevens aangegeven dat mr. Koster aldus gelegenheid had zich te beraden over een namens verzoeker in te dienen klaagschrift omtrent dezelfde schilderijen. De behandelend griffiemedewerker heeft op 24 november 2009 ook nog contact gehad met mr. Koster, waarbij aan haar is meegedeeld dat de behandeling ter zitting van 19 januari 2010 te 9.30 uur zou worden voortgezet.
2.2.2
Een procedure ex artikel 552a van het WvSv geeft toegang tot de rechter over het wel of niet teruggeven van inbeslaggenomen goederen. Dat de strafzaak, in het kader waarvan inbeslagname heeft plaatsgevonden, nog moet beginnen is geen grond om een verzoek om aanhouding te honoreren. Er is een klaagschrift gekomen van verzoeker, die voordien alleen belanghebbende was in de procedure betreffende het beklag van een derde. De twee klaagschriften zijn gelijktijdig geappointeerd op 19 januari 2010, welke datum verzoeker en zijn advocaat reeds bekend was uit de eerste klaagschriftprocedure.
In beide klaagschriftprocedures gaat het om dezelfde schilderijen en om de vraag of en aan wie die moeten worden teruggegeven. Beslissingen van de rechtbank ter zitting, ook de verdediging onwelgevallige beslissingen, vormen in beginsel geen grond voor toewijzing van een wrakingsverzoek, tenzij het beslissingen zijn die zover liggen buiten wat rechtens te verwachten is, dat ze de schijn oproepen van partijdigheid.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Zulks is ook niet gesteld.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoeker bestaande vrees dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt:
3.4
Het verzoek tot wraking is in de kern gestoeld op de beslissing van de rechters ter zitting van 19 januari 2010, waarbij het verzoek van mr. Nooitgedagt om aanhouding van de inhoudelijke behandeling van de beide klaagschriften tot een later tijdstip is afgewezen.
Uitgangspunt is dat een processuele beslissing als hiervoor omschreven geen grond vormt voor een wraking van de rechters die de beslissing hebben gegeven. Alleen indien die beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters jegens verzoeker vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
Dat nu is hier niet het geval.
3.5
Op of kort na 24 november 2009 is door een griffiemedewerker aan mr. Koster medegedeeld dat de behandeling van de zaak was aangehouden tot 19 januari 2010 te 09.30 uur. Daarnaast heeft de voorzitter van de meervoudige kamer kort na 24 november 2009 telefonisch contact opgenomen met mr. Koster en haar de datum van 19 januari 2010 te 09.30 uur doorgegeven.
3.6.
Gelet hierop was mr. Koster ruim voor haar vertrek naar het buitenland op de hoogte van de zitting van 19 januari 2010. Zij had aldus voldoende tijd om de zaak voor te bereiden dan wel de zaak over te dragen aan een kantoorgenoot die dan voldoende voorbereidingstijd had kunnen hebben. Dat de formele oproeping voor de zitting pas op 5 januari 2010 is gedaan, doet hieraan niet af. Ook de omstandigheid dat mr. Koster namens haar cliënt op 4 januari 2010 een zelfstandig klaagschrift heeft ingediend maakt het oordeel van de wrakingskamer niet anders, nu dat dezelfde inbeslaggenomen zaken betreft.
3.7
Het tweede argument dat door de waarnemend raadsman van verzoeker is aangevoerd, te weten dat verzoeker door de inhoudelijke behandeling van de beide klaagschriften ter zitting 19 januari 2010 in zijn belangen wordt geschaad, omdat het onderzoek op de terechtzitting in de strafzaak tegen verzoeker als verdachte nog niet is aangevangen, levert geen grond op tot wraking van de rechters in de klaagschriftprocedures.
3.8
Op grond van het voorafgaande is de wraking ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [namen rechters].
Deze beslissing is gegeven op 19 januari 2010 door mr. P. Vrolijk, voorzitter, mr. H.L. de Gruijl-van Benthem en mr. E.M.M. Engbers, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.