ECLI:NL:RBROT:2010:BL1962

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/710086-09 eindvonnis
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. De Pauw Gerlings-Döhrn
  • mr. Lamers-Wilbers
  • mr. De Geus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van jeugdstrafrecht bij medeplegen van moord door adolescent

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 januari 2010 een eindvonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van moord. Bij een eerder tussenvonnis op 19 november 2009 was reeds bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van moord op een zestienjarige jongen. De rechtbank heeft in dit vonnis de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld en de strafoplegging vastgesteld. De verdachte, geboren in 1990, werd op het moment van het delict als adolescent beschouwd, wat de rechtbank aanleiding gaf om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dit werd ondersteund door rapportages van gedragsdeskundigen, waaronder kinder- en jeugdpsychiater Th.J.G. Bakkum, die de verdachte als meer adolescent dan jong volwassene beschreef. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten en dat de ernst van het delict, dat leidde tot de dood van het slachtoffer, een zware straf rechtvaardigde. De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op van vierentwintig maanden, gevolgd door een PIJ-maatregel, die kan worden verlengd tot maximaal zes jaar. De rechtbank benadrukte dat deze straf niet alleen recht doet aan de ernst van het delict, maar ook noodzakelijk is voor de algemene veiligheid en de verdere ontwikkeling van de verdachte. De beslissing is genomen in overeenstemming met de eis van de officier van justitie, die ook had gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht en een PIJ-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/710086-09
Datum uitspraak: 19 januari 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte],
geboren op xx-xx-1990 te [geboorteplaats], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Midden-Holland, Huis van Bewaring De Geniepoort te Alphen aan den Rijn,
raadsman mr. M. Jansen, advocaat te Spijkenisse.
TUSSENVONNIS
Op 5 november 2009 heeft onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is dat onderzoek gesloten. Bij tussenvonnis d.d. 19 november 2009 heeft de rechtbank:
- bewezen verklaard, dat de verdachte het ten laste gelegde medeplegen van moord, zoals omschreven in het tussenvonnis, heeft begaan;
- vastgesteld dat het bewezen verklaarde oplevert medeplegen van moord en dat dit feit strafbaar is;
- het oordeel over de strafbaarheid en de eventuele strafoplegging of oplegging van een maatregel aangehouden, onder de overweging dat de rechtbank zich onvoldoende over de verdachte voorgelicht achtte door de voorhanden zijnde gedragsdeskundige rapportages;
- het onderzoek ter terechtzitting heropend en terstond geschorst en aangehouden tot
19 januari 2010, om 9:00 uur, teneinde aanvullend gedragsdeskundig onderzoek te laten verrichten, en de stukken daartoe in handen gesteld van de officier van justitie.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Op 19 januari 2010 is het onderzoek op de terechtzitting hervat.
GEWIJZIGDE EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Beer heeft zijn eis van 5 november 2009 voor wat betreft de strafoplegging gewijzigd in die zin dat hij thans heeft gerekwireerd tot:
- toepassing van het strafrecht voor minderjarigen;
- veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van twee jaar, met aftrek van voorarrest, en tot oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel).
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Niet is gebleken van omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
STRAFMOTIVERING / MOTIVERING MAATREGEL
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstan¬digheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan een moord op een zestienjarige jongen. Het slachtoffer is door de verdachte conform het met de medeverdachte gevormde plan op brute wijze meermalen met een mes gestoken in vitale lichaamsdelen, waaronder de hals en de borst. Zodoende is aan hem zijn meest kostbare bezit, zijn leven, ontnomen en is zijn nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht. Hiervan getuigt ook de schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen. Een delict als het onderhavige is schokkend voor de rechtsorde. Daarnaast brengt dit delict bij burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Op een dergelijk delict kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van jeugddetentie van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is betrokken dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 mei 2009 niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft in het bijzonder rekening gehouden met hetgeen de geraadpleegde kinder- en jeugdpsychiater Th.J.G. Bakkum over de verdachte heeft gerapporteerd op
11 januari 2010, na een drietal gesprekken met de verdachte en gesprekken met verdachtes vader en moeder. Uit diens diepgaande rapportage komt naar voren dat de verdachte op het eerste gezicht imponeert als een sociaal vaardige jongeman, maar dat hij bij verdere kennismaking nog kinderlijk blijkt met behoefte aan leiding, bevestiging, en meer angstig en kwetsbaar is dan hij voor zichzelf en voor anderen wil laten zien. Die onzekerheid en angst drukt hij weg, maar uit zich een enkele keer ook in een heftige reactie. Als kind heeft de verdachte waarschijnlijk ADHD gehad en dit is in lichte vorm blijven bestaan in zijn presentatie. Hij komt echter niet overduidelijk impulsief naar voren. Hij kan zijn gedachten en gevoelens goed onderdrukken en zijn gedrag goed beheersen. Er is geen sprake van een stoornis en er lijkt zich niet een persoonlijkheidsstoornis te ontwikkelen, maar er is wel sprake van een verstoorde sociaal-emotionele ontwikkeling, waaraan aandacht besteed moet worden. Verdachte functioneert goed onder volwassenen, maar hij loopt daarbij op zijn tenen en houdt zich groot. In het contact met volwassenen verbergt hij zijn kwetsbare zelfgevoel en leert hij zijn eigen gevoelsleven niet kennen. Dit is normaal te noemen binnen de adolescentie, maar het patroon is bij de verdachte heftiger en geeft bij hem meer problemen dan gemiddeld. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De verdachte moet gezien het voorgaande enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. De verdachte heeft begeleiding nodig die specifiek is gericht op de overgang van adolescentie naar jong volwassenheid. Gezien als een jeugdige met een ernstiger ontwikkelingsproblematiek dan zijn leeftijdsgenoten gemiddeld genomen hebben, is een pedagogische benadering met specifieke psychotherapeutische elementen geïndiceerd. In een jeugdinrichting is de verdachte beter op zijn plaats dan in een inrichting voor volwassenen. In een jeugdinrichting is een pedagogisch klimaat, is meer aandacht voor persoonlijke ontwikkeling en zijn er meer mogelijkheden voor opleiding. Daarnaast kan de verdachte in een jeugdinrichting veel leren van de groepsdynamiek. Het recidiverisico is niet heel groot.
Concluderend is de deskundige van mening dat gelet op het persoonsbeeld van de verdachte en diens ontwikkelingsniveau, waarbij de verdachte nog duidelijk verkeert in de adolescente levensfase, en gelet op de bedreigde sociaal-emotionele ontwikkeling van de verdachte, het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast en dat de oplegging van de PIJ-maatregel een goed kader biedt voor de begeleiding die de verdachte nodig heeft.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op hetgeen psychiater P.C.A. van der Graaff en klinisch psycholoog drs. B. van Giessen op 19 oktober 2009 respectievelijk 21 oktober 2009 over de verdachte hebben gerapporteerd, en op het voorlichtingsrapport van de reclassering van
7 augustus 2009.
De officier van justitie heeft tot toepassing van het jeugdstrafrecht gerekwireerd, en heeft veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van twee jaar geëist, met aansluitend een PIJ-maatregel. De verdediging heeft zich daarbij aangesloten.
Bij de bestudering van het dossier en de behandeling ter terechtzitting is bij de rechtbank de indruk ontstaan dat de verdachte meer weg heeft van een adolescent dan van een (jong) volwassene van achttien jaar. Die indruk is bevestigd door hetgeen de kinder- en jeugdpsychiater Th.J.G. Bakkum over de verdachte heeft gerapporteerd. Gelet hierop en gezien de leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van het delict, ziet de rechtbank aanleiding toepassing te geven aan artikel 77c van het Wetboek van Strafecht en het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat brengt met zich dat, op grond van de wet, jeugddetentie kan worden opgelegd van maximaal vierentwintig maanden, ook bij een levensdelict als het onderhavige. Tevens is de oplegging van de PIJ-maatregel mogelijk, waarvan de duur twee jaren bedraagt, en die zo nodig kan worden verlengd met maximaal twee jaren tot in totaal maximaal zes jaren.
Alles afwegend acht de rechtbank in navolging van de eis van de officier van justitie onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vierentwintig maanden en aansluitend daarop de (tot maximaal zes jaren verlengbare) PIJ-maatregel, passend en geboden als straf en maatregel.
Met de oplegging van de maximale straf voor jeugdigen wordt recht gedaan aan de ernst van het delict. Daarnaast eist de algemene veiligheid van personen of goederen, en is het in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte, dat de PIJ-maatregel wordt opgelegd, in beginsel voor de duur van twee jaar, maar met de mogelijkheid van verlenging.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 47, 77a, 77c,77g, 77h, 77i, 77s, 77gg en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de tijd van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. De Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Lamers-Wilbers en De Geus, rechters,
in tegenwoordigheid van Van der Heijde, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 januari 2010.