ECLI:NL:RBROT:2010:BL3948

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
306549 HA ZA 08-1127
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Lubberink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekaanvraag en aansprakelijkheid van de bank bij vervalsing werkgeversverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 februari 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen de coöperatie Coöperatieve Rabobank Rotterdam U.A. en twee gedaagden, die een hypothecaire geldlening wilden afsluiten voor de aankoop van een woning. De Rabobank had een offerte verstrekt, maar de hypotheekverstrekking werd geannuleerd omdat de door gedaagden aangeleverde werkgeversverklaring niet geldig bleek te zijn. De werkgever van gedaagde sub 1 verklaarde dat de tweede werkgeversverklaring, die door gedaagden was overlegd, vals was. De Rabobank had de procedure voor aangifte van valsheid in geschrifte in gang gezet en vorderde vervolgens terugbetaling van een bedrag van € 13.200,00 dat via een bankgarantie aan de verkopers van de woning was uitgekeerd.

De rechtbank oordeelde dat de Rabobank niet aansprakelijk was voor de schade die gedaagden hadden geleden door de annulering van de hypotheek. De rechtbank stelde vast dat het de verantwoordelijkheid van gedaagden was om ervoor te zorgen dat alle benodigde documenten, waaronder een geldige werkgeversverklaring, tijdig en correct bij de bank werden ingediend. Gedaagden hadden nagelaten om de juistheid van de werkgeversverklaring aan te tonen, ondanks dat zij op de hoogte waren van de twijfels van de Rabobank over de geldigheid ervan. De rechtbank wees de vordering van de Rabobank toe, inclusief de wettelijke rente, maar wees de gevorderde buitengerechtelijke kosten af omdat deze onvoldoende waren onderbouwd.

De rechtbank concludeerde dat gedaagden hoofdelijk moesten betalen aan de Rabobank, en dat de kosten van de procedure voor gedaagden kwamen. Dit vonnis benadrukt de zorgplicht van de klant in het proces van hypotheekaanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 306549 HA ZA 08-1127
Uitspraak: 3 februari 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK ROTTERDAM U.A.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van 22 april 2008,
(proces)advocaat: mr. J.P. Nonnekes,
- tegen -
1. [gedaagde 1],
wonende te [adres], en
2. [gedaagde 2],
wonende te [adres],
gedaagden,
(proces)advocaat: mr. R.F. van Leeuwen.
Partijen worden hierna ook “de Rabobank” en “[gedaagden]” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord;
- het vonnis d.d. 16 juli 2008 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- de brief d.d. 2 september 2008 van de advocaat van de Rabobank, met producties;
- het proces-verbaal van de op 16 september 2008 gehouden comparitie van partijen alsook de daarbij overgelegde producties;
- de brief d.d. 13 oktober 2008 van de advocaat van de Rabobank;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2 De uitspraak van dit vonnis is door de rechtbank nader bepaald op heden, dit in verband het feit dat het dossier geruime tijd in het ongerede verkeerde.
2. De vaststaande feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld dan wel uit de overgelegde producties blijken en anderzijds zijn erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken:
2.1 In het voorjaar van 2007 hebben partijen overleg gevoerd met betrekking tot het sluiten van een hypothecaire geldleningsovereenkomst ter financiering van een door [gedaagden] aangekochte woning.
2.2 In dit verband heeft de Rabobank [gedaagden] een offerte d.d. 2 maart 2007 verstrekt, welke op 6 maart 2007 door [gedaagden] is ondertekend.
2.3 In de offerte is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
De offerte is onder voorbehoud van:
• De juistheid en volledigheid van de door ons gehanteerde uitgangspunten. In verband hiermee ontvangen wij graag zo spoedig mogelijk van u:
(…)
- Werkgeversverklaring inclusief intentieverklaring [gedaagde 1].
(…)
(…)”.
2.4 Voorts heeft de Rabobank aan de verkopers van de door [gedaagden] aangekochte woning een bankgarantie afgegeven voor een bedrag ad € 13.200,-, waarvoor [gedaagden] een contragarantie hebben afgegeven.
2.5 Aan een door de Rabobank voorafgaand aan de comparitie van partijen in het geding gebracht ‘Fraudeverslag’ d.d. 20 april 2007 (productie 5), opgesteld door de heer [a ], wordt het volgende ontleend:
“(…)
[a ] 02-05-07:
(…)
Als laatste nog een ‘nieuwe’ werkgeversverklaring ontvangen. Deze is van 19-04-07 en geeft wederom aan dat er spraak zou zijn van een arbeidsovk voor onbepaalde tijd. Dit in tegenstelling tot wat de werkgever zelf op 27-04 verklaard heeft.
De werkgever ([w[werkgever]) is momenteel niet aanwezig (op vakantie). Hij is pas maandag 07-05 weer terug. Tot die tijd kan ik de ‘nieuwe’ verklaring niet controleren.
Gesproken met Rabobank Nederland (C&F). Deze wilden in eerste instantie het dossier niet verder als fraudedossier gaan behandelen, omdat alles te vaag was. Zij adviseerden om de aanvraag gewoon af te wijzen, vanwege het feit dat de werkgever verklaard heeft dat er sprake is van een dienstverband voor bepaalde tijd, terwijl op de verklaring staat onbepaalde tijd.
Aangezien ik aanhield hebben we besloten te wachten tot de werkgever beschikbaar is en deze te confronteren met de ‘nieuwe’ werkgeversverklaring. Hij zal dan schriftelijk moeten verklaren dat [gedaagde 1] wel degelijk in vaste dienst is (of niet).
[a ] 07-05-07:
Zojuist wederom contact gehad met de werkgever van [gedaagde] nav de ontvangst van een ‘nieuwe’ werkgeversverklaring. Ik heb de werkgeversverklaring naar hem gefaxt. De werkgever heeft aan mij verklaard dat hij de ‘nieuwe’ werkgeversverklaring niet heeft afgegeven en dat [gedaagde 1] niet voor onbepaalde tijd in dienst is bij hem. Hij verklaarde tevens dat [gedaagde 1] op 10-10-2006 uit dienst gegaan is en in december 2006 weer – voor bepaalde tijd – in dienst is gekomen.
(…)
[a ] 05-06-07:
Voicemail van [gedaagde] ingesproken om een afspraak te maken.
[a ] 11-06-07:
Afspraak gemaakt met zowel [werkgever] als [gedaagde] op 26-06 om 11:00 uur. (…)
(…)
[a ] 26-06-07:
Samen met de buitendienstmedewerker Rabobank Nederland (C&F) gesprek gehad met de heer en mevrouw [gedaagde] en [werkgever]. Beweren beiden het tegendeel. [gedaagde] zou inmiddels ook ergens anders werken (sinds ca 1,5 maand) maart [werkgever] ontkent ook dit. Feit blijft dat [werkgever] blijft beweren dat de 2e opgemaakte werkgeversverklaring (dd. 19-04-07) niet door hem is afgegeven en derhalve een valse verklaring is.
(…)
[a ] 02-07-07:
[gedaagde 2] gebeld en doorgegeven dat RR geen financiering gaat verstrekken, vanwege het feit dat er geen helderheid komt in de ingeleverde werkgeversverklaringen. Zij gaf aan dat ze een advocaat in de hand genomen hebben en [w[werkgever] ‘voor de rechter willen slepen’.
Zij vroeg of er geen schulden meer bij ons waren, waarop ik gezegd heb dat er nog een mogelijkheid is dat de bankgarantie wordt aangesproken door de verkoper. Volgens haar is de koop door de verkopende partij ontbonden en is er geen beroep gedaan op de boete. In dat geval zou de originele bankgarantie op korte termijn weer retour moeten komen naar RR. Afwachten dus.
(…)
[a ] 04-07-07:
Schrijven ontvangen van de notaris. Bankgarantie wordt opgeëist.
(…)”.
3. Het geschil
3.1 De Rabobank heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan haar te betalen de som van € 16.085,65, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 13.200,00 vanaf 10 maart 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening en met eveneens hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding alsmede in de nakosten.
3.2 Ter toelichting op die vordering heeft de Rabobank -naast voormelde vaststaande feiten en samengevat weergegeven- het volgende aangevoerd. [gedaagden] dienden voor het sluiten van de overeenkomst van geldlening nog een aantal gegevens te overleggen, waaronder een werkgeversverklaring van gedaagde sub 1, de heer [gedaagde 1]. Deze verklaring werd ontvangen, maar bleek bij onderzoek niet meer geldig. Vervolgens heeft de Rabobank een nieuwe werkgeversverklaring ontvangen, welke zij eveneens op juistheid heeft getoetst. Op 7 mei 2007 heeft de werkgever van gedaagde sub 1, [z] (hierna: “[z]”) echter verklaard dat deze die nieuwe werkgeversverklaring niet heeft afgegeven en dat er onjuistheden in staan. In een later gesprek d.d. 26 juni 2007, waarbij [gedaagden] en deze werkgever aanwezig waren, heeft de werkgever bevestigd dat de tweede werkgeversverklaring niet door hem is afgegeven en derhalve vals is. De Rabobank heeft inmiddels de procedure in werking gesteld voor het doen van aangifte van valsheid in geschrifte. De overeenkomst van geldlening heeft vervolgens geen doorgang gevonden, terwijl de verkopers van de door [gedaagden] aangekochte woning wel aanspraak hebben gemaakt op een percentage van de verkoopprijs en het desbetreffende bedrag ad € 13.200,00 via de bankgarantie bij de Rabobank hebben geïncasseerd.
Ingevolge de door [gedaagde] afgegeven contragarantie zijn zij jegens de Rabobank gehouden tot terugbetaling van dat bedrag. Ondanks diverse aanmaningen zijn zij daartoe echter niet bereid gebleken. Naast de hoofdsom ad € 13.200,00 vordert de Rabobank van [gedaagden] de wettelijke rente daarover, door haar over de periode 10 juli 2007 tot aan 10 maart 2008 berekend op € 529,45, en voorts € 2.356,20 aan buitengerechtelijke kosten.
3.3 Het door [gedaagden] gevoerde verweer laat zich als volgt samenvatten. Nadat de Rabobank van de eerste werkgeversverklaring van gedaagde sub 1 had gesteld dat die niet langer geldig was, heeft [z] een nieuwe werkgeversverklaring gedateerd 19 april 2007 opgesteld. Deze is identiek aan de eerste werkgeversverklaring, behoudens de datum. Kort hierna is gedaagde sub 1 in een arbeidsconflict geraakt met zijn werkgever. Hij kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat [z] daarom aan de Rabobank heeft verklaard dat de werkgeversverklaring is vervalst. [gedaagden] stellen zich dan ook op het standpunt dat er geen sprake is van een vervalsing van de werkgeversverklaring althans geen vervalsing door hun. De Rabobank baseert zich kennelijk slechts op de verklaring van de voormalige werkgever van gedaagde sub 1 en heeft verder geen enkel onderzoek gedaan. En al zou de werkgeversverklaring vervalst zijn, dan behoort dat niet voor rekening en risico te komen van [gedaagden] De Rabobank heeft direct, zonder enig nader onderzoek, eenzijdig besloten de hypotheekverstrekking te annuleren. Niet is komen vast te staan dat [gedaagden] debet zijn aan een eventuele vervalsing van de werkgeversverklaring en bovendien hadden zij geen aanleiding die te vervalsen, nu gedaagde sub 1 een goed betaalde baan had. Als gevolg van de annulering van de hypotheekverstrekking kregen [gedaagden] de financiering van het door hun aangekochte huis niet rond en bovendien worden zij nu geconfronteerd met een claim van de Rabobank in verband met het door de Rabobank aan de verkopers uitgekeerde bedrag ingevolge de bankgarantie. Het had op de weg van de Rabobank gelegen niet direct de offerte direct te annuleren, maar om die eventueel aan te passen of om nader onderzoek te doen zodat een oplossing gevonden kon worden. Door het eenzijdig en resoluut handelen heeft de Rabobank niet voldaan aan haar verplichting om de schade te beperken. Door de intrekking van de hypotheekverstrekking konden [gedaagden] de (vergevorderde) koop van het huis niet afronden. De door de Rabobank gevorderde hoofdsom dient dan ook te worden afgewezen althans gematigd. Voorts betwisten [gedaagden] de door de Rabobank gevorderde buitengerechtelijke kosten, nu alle werkzaamheden in dat verband louter ter voorbereiding van een procedure zijn gedaan.
3.4 Op de overige stellingen van partijen, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, komt de rechtbank hierna terug.
4. De beoordeling
4.1 Vooropgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat het verstrekken van een geldige werkgeversverklaring door gedaagde sub 1 als (ontbindende) voorwaarde gold voor wat betreft het al dan niet verstrekken van een hypothecaire lening door de Rabobank aan [gedaagden] Evenmin is in geschil dat de in eerste instantie door [gedaagden] verstrekte werkgeversverklaring niet meer geldig was.
4.2 Voorts staat als onweersproken vast dat toen Rabobank de juistheid van de daarop door haar ontvangen werkgeversverklaring d.d. 19 april 2007 bij [z] verifieerde, haar door de heer [werkgever] van [z] te verstaan is gegeven dat gedaagde sub 1, anders dan op die verklaring staat vermeld, niet voor onbepaalde tijd bij hem in dienst is en daarnaast dat die werkgeversverklaring niet door hem is afgegeven.
4.3 Uit het door de Rabobank overgelegde ‘fraudeverslag’, dat in zoverre door [gedaagden] niet is betwist, blijkt dat zij vervolgens contact heeft opgenomen met [z] teneinde opheldering te verkrijgen en deze kwestie daarna, op 26 juni 2007, met (ook) [gedaagden] heeft besproken. Gesteld noch gebleken is echter dat, hoewel dat op hun weg zou hebben gelegen, [gedaagden] vervolgens zich behoorlijk hebben ingespannen om de juistheid van de gegevens op de tweede werkgeversverklaring aan de Rabobank aan te tonen of anderszins helderheid te verschaffen teneinde alsnog de verlangde hypothecaire geldlening te verkrijgen, integendeel.
4.4 Uit het hiervoor onder 2.5 aangehaalde ‘fraudeverslag’, dat ook in zoverre onbetwist is gelaten, blijkt namelijk dat de Rabobank op 2 juli 2007 gedaagde sub 2 telefonisch heeft medegedeeld dat zij geen financiering zou verstrekken omdat er geen helderheid kwam in de ingeleverde werkgeversverklaring en voorts, ten aanzien van de bankgarantie, dat gedaagde sub 2 toen onder meer heeft gesteld dat de koopovereenkomst door de verkopers was ontbonden waarbij geen beroep was gedaan op de boete.
4.5 Onder deze omstandigheden kan de rechtbank [gedaagden] niet volgen in hun verweer dat -kort en goed- de Rabobank niet direct de lening had mogen annuleren maar de offerte had dienen aan te passen of nader onderzoek had moeten doen om een oplossing te vinden. Daarmee miskennen [gedaagden] immers dat het aan hen was om zorg te dragen voor een geldige werkgeversverklaring en niet gezegd kan worden dat zij voldoende aan die plicht hebben voldaan, nu de juistheid van die werkgeversverklaring vervolgens door de daarin genoemde werkgever is betwist en gesteld noch gebleken is dat [gedaagden], ondanks dat zij hiervan -in ieder geval door het gesprek van 26 juni 2007- op de hoogte waren, actie hebben ondernomen teneinde aan de Rabobank de juistheid van de gegevens op de werkgeversverklaring aan te tonen of andere inkomensgegevens aan de Rabobank te verstrekken teneinde op basis daarvan de hypothecaire geldlening te verkrijgen. Niet gezegd kan dan ook worden dat de Rabobank daarop zonder redelijke grond heeft besloten de hypothecaire geldlening niet te verstrekken.
4.6 Ook kunnen [gedaagden] niet worden gevolgd in hun standpunt dat de Rabobank tijdig alle feiten en omstandigheden naar hen toe naar voren had moeten brengen opdat [gedaagden] dan nog het financieringsvoorbehoud hadden kunnen inroepen, nu zij onweersproken hebben gelaten dat het financieringsvoorbehoud op 20 maart 2007 was verlopen en op die datum het hypotheekdossier door hen nog niet was gecompleteerd voor een definitieve beoordeling, hetgeen overigens ook blijkt uit de eigen stellingen van [gedaagden] (zie 3.3) dat de nieuwe, door de Rabobank verlangde werkgeversverklaring op 19 april 2007 was gedateerd, derhalve ook na voormelde datum, en het overigens ook aan [gedaagden] was om, juist gezien het bedongen financieringsvoorbehoud, zelf sneller en beter te reageren teneinde tijdig voldoende zekerheid van financiering te verkrijgen.
4.7 Nu [gedaagden] voor het overige niets hebben aangevoerd dat aan toewijzing van de gevorderde hoofdsom in de weg kan staan, zal die vordering worden toegewezen, inclusief de ter zake gevorderde wettelijke rente, die verder onbestreden is gelaten.
4.8 Voor toewijzing van de door de Rabobank gevorderde buitengerechtelijke kosten bestaat geen aanleiding. Het zou, gelet op het door [gedaagden] daartegen bij antwoord gevoerde verweer immers op de weg van de Rabobank hebben gelegen deze vordering bij repliek nader te onderbouwen, met name door te concretiseren welke de harerzijds verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden zijn geweest, zoveel mogelijk onder overlegging van stukken waaruit dat blijkt. Nu de Rabobank dat echter niet heeft gedaan, wordt dit onderdeel van haar vordering als onvoldoende onderbouwd verworpen.
4.9 Als de in het ongelijk gestelde partij worden [gedaagden] in de kosten van de procedure veroordeeld. Ook de door de Rabobank gevorderde afwikkelingskosten zullen worden toegewezen, zij het op de wijze als hierna in het dictum gemeld.
5. De beslissing
De rechtbank:
- veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan de Rabobank te betalen € 13.729,45, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 13.200,00 vanaf 10 maart 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagden] eveneens hoofdelijk in voormelde zin in de kosten van procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Rabobank vastgesteld op € 446,99 aan verschotten en € 1.356,00 aan salaris voor haar advocaat;
- veroordeelt [gedaagden] eveneens hoofdelijk in voormelde zin in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris voor de advocaat van de Rabobank, te vermeerderen -maar onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaats gevonden en [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis hebben voldaan- met een bedrag ad € 68,00 aan salaris voor de advocaat van de Rabobank;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Lubberink.
Uitgesproken in het openbaar.
1934/80