Zaak-/rolnummer: 316811 / HA ZA 08-2513
Uitspraak: 20 januari 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de coöperatie COÖPERATIEVE EXPLOITATIEVERENIGING “DE GREVELINGEN” U.A.,
gevestigd te Herkingen, gemeente Dirksland,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C.P. Timmers,
[gedaagde],
wonende te Ridderkerk,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E.G. Snoek.
Partijen worden hierna aangeduid als “De Grevelingen” respectievelijk “[gedaagde]”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 7 oktober 2008 en de door De Grevelingen overgelegde producties;
- conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
- conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- conclusie van dupliek, met producties;
- conclusie van dupliek in reconventie.
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1 De Grevelingen stelt zich ten doel te voorzien in de stoffelijke behoeften van haar leden op bungalowpark Herkingen (gelegen aan de Peuterdijk 45 te Dirksland), in het daartoe ten behoeve van haar leden uit te oefenen bedrijf, door het in eigendom verkrijgen, beheren en exploiteren van de gemeenschappelijke zaken (gemeenschappelijke gedeelten van het bungalowpark) en het sluiten van overeen¬komsten met leden en derden. De gemeen¬schap¬pelijke gedeelten van het bungalowpark omvatten onder meer door De Grevelingen in eigendom verkregen groenstroken, speelweiden, wegen, paden, parkeerplaatsen en afrasteringen.
2.2 [gedaagde] is sinds 1985 eigenaar van de bungalow gelegen in het aangrenzende bungalowpark Herkingen III aan de Grevelingenweg 36 te Dirksland. Deze bungalow (met tuin) is kadastraal bekend als gemeente Dirksland, sectie F, nummer 788 en op bungalow¬park Herkingen III bekend als Makrelenlaan 36.
2.3 Achter de tuin van de bungalow van [gedaagde] en achter die van zijn buren aan de Makrelenlaan bevindt zich een groenstrook kadastraal bekend als gemeente Dirksland, sectie F, nummer 829. In de openbare registers is De Grevelingen als eigenaar van deze groenstrook geregistreerd.
2.4 Oorspronkelijk bevond zich in de groenstrook een greppel. [gedaagde] en zijn buren aan de Makrelenlaan ondervonden stankoverlast van deze greppel. Zij zijn daarover in overleg getreden met het toenmalige bestuur van De Grevelingen en het toenmalige bestuur van Herkingen III. Uit het overleg is voortgevloeid dat De Grevelingen aan de eigenaren van de bungalows aan de Makrelenlaan 32 tot en met 36 toestemming heeft verleend de greppel te (doen) dichten, onder de voorwaarde dat zij dat op eigen kosten zouden doen en dat zij een deugdelijk drainagesysteem zouden (doen) aanleggen, opdat het overtollige regenwater naar behoren zou kunnen worden afgevoerd.
2.5 De greppel is in 1986 gedicht. [gedaagde] heeft op enig moment beplanting aangebracht op de groenstrook grenzend aan zijn tuin.
2.6 Bij brief van 22 mei 2006 heeft het bestuur van De Grevelingen aan [gedaagde] als volgt bericht:
“Het is u zeker bekend, dat u uw perceel op het bungalowpark zonder onze toestemming uitgebreid heeft en daarvoor eigendom van ons park gebruikt heeft.
Ingesloten stuur ik u een kopie van het kadaster ter informatie.
Wij bieden u de pacht van dit perceel aan voor de prijs van € 5 m² per jaar, (met indexering volgens CPI) met terugwerkende kracht vanaf 01.01.2006.
Voor het opmeten van het perceel verzoek ik u te wenden tot onze beheerder de heer [beheerder], deze zal dan met u en een bestuurslid van ons een afspraak maken. U kunt natuurlijk ook op uw kosten het perceel door het kadaster laten opmeten. Wij verzoeken u een afspraak te maken vóór 30.06.2006.
Moch u het met ons aanbod niet eens zijn, dan verzoeken wij u het perceel in de oude staat terug te brengen vóór 31.07.2006.
Vanzelfsprekend zal het huurcontract op uw kosten notariëel bekrachtigd worden.
Wij denken op deze wijze het probleem voor beide partijen naar tevredenheid opgelost te hebben.”
2.7 Dit aanbod is door het bestuur van De Grevelingen een paar keer herhaald. [gedaagde] is niet op het aanbod ingegaan. Hij heeft De Grevelingen herhaaldelijk laten weten het stand¬punt van De Grevelingen niet te onderschrijven.
2.8 De huurder van [gedaagde], de heer [huurder], heeft in 2007 een schutting geplaatst op de groen¬strook grenzend aan perceel F 788.
2.9 Bij brief van 6 juni 2007 heeft de raadsman van De Grevelingen [gedaagde] onder aan¬zegging van rechts¬maatregelen gesommeerd tot teruggave van de grond, door de grond die in eigendom aan De Grevelingen toebehoort te ontruimen. De Grevelingen heeft geweigerd tot ontruiming over te gaan.
2.10 Verscheidene eigenaren van de bungalows aan de Makrelenlaan hebben met De Grevelingen een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot aan de respectieve percelen aan de Makrelenlaan grenzende gedeelten van perceel F 829.
3 Het geschil in conventie
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig gebruik maakt van een gedeelte van het perceel F 829 dat in eigendom toebehoort aan De Grevelingen en [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis het onrechtmatig gebruikte gedeelte van het perceel te ontruimen op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van De Grevelingen in de kosten van het geding.
4 Het geschil in reconventie
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair te verklaren voor recht dat de rechtsvordering van De Grevelingen tot revindicatie is verjaard en te verklaren voor recht dat [gedaagde] het stuk grond dat feitelijk wordt omschreven als het deel van het perceel F 829, grenzend aan de noord/noordoost zijde van het perceel F 788 en thans omheind door een door [gedaagde] geplaatste schutting als gevolg van verjaring heeft verkregen;
subsidiair De Grevelingen te veroordelen aan [gedaagde] een schadevergoeding te betalen ter hoogte van de door de rechtbank te benoemen taxateur vast te stellen waardevermeerdering van het stuk grond die het gevolg is van het door [gedaagde] op eigen kosten dempen van de greppel en het aanbrengen van een drainagesysteem;
een en ander met veroordeling van De Grevelingen in de proceskosten.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [gedaagde] in de kosten van het geding.
5 De beoordeling
in conventie
7.1 De Grevelingen vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] een deel van het perceel F 829 dat aan De Grevelingen in eigendom toebehoort onrechtmatig in gebruik heeft en een veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van dat perceelsgedeelte. [gedaagde] verweert zich tegen deze vorderingen door primair te stellen dat hij het perceel door middel van verkrijgende verjaring heeft verkregen. Subsidiair stelt hij dat hij door middel van bevrijdende verjaring de eigendom heeft verkregen.
7.2 Op grond van artikel 3:99 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) worden rechten op onroerende zaken door een bezitter te goeder trouw verkregen door een onafgebroken bezit van tien jaren. Voor extinctieve verjaring is op grond van artikel 3:105 BW vereist dat iemand een stuk grond bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid. Daarbij is niet relevant of zijn bezit al dan niet te goeder trouw is geweest.
7.3 Of sprake is van bezit moet aan de maatstaf van artikel 3:108 BW worden getoetst: of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt naar verkeersopvatting behoordeeld, met inachtneming van de artikelen 3:109 tot en met 3:117 BW en overigens op grond van uiterlijke feiten.
7.4 Uit de stellingen van partijen leidt de rechtbank af dat het perceel F 829 gelegen achter de tuinen van de bungalows aan de Makrelenlaan 32 tot en met 36, gezien vanuit die tuinen, oorspronkelijk bestond uit een greppel die de grens tussen bungalowpark Herkingen en bungalowpark Herkingen III vormde, met daarachter een groenstrook met weinig tot geen struiken en/of bomen, met daarachter een dichte begroeiing in de vorm van struiken en bomen en met daarachter een pad. Uit de stellingen van partijen leidt de rechtbank voorts af dat [gedaagde] de grond achter zijn tuin vanaf de gedempte greppel tot aan de dichte begroeiing in gebruik heeft genomen en dat die dichte begroeiing in 2007 is gerooid, waarna de huurder van [gedaagde] de schutting heeft geplaatst.
7.5 [gedaagde] stelt dat hij het stuk grond in bezit heeft genomen. Hij heeft daartoe aan¬gevoerd dat hij het stuk grond bij zijn tuin heeft getrokken, dat hij verschillende planten heeft geplaatst, het gras heeft onderhouden en het stuk grond als zijn tuin heeft gebruikt. Hij heeft het stuk grond vanaf 1986 als zijn tuin beschouwd. [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat hij de greppel op eigen kosten heeft gedempt en een drainage heeft aangebracht.
7.6 In artikel 3:113 BW is omtrent inbezitneming bepaald dat men een goed in bezit neemt door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen (lid 1), maar dat, wanneer een goed in bezit is van een ander, enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende zijn (lid 2). Met betrekking tot onroerende zaken heeft hierbij voorts te gelden dat niet spoedig wordt aangenomen dat een partij zich het bezit heeft verschaft door middel van inbezitneming. Het betreden van het perceel is niet voldoende om van een inbezit¬neming te spreken: noodzakelijk is dat de bezitter zich gedraagt alsof hij eigenaar is, terwijl daarnaast duidelijk moet zijn dat de macht van de oorspronkelijk bezitter over de zaak is geëindigd.
7.7 De rechtbank stelt voorop dat het gedurende lange tijd cultiveren van een stuk grond zonder dat daarbij aan de eigenaar van die grond op enige wijze duidelijk wordt gemaakt dat diens recht op de grond niet (langer) wordt erkend, op zichzelf niet ondubbelzinnig duidt op de pretentie van eigen¬dom. Dit geldt ook voor het dempen van de sloot en het aanbrengen van drainage, nu tussen partijen staat vast dat het dempen van de aan De Grevelingen in eigendom toebehorende sloot met toestemming van De Grevelingen is geschied en dat De Grevelingen die toestemming heeft gegeven onder de voorwaarde dat [gedaagde] (en zijn buren) daarvan de kosten zouden dragen en dat aldaar eveneens - op kosten van [gedaagde] (en zijn buren) een drainage zou worden aangelegd. Deze onder voorwaarden gegeven toestemming maakt dat de betreffende handelingen van [gedaagde] (en zijn buren) geen bezitsdaden behelzen.
7.8 Dit leidt tot de slotsom dat de feiten die [gedaagde] heeft gesteld onvoldoende zijn om tot het oordeel te komen dat (afgezien van het plaatsen van de schutting in 2007) sprake is geweest van inbezitneming door [gedaagde] van het in geding zijnde perceelsgedeelte.
7.9 [gedaagde] heeft voorts nog aangevoerd dat bij de afspraak over het dempen van de greppel en het aanbrengen van een drainage is overeengekomen dat de eigenaren van de bungalows aan de Makrelenlaan 32 tot en met 36 het stuk grond vanaf het begin van de greppel tot aan de dichte begroeiing bij hun tuin zouden trekken en het als hun eigendom in gebruik zouden nemen. De toestemming voor het dichten van de greppel was derhalve gericht op de overdracht van de grond aan [gedaagde], waardoor de erfgrens verplaatst zou worden. Deze aanpassing is echter niet ingeschreven in de openbare registers, aldus [gedaagde].
7.10 Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat sprake is geweest van een overeenkomst tussen De Grevelingen en [gedaagde] die tot overdracht van de eigendom van de grond had moeten leiden. Gelet ook op het gegeven dat [gedaagde] in reconventie geen nakoming heeft gevorderd van een dergelijke overeenkomst, moet worden aangenomen dat een titel voor de overdracht van de eigendom ontbreekt. [gedaagde] heeft voorts erkend dat geen levering (door middel van een notariële akte gevolgd door inschrijving daarvan in de openbare registers) heeft plaatsgevonden.
7.11 Gelet op het bepaalde in 3:118 BW brengt het vorenstaande mee dat - voor zover er al sprake is van bezit van [gedaagde], waarover hieronder nog meer - dat [gedaagde] zich niet als rechthebbende heeft mogen beschouwen en dus niet als bezitter te goeder trouw is aan te merken.
7.12 Voor zover [gedaagde] met het onder 7.9 weergegeven betoog heeft willen aanvoeren dat geen sprake is geweest van inbezitneming maar van bezitsoverdracht overweegt de recht¬bank dat een bezitter op grond van artikel 3:114 BW zijn bezit overdraagt door de verkrijger in staat te stellen die macht uit te oefenen, die hij zelf over het goed kon uitoefenen. Nu aangenomen moet worden dat een titel voor overdracht van de eigendom ontbreekt, valt - zonder nadere toelichting die ontbreekt - niet in te zien dat de enkele toestemming van De Grevelingen aan [gedaagde] om de grond ‘als eigenaar’ te gebruiken (als die toestemming al is gegeven), betekent dat De Grevelingen onder prijsgeving van haar rechten [gedaagde] in staat stelde tot het uitoefenen van de macht die haar toekwam. Voor bezitsoverdracht door De Grevelingen aan [gedaagde] bieden de stellingen van laatstgenoemde onvoldoende basis.
7.13 Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat [gedaagde] voorafgaand aan het plaatsen van de schutting in 2007 geen bezitter van de betreffende grond is geworden. Sinds 2007 zijn nog geen tien jaren verstreken zodat van verkrijgende verjaring geen sprake kan zijn (nog daargelaten dat [gedaagde] niet geacht kan worden te goeder trouw te zijn), laat staan van bevrijdende verjaring in de zin van artikel 3:105 BW waarvoor immers twintig jaren moeten zijn verlopen.
7.14 Resteert nog de vraag of de door [gedaagde] gestelde afspraak, die in het licht van het voorgaande gekenschetst moet worden als een aan [gedaagde] en zijn buren gegeven gebruiksrecht, aan de toewijzing van de vordering van De Grevelingen in de weg staat. Hierop is het debat van partijen niet gericht geweest. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, teneinde partijen - eerst [gedaagde] - de gelegenheid te bieden bij conclusie de respectieve standpunten dienaangaande kenbaar te maken. [gedaagde] wordt daarbij verzocht nader te concretiseren welke personen bij de gestelde afspraak betrokken zijn geweest. Hij dient tevens aandacht te besteden aan het betoog van De Grevelingen in de conclusie in dupliek in reconventie dat de eigenaren van alle overige bungalows aan de Makrelenlaan die met de tuinen grenzen aan F 829 een huurovereenkomst met De Grevelingen hebben gesloten, onder wie de voorzitter van het bestuur van Herkingen III en de heren Kasak en Kemper, die beiden ten tijde van de demping van de greppel eigenaar waren, hetgeen erop lijkt te duiden dat geen (onvoor¬waardelijk, althans onopzegbaar) gebruiksrecht is overeengekomen. Voor zover partijen hun standpunt kunnen onderbouwen met schriftelijke bescheiden, worden zij verzocht die bescheiden bij deze conclusies in het geding te brengen.
7.15 De rechtbank merkt in dit verband nog op dat zolang het gebruik plaatsvindt op grond van een (persoonlijk) gebruiksrecht, géén revindicatie kan plaatsvinden en dus ook geen bevrijdende verjaring.
7.16 In afwachting van de conclusiewisseling houdt de rechtbank iedere beslissing aan.
7.17 In 7.13 en 7.15 is overwogen dat van verkrijgende noch van bevrijdende verjaring sprake is. Van toewijzing van de primaire vordering in reconventie die gegrond is op verjaring kan daarom geen sprake zijn.
7.18 Subsidiair vordert [gedaagde] vergoeding van schade. Volgens [gedaagde] is De Grevelingen ongerechtvaardigd verrijkt, doordat de grond door het dempen van de greppel en het aanleggen van de drainage in waarde is gestegen. Volgens [gedaagde] dient de schade gelijk te worden gesteld aan die waardevermeerdering, die naar de vordering van [gedaagde] door een door de rechtbank te benoemen taxateur zou moeten worden vast¬gesteld. Hij grondt zijn vordering op de artikelen 3:120 en 121 BW.
7.16 Zoals in conventie is overwogen, is [gedaagde] voorafgaand aan het plaatsen van de schutting geen bezitter geworden.De Grevelingen heeft hem in 2006 herhaaldelijk gevraagd het gebruik van de grond te staken. De inbezitneming in 2007 kan daarom niet als te goeder trouw worden aangemerkt. Nu niet alleen de inschrijving in de openbare registers ontbreekt, maar ook een titel voor overdracht en een akte tot levering bestemd, heeft [gedaagde] nimmer mogen menen dat zijn inbezitneming in 2007 recht¬matig was. Zijn beroep op artikel 3:120 BW gaat dus niet op.
7.17 Het beroep op artikel 3:121 lid 2 BW kan evenmin slagen. Op grond van dat artikellid heeft de bezitter die niet te goeder trouw is tegen de rechthebbende alleen een vordering tot vergoeding van de kosten die hij ten behoeve van het goed heeft gemaakt, voor zover hij deze vergoeding van de rechthebbende kan vorderen op grond van het bepaalde omtrent ongerechtvaardigde verrijking. [gedaagde] zou dus hooguit de kosten die hij met het dempen van de sloot en het aanbrengen van de drainage heeft gemaakt kunnen vorderen en dus niet een eventueel door het dempen van die sloot en het aanbrengen van de drainage opgetreden waardevermeerdering. De vordering van [gedaagde] is dus reeds hierom niet toewijsbaar, nog daargelaten de vraag of in dit geval sprake kan zijn geweest van een ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 BW, nu de ‘verrijking’ van De Grevelingen haar grondslag vindt in de overeenkomst met [gedaagde] en diens buren, zoals die hierboven in 2.4 is weergegeven.
7.18 De vorderingen van [gedaagde] zullen op grond van het voorgaande bij eindvonnis worden afgewezen.
8 De beslissing
De rechtbank,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 17 februari 2010 voor het nemen van een conclusie door [gedaagde] als bedoeld in 7.14 van dit vonnis;
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren.
Uitgesproken in het openbaar.
336/1694