Zaak-/rolnummer: 296971 / HA ZA 07-3002
Uitspraak: 20 januari 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK SCHIEDAM-VLAARDINGEN U.A.,
gevestigd te Schiedam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie
advocaat mr. P.W. van Kooij,
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R. Zwiers.
Partijen worden hierna aangeduid als "de Rabobank" respectievelijk "[gedaagde]".
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 29 november 2007 en de door de Rabobank overgelegde producties 1 tot en met 8;
- conclusie van antwoord, tevens houdende een eis in reconventie, met producties 1 tot en met 10;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 20 augustus 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 7 april 2009 en de daarin vermelde stukken, waaronder de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
1.2 Voorts is bij conclusie van antwoord in conventie een incident tot oproeping in vrijwaring door [gedaagde] opgeworpen, waarop bij vonnis van 25 juni 2008 toewijzend is beslist. In deze vrijwaringszaak met nummer 311596 / HA ZA 08-1816 zal door deze rechtbank bij afzonderlijk vonnis worden beslist.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Polydesign B.V. te Rotterdam (hierna: Polydesign) drijft een onderneming die zich bezighoudt met het detacheren van technisch geschoold personeel op de locatie van opdrachtgevers. Polydesign is opgericht door [gedaagde]. Voorts is [gedaagde] bestuurder van N.V. Holding Company Belgie te Antwerpen (hierna: HCB), Inprocon B.V. (hierna: Inprocon) en United Troika B.V. (hierna: United Troika). HCB was enig aandeelhouder en bestuurder van Polydesign vanaf 2004. Tot zekerheid van de nakoming van haar verplichtingen aan HCB, Inprocon en [gedaagde] (die als financier was opgetreden) heeft Polydesign bij overeenkomsten van 1 september 2004 aan eerstgenoemden stille pandrechten op bestaande en toekomstige vorderingen van Polydesign verstrekt, in verband waarmee pandlijsten zijn geregistreerd.
2.2. Sinds januari 2006 hielden Bras Beheer (bestuurder/eigenaar [X]) [X] Consultancy (bestuurder/eigenaar [I]) en United Troika (bestuurder/aandeelhouder [gedaagde]) ieder een derde van de aandelen van Polydesign en waren zij ieder bestuurder van Polydesign.
2.3. Op 28 februari 2006 is Polydesign met de Rabobank een op schrift gestelde kredietovereenkomst aangegaan door ondertekening van het door de Rabobank opgestelde financieringsvoorstel door [gedaagde], [I] en [X]. Deze overeenkomst zag op een rekening-courant met nummer 1254.22.792 (hierna: de rekening-courant) met een kredietruimte van EUR 200.000,00 en was mede gebaseerd op te stellen zekerheden in de vorm van verpanding van huidige en toekomstige bedrijfsvorderingen op derden en bankborgtochten van [gedaagde], [X] en [I]. Op deze overeenkomst zijn van toepassing - voor zover niet anders overeengekomen - de Algemene bankvoorwaarden, geldende in het verkeer tussen de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A., gevestigd te Amsterdam, c.q. de bij haar aangesloten banken, en haar cliënten (hierna te noemen: algemene bankvoorwaarden); de Algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen van de Rabobankorganisatie 2001 (hierna: de algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen) en de Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobankorganisatie 2001 (hierna: de algemene voorwaarden voor rekening-courant).
2.4. Bij op schrift gestelde overeenkomst van 9 maart 2006 heeft Polydesign tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de Rabobank van Polydesign te vorderen heeft aan de Rabobank stil pandrecht verstrekt op bestaande en toekomstige vorderingen van Polydesign op derden. In deze overeenkomst, die door [gedaagde] voor Polydesign is ondertekend, is onder meer opgenomen:
‘De pandgever verklaart:
a. bevoegd te zijn tot verpanding van het in deze akte omschreven onderpand;
b. dat op dat onderpand geen beperkte rechten rusten behoudens de beperkte rechten die hierna uitdrukkelijk zijn vermeld [volgt geen vermelding van reeds gevestigde beperkte rechten, rb]’
Op deze overeenkomst zijn van toepassing, voor zover niet anders overeengekomen: de Algemene voorwaarden voor verpanding van de Rabobankorganisatie 1998 (hierna te noemen: algemene voorwaarden voor verpanding) en de algemene bankvoorwaarden.
2.5 Bij op schrift gestelde overeenkomst van 9 maart 2006 heeft [gedaagde] zich als borg hoofdelijk jegens de Rabobank verbonden voor betaling van al hetgeen de bank van Polydesign te vorderen heeft tot een maximum van EUR 25.000,00. Op deze overeenkomst zijn van toepassing – voor zover niet anders overeengekomen - de Algemene voorwaarden voor borgtocht van de Rabobankorganisatie 1992 (hierna: de algemene voorwaarden voor borgtocht) en de algemene bankvoorwaarden.
2.6 United Troika (en daarmee [gedaagde]) is op 28 augustus 2006 tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van Polydesign als bestuurder ontslagen.
2.7 In augustus en september 2006 zijn [gedaagde], HCB en Inprocon overgegaan tot het openbaar maken van de onder 2.1 bedoelde pandrechten aan de betreffende debiteuren en het uitwinnen van deze pandrechten.
2.8 Bij brief van 11 september 2006 heeft [gedaagde] namens HCB aan de heer Jägers van de Rabobank het volgende bericht:
‘(…) Zoals ik u reeds eerder heb medegedeeld, hebben de andere 2 “partners” de heren
[I] en [X] mij op dubieuze gronden beschuldigd van het onrechtmatig opnemen van gelden van Polydesign en hebben mij middels een onrechtmatig gehouden aandeelhoudersvergadering ontslagen. (…) Ik deel u hierbij mee dat Polydesign al haar lopende alsmede toekomstige vorderingen door middel van verpanding van vorderingen aan o.a. de N.V. Holding Company België heeft verpand. Ik zie mij momenteel dan ook genoodzaakt om gebruik te maken van het pandrecht en tot inning van de verpande vorderingen van Polydesign b.v. over te gaan. Ik verzoek u hierbij dan ook om alle gelden van Polydesign b.v. van rekening 1254.22.792 boven de nul stand, dus bij een creditsaldo, voor zover deze nog onder uw beheer is en pandrechten rusten, direct te voldoen aan de N.V. Holding Company België, tevens deel ik u hierbij mee dat u uitsluitend aan de N.V. Holding Company België bevrijdend kan betalen. Indien u resp. de Rabobank, na deze melding, Polydesign resp. de heren [I] en [X] op wat voor manier dan ook blijft financieren, houd ik u resp. de Rabobank hiervoor aansprakelijk. (…)’
2.8 Bij brief van 18 september 2006 heeft [gedaagde] namens hemzelf, HCB en Inprocon aan de Rabobank laten weten dat reeds op 1 september 1994 eerste pandrechten waren verleend op vorderingen van Polydesign.
2.9 Op 21 september 2006 is door [gedaagde], HCB en Inprocon een faillissementsrekest ingediend tegen Polydesign bij deze rechtbank.
2.10 Bij brief van 27 september 2006 aan de directie van Polydesign heeft de Rabobank via mr. Van Kooij de gelegenheid geboden om binnen 14 dagen aanvullende zekerheden te stellen, gelet op het bekend worden van de eerder gevestigde pandrechten. Daarbij is aangekondigd dat bij uitblijven van vervangende zekerheden binnen genoemde termijn het krediet zal worden opgezegd en het dan bestaande debetsaldo in rekening courant zal worden opgeëist. Eveneens bij brief van 27 september 2007 aan [gedaagde] heeft de Rabobank via mr. Van Kooij een afschrift van genoemde brief aan Polydesign toegezonden en aangezegd dat indien de Rabobank zich genoodzaakt mocht zien de vordering op Polydesign op te eisen [gedaagde] zal worden aangesproken op zijn borgverplichtingen, met verzoek op voorhand om deze gestand te doen. Aan [I] en [X] werd gelijkluidend bericht gezonden.
2.11 Op 21 november 2006 is het faillissement van Polydesign uitgesproken. Op deze datum bedroeg de debetstand op de rekening-courant EUR 29.291,60.
2.12 Bij brief van 5 december 2006 heeft de Rabobank [gedaagde] gesommeerd het door hem gegarandeerde bedrag van EUR 25.000,00 uiterlijk binnen 14 dagen te voldoen en daarbij vermeld dat de vordering van de Rabobank op Polydesign per 21 november 2006 EUR 31.818,36 bedroeg.
2.13 Bij brief van 7 september 2007 heeft de Rabobank [gedaagde] aansprakelijk doen stellen voor schade als gevolg van onrechtmatig handelen, met sommatie om
EUR 29.291,60 vermeerderd met contractuele debetrente ad 13 % vanaf 21 november 2006 te voldoen uiterlijk op 21 september 2007. Betaling is uitgebleven.
3 De vordering
De vordering van de Rabobank luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen
I tot betaling van EUR 25.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente en
II tot betaling van EUR 29.291,60, vermeerderd met de contractuele rente, doch verminderd met hetgeen [gedaagde] reeds aan de Rabobank heeft voldaan uit hoofde van het gestelde onder I van het petitum en
III in de kosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft de Rabobank aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 [gedaagde] heeft jegens de Rabobank onrechtmatig gehandeld door als (indirect) bestuurder van Polydesign te verzwijgen dat de vorderingen op derden van Polydesign, die stil aan de Rabobank zijn verpand ter zekerheid van de verleende kredietruimte van Polydesign, reeds waren verpand aan onder meer hemzelf. Vervolgens heeft [gedaagde] zonder enig oog voor de belangen van de Rabobank zijn pandrecht geëxecuteerd. De Rabobank heeft daardoor schade geleden. Deze bestaat uit de debetstand van Polydesign ten tijde van haar faillissement ad EUR 29.291,60, vermeerderd met 13% overstandrente. [gedaagde] is gehouden uit hoofde van zijn persoonlijke borgstelling EUR 25.0000,00 te betalen. Daarnaast dient hij de schade als gevolg van zijn onrechtmatig handelen, zijnde EUR 29.291,60 te betalen, waarop het uit hoofde van de borgtochtverplichtingen te betalen bedrag in mindering strekt, aldus steeds de Rabobank.
4 Het verweer
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de Rabobank in de kosten van het geding.
[gedaagde] heeft daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd:
4.1 Het pandrecht van de Rabobank betreft slechts een tweede pandrecht. De Rabobank is zowel mondeling als schriftelijk door [gedaagde] over de eerder gevestigde zekerheden geïnformeerd. Er is dus geen sprake van verzwijging. Bij de Kamer van Koophandel waren de betreffende gegevens ook op te vragen. De Rabobank is zelf tekortgeschoten en nalatig geweest. In de periode rondom het faillissement van Polydesign en het ontslag van [gedaagde] als bestuurder gaf [gedaagde] aan de Rabobank informatie over de zorgelijke gang van zaken bij Polydesign. De Rabobank bleef Polydesign echter krediet verstrekken en liet [I] en [X] geld opnemen terwijl dat niet verantwoord was. Niettemin heeft [gedaagde] zich inschikkelijk getoond door een rangwisseling aan de Rabobank aan te bieden. De Rabobank heeft daarop niet gereageerd. Van het berekenen van debetrente kan dan ook geen sprake zijn. Door in te stemmen met overboeking van door debiteuren van Polydesign betaalde gelden naar de derdenrekening van de (toenmalige) advocaat van [gedaagde] heeft de Rabobank de eerdere pandakten en de daaraan verbonden rechten erkend. De Rabobank heeft nagelaten om bedoelde debiteuren aan te schrijven om verschuldigde gelden over te maken op de rekening van Polydesign en zo alle rechten verspeeld, aldus steeds [gedaagde].
De vordering van [gedaagde] luidt - verkort weergegeven - om de Rabobank te veroordelen tot betaling van EUR 104.000,00, vermeerderd met rente en kosten althans een nog nader bij staat te bepalen of in redelijkheid vast te stellen bedrag aan schadevergoeding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [gedaagde] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
5.1 Na zijn ontslag heeft [gedaagde] de pandrechten openbaar gemaakt. In de daarop volgende periode zijn door opdrachtgevers van Polydesign (waaronder Volker Stevin en C.E.C. Dordrecht) nog diverse betalingen verricht aan Polydesign met een beloop van tenminste EUR 104.000,00. Ondanks de waarschuwingen van [gedaagde] bleef de Rabobank financiering verstrekken aan Polydesign. [I] en [X] zijn voorts in staat geweest in deze periode onrechtmatig grote geldbedragen op te nemen van de kredietrekening van Polydesign. De Rabobank heeft jegens [gedaagde] onrechtmatig gehandeld door de kredietrekening van Polydesign niet te monitoren en door te financieren, dan wel geen nadere controle uit te oefenen op [I] en [X]. De schade hiervan beloopt in elk geval eerdergenoemd bedrag van EUR 104.000,00. Een nader te bepalen schadevergoeding (de rechtbank begrijpt: vanwege de opnames door [I] en [X]) dient aan [gedaagde] te worden betaald, aldus steeds [gedaagde].
6 Het verweer
Het verweer van de Rabobank strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
De Rabobank heeft daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd:
Er bestaat geen rechtsgrond op grond waarvan de Rabobank gehouden zou zijn de door Polydesign op de bij de Rabobank aangehouden rekening ontvangen bedragen aan [gedaagde] te voldoen. Het was niet de Rabobank die de betreffende bedragen incasseerde, maar het waren de betreffende debiteuren die aan Polydesign betaalden. De Rabobank was nu juist geen partij bij de tussen Polydesign en (de vennootschappen van) [gedaagde] getekende pandakten. Als de betreffende debiteuren in weerwil van het openbaar gemaakte pandrecht van [gedaagde] op de rekening van Polydesign hebben betaald betreft dat hoogstens de rechtsverhoudingen tussen [gedaagde] en Polydesign en Van de Stok en de betreffende debiteuren. Er is voorts geen sprake van onrechtmatig handelen of nalaten door de Rabobank jegens [gedaagde]. De Rabobank heeft zich steeds opgesteld als zorgvuldig handelend bankier van Polydesign. Tot actieve bemoeienis met het conflict tussen [gedaagde] enerzijds en [X] en [I] anderzijds was De Rabobank niet gehouden. Na het ontslag van van der Stok als statutair bestuurder van Polydesign was [gedaagde] slechts een zakelijke borg voor de Rabobank en - naar later bleek - pandhouder. Dat de Rabobank in deze fase had dienen te handelen overeenkomstig instructies en voorstellen van [gedaagde] is niet juist en ook nimmer overeengekomen, aldus steeds de Rabobank.
5.1. Vooropgesteld zij dat de vordering van de Rabobank blijkens het petitum uiteenvalt in twee hoofdsommen: EUR 25.000,00 uit hoogde van de borgstelling en EUR 29.291,60 aan schadevergoeding wegens onrechtmatige daad. Uit het petitum en toelichtende stellingen blijkt dat het de Rabobank voor ogen staat betaling te verkrijgen van in totaal EUR 29.291,60 in hoofdsom, waarbij allereerst uitwinning van de borg ad EUR 25.000,00 is beoogd en voor het resterende deel ad EUR 4.291,60 vergoeding van schade wordt gevraagd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de volgorde van beoordeling, zoals die uit deze inrichting van de vordering volgt. Allereerst zal dus worden beoordeeld of [gedaagde] gehouden is om de Rabobank EUR 25.000,00 te betalen op grond van de overeenkomst van borgtocht waarmee [gedaagde] zich (hoofdelijk) heeft verbonden als borg jegens de Rabobank voor vorderingen van laatstgenoemde op Polydesign.
5.2 Niet is in geschil dat op 21 november 2006, ten tijde van het faillissement van Polydesign, de rekening courant een debetsaldo vertoonde van EUR 29.291,60. Voorts is onweersproken gelaten de stelling van de Rabobank dat uit de algemene voorwaarden voor de rekening courant volgt dat per datum faillissement vorderingen van de Rabobank op Polydesign opeisbaar zijn. Vast staat voorts dat Polydesign de vordering uit hoofde van bedoelde debetstand niet heeft voldaan, terwijl [gedaagde] van de desbetreffende ingebrekestelling van Polydesign door de Rabobank op de hoogte was gebracht. Gesteld noch gebleken is dat (overigens) aan de vereisten voor het aanspreken van [gedaagde] als borg niet is voldaan.
5.3 Voor zover [gedaagde] heeft willen betogen dat de Rabobank ondanks het hiervoor overwogene geen opeisbare vordering ad EUR 29.291,60 in hoofdsom op Polydesign had op
21 november 2006, omdat zij de roodstand op de rekening courant per datum faillissement van Polydesign aan eigen handelen of nalatigheid te wijten heeft, volgt de rechtbank dit niet. [gedaagde] lijkt te stellen dat [I] en [X] na het ontslag van [gedaagde] niet gerechtigd waren tot het namens Polydesign verrichten van overboekingen of opnames vanaf de rekening-courant en dat de Rabobank de rekening-courant naar aanleiding van mededelingen van [gedaagde] hierover had dienen te bevriezen. [I] en [X] waren in deze fase, ongeacht het antwoord op de vraag of het ontslag van [gedaagde] rechtmatig is geschied, nog altijd (indirect) bestuurders van Polydesign waren en als zodanig bevoegd Polydesign te vertegenwoordigen. De Rabobank was niet gehouden om louter op basis van de door [gedaagde] verstrekte informatie –wat daar ook van zij – te reageren in de zin die [gedaagde] voorstaat.
5.4 Voor zover [gedaagde] bedoeld heeft te stellen dat de Rabobank de borgstelling eerst kon uitwinnen na of tenminste gelijktijdig met het uitwinnen van de andere zekerheden die bij het aangaan van de kredietovereenkomst zijn gesteld volgt de rechtbank dit evenmin, nu [gedaagde] zich als borg hoofdelijk en onvoorwaardelijk heeft verbonden jegens de Rabobank. Niet is gesteld of gebleken waarom in dit geval van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken. De door [gedaagde] opgeworpen vraag of [gedaagde] de hand heeft gehad in het ontstaan van de laatste debetstand dan wel of de andere borgen daarin een doorslaggevende rol hebben gehad is daartoe op zichzelf onvoldoende.
5.5 Uit bovenstaande volgt dat de vordering met betrekking tot de borgstelling ten belope van EUR 25.000,00 zal worden toegewezen. Nu tegen de gevorderde wettelijke rente op zichzelf geen verweer is gevoerd, zal ook deze rente worden toegewezen.
5.6 De volgende vraag die partijen verdeeld houdt is of [gedaagde] jegens de Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld door eerder gevestigde pandrechten op vorderingen van Polydesign op derden te verzwijgen.
5.7 [gedaagde] heeft aangevoerd dat de Rabobank al haar rechten in dit verband heeft verspeeld door ermee in te stemmen dat debiteuren van Polydesign betaalden door overmaking op de derdengeldrekening van Houthoff (kantoor van de toenmalige advocaat van [gedaagde]), hetgeen zou duiden op een erkenning van de eerdere pandakten door de Rabobank. De rechtbank verwerpt dit verweer. Bedoelde instemming en erkenning, als deze al zijn gedaan, brengen op zichzelf geen rechtsverwerking met zich mee zoals [gedaagde] voorstaat.
5.8 De rechtbank overweegt het volgende. In zijn arrest van 8 december 2006 (LJN: AZ0758) heeft de Hoge Raad beslist dat in geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zal zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder, voor zover hier relevant, heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In het algemeen mag alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. De betrokken bestuurder kan voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
5.9 Vast staat dat op 9 maart 2006 [gedaagde] in zijn hoedanigheid voor Polydesign schriftelijk heeft verklaard dat op de te verpanden vorderingen van Polydesign geen beperkte rechten rustten. Gelet op de reeds in 2004 (onder meer ten gunste van [gedaagde] zelf) gevestigde pandrechten kan deze verklaring niet anders dan als onwaarachtig worden geduid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] hiermee op zichzelf genomen jegens de Rabobank onrechtmatig gehandeld. Kenbaar uitgangspunt bij het aangaan van de kredietovereenkomst was voor de Rabobank dat er voldoende zekerheden werden gesteld, waarbij het eerste pandrecht op vorderingen van Polydesign op derden van doorslaggevend belang was. Onweersproken is dat de verleende kredietruimte direct gerelateerd was aan de waarde van deze zekerheden. [gedaagde] wist dat eerdere pandrechten op de vorderingen van Polydesign waren gevestigd en heeft aldus opzettelijk, althans ernstig verwijtbaar in strijd met de waarheid en dus jegens de Rabobank onrechtmatig, verklaard. De Rabobank heeft daarop op onjuiste gronden een thans niet meer op de vennootschap verhaalbaar krediet verstrekt. Van dat handelen kan [gedaagde] een ernstig verwijt worden gemaakt, gelet op zijn wetenschap van de eerdere pandrechten. Hieruit volgt dat [gedaagde], naast de vennootschap aansprakelijk is voor de onbetaalde schuld van Polydesign aan de Rabobank.
5.10 [gedaagde] heeft zich hiertegen verweerd door te stellen dat hij eerder gevestigde pandrechten wel aan de Rabobank bekend heeft gemaakt. Voor zover [gedaagde] heeft willen betogen dat hij dit mondeling heeft gedaan gaat de rechtbank hieraan voorbij reeds omdat hij hiertoe onvoldoende heeft gesteld, nu niet concreet is onderbouwd wanneer, wat en met wie daarover is besproken. Voorts stelt [gedaagde] dat de eerdere pandrechten onder meer door toezending van balans van Polydesign per 31 december 2005 bekend zijn gemaakt, welke door [gedaagde] met de bijbehorende toelichting in het geding is gebracht. Op deze toelichting is vermeld:
‘(…) 4 Zekerheden
Op de vorderingen op handelsdebiteuren is stil pandrecht gevestigd.(…)’
Voorts heeft [gedaagde] verwezen naar de jarenlange bancaire relatie tussen Polydesign en de Rabobank en naar gegevens die via de Kamer van Koophandel hadden kunnen worden opgevraagd. De Rabobank betwist de stellingen van [gedaagde] onder meer door te stellen dat uit de jaarstukken die in haar bezit waren niet bleek van eerdere pandrechten en door erop te wijzen dat [gedaagde] namens Polydesign zijn handtekening heeft gezet op de pandakte.
5.11 De rechtbank stelt voorop dat ook als van de juistheid van de stellingen van met betrekking tot de beschikbaarheid/opvraagbaarheid van de juiste informatie betreffende de eerdere pandrechten voor de Rabobank moet worden uitgegaan - wat daar ook van zij - daarmee niet de onrechtmatigheid aan het ondertekenen van de onwaarachtige verklaring komt te ontvallen. Een plausibele verklaring voor de schriftelijke onwaarheid is uitgebleven. Van belang is in dat verband hetgeen [gedaagde] ter zitting heeft verklaard. [gedaagde] heeft ter zitting allereerst toegelicht dat hij slechts voor een derde aandeelhouder was, geen directeur. Gelet op hetgeen op basis van het over en weer gestelde en uit de stukken vast staat was [gedaagde] als indirect bestuurder echter wel degelijk bevoegd namens Polydesign op te treden.Voorts heeft [gedaagde] verklaard:
‘(…) Ik heb de pandakte getekend met de aanname dat de bank op de hoogte was van de oudere pandrechten. Ik heb bij andere banken wel eens vergelijkbare situaties meegemaakt, dan moest ik een formulier van achterstelling tekenen waardoor de bank voorrang kreeg. Rabobank heeft dit nooit gevraagd dus ik nam aan dat ze dat niet nodig hadden. Ik heb bij het tekenen van de pandakte geen melding gemaakt van de oudere pandrechten. Ik zag dat ook niet als mijn taak en had daar ook geen behoefte aan. Het was immers bekend uit de jaarstukken, deze zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel, het staat op de balans en het blijkt uit andere stukken vanaf 1998. Ik kan me niet voorstellen dat een bank op los zand krediet verstrekt, het zijn geen domme jongens en ik snap niet wat ik nog meer had moeten doen. (…)’
Uit deze toelichting is niet af te leiden dat [gedaagde] zijn onwaarachtige verklaring jegens de Rabobank heeft rechtgezet of gecompenseerd door mededelingen, toezending van stukken of het wijzen op bepaalde beschikbare stukken. [gedaagde] geeft veeleer aan dat hij ervan uitging dat de bank zelf wel zou achterhalen dat er eerdere pandrechten waren gevestigd. Overigens vormde voor van der Stok het uitblijven van een ‘formulier van achterstelling’ waarmee [gedaagde] bekend stelt te zijn kennelijk voor hem geen aanleiding om zijn aanname dat de Rabobank bekend was met de eerdere pandrechten bij te stellen en van deze pandrechten alsnog naar waarheid melding te doen. In de schriftelijke overeenkomst waarbij het pandrecht ten gunste van de Rabobank werd gevestigd werd immers expliciet naar eerder gevestigde beperkte rechten gevraagd. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank dan ook geen grond voor een ander oordeel dan onder 5.9 verwoord.
5.12 De schade waarvoor vergoeding is gevorderd betreft EUR 29.291,60, De Rabobank heeft ter onderbouwing van deze vordering onweersproken gesteld dat dit bedrag de debetstand betreft op de rekening courant op 21 november 2006 (de datum van het faillissement van Polydesign). Tevens onweersproken is door de Rabobank gesteld dat de kredietruimte op de rekening-courant slechts is verleend door de Rabobank op basis van aan de Rabobank verstrekte zekerheden, waaronder het eerste pandrecht, en dat zonder dat eerste pandrecht in het geheel geen krediet zou zijn verstrekt. [gedaagde] heeft zijn verweer tegen de opgevoerde schade beperkt tot het volgende. De genoemde debetstand is door [I] en [X] veroorzaakt en niet door toedoen van [gedaagde] ontstaan. Na het ontslag als bestuurder kon [gedaagde] immers niet meer over de rekening courant beschikken. De Rabobank had deze debetstand kunnen voorkomen door acht te slaan op de waarschuwingen van [gedaagde], aldus steeds [gedaagde].
5.13 Naar het oordeel van de rechtbank is niet van belang wie de opnames/overschrijvingen heeft verricht als gevolg waarvan de (laatste) debetstand is ontstaan op de kredietrekening, nu als onweersproken vaststaat dat de Rabobank in het geheel geen krediet zou hebben verstrekt zonder eerste pandrecht. Nu de Rabobank is afgegaan op eerdergenoemde onwaarachtige schriftelijke verklaring van [gedaagde] bij het aangaan van de kredietovereenkomst heeft de debetstand als gevolg van deze handelswijze van [gedaagde] te gelden.
5.14 Ten aanzien van het verweer van [gedaagde] over - naar de rechtbank begrijpt - een beroep op eigen schuld aan de zijde van de Rabobank overweegt de rechtbank als volgt. Ook aan dit verweer ligt als uitgangspunt ten grondslag dat de Rabobank gehouden was de rekening-courant naar aanleiding van mededelingen van [gedaagde] te bevriezen om zo (verdere) schade te voorkomen. Onder verwijzing naar hetgeen hierboven onder 5.3 is overwogen verwerpt de rechtbank ook in dit kader het betoog van [gedaagde]. Voorts heeft [gedaagde] in dit kader aangevoerd dat de Rabobank niet is ingegaan op een aangeboden rangwisseling. Daartegenover heeft de Rabobank toegelicht dat het voorstel met betrekking tot rangwisseling door [gedaagde] afhankelijk was gemaakt van een voorwaarde die voor de Rabobank niet acceptabel was. Door [gedaagde] is een faxbericht van 16 oktober 2006 (productie 3 bij de conclusie van antwoord) in het geding gebracht waaruit blijkt dat aan de voorgestelde rangwisseling inderdaad de nodige voorwaarden waren verbonden. Voor het oordeel dat de Rabobank uit hoofde van haar schadebeperkingsplicht gehouden was (al) deze voorwaarden te aanvaarden biedt hetgeen door [gedaagde] is aangedragen evenwel onvoldoende grond.
5.15 Uit bovenstaande volgt dat de gevorderde schadevergoeding zal worden toegewezen, met dien verstande dat de toe te wijzen vordering met betrekking tot de borgstelling ten belope van EUR 25.000,00 hierop in mindering wordt gebracht en aldus aan schadevergoeding een bedrag van EUR 4.291,60 zal worden toegewezen. Tegen de gevorderde contractuele rente van 13% is aangevoerd dat deze gelet op de aangeboden rangwisseling niet verschuldigd is, hetgeen onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 5.14 is overwogen wordt verworpen. Ook deze rente zal derhalve worden toegewezen.
5.16 [gedaagde] zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- vast recht 1.195,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 2.437,31.
5.17 De vordering van [gedaagde] is gestoeld op onrechtmatig handelen/nalaten door de Rabobank. [gedaagde] gaat daarbij uit van een rechtsplicht aan de zijde van de Rabobank jegens hem om de kredietrekening van Polydesign te monitoren en (verdere) financiering aan Polydesign te bevriezen, dan wel nadere controle uit te oefenen op [I] en [X]. Voorts acht [gedaagde] de Rabobank gehouden - zo begrijpt de rechtbank - om gelden die door debiteuren van Polydesign zijn overgemaakt op de rekening-courant ná zijn (bestreden) ontslag als bestuurder aan hem over te maken. Onder verwijzing naar hetgeen hierboven onder 5.3 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het door [gedaagde] gestelde onvoldoende grond biedt om hem hierin te volgen, nu Polydesign (niet: [gedaagde]) de klant van de Rabobank was en tot beschikken over de rekening-courant bevoegd en dat de Rabobank daarbij van een rechtsgeldige vertegenwoordiging door dier statutair bestuurders mocht uitgaan. De Rabobank was enkel op basis van de mededelingen van [gedaagde] betreffende de (nog niet uitgemaakte) geschillen met de bestuurders van Polydesign omtrent zijn ontslag niet gehouden om de rekening-courant te bevriezen dan wel de daarop gestorte gelden aan [gedaagde], de ontslagen bestuurder, over te maken. Reeds daarom ontvalt de grond aan de vordering van [gedaagde] en zal deze worden afgewezen.
5.18 [gedaagde] zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden begroot op EUR 1.421,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief EUR 1.421,00).
6.1 veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Rabobank te
betalen:
- het bedrag van EUR 25.000,00 (zegge: vijfentwintig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 19 december 2006 tot aan de dag der algehele voldoening
- het bedrag van EUR 4.291,60 (zegge: vierduizend tweehonderdeenennegentig euro en eenenzestig eurocent), vermeerderd met de overeengekomen rente ad 13 % over dit bedrag vanaf 21 november 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2 veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Rabobank bepaald op EUR 2.437,31;
6.3 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4 wijst de vordering af,
6.5 6.2 veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Rabobank bepaald op EUR 1.421,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Mans en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2010 door mr. C. Bouwman.