1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te Capelle aan den IJssel,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. B.J. de Deugd.
Partijen worden verder aangeduid als "de gemeente" respectievelijk "[gedaagden]".
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het tussenvonnis van 11 juni 2008 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de processen-verbaal van de op 8 september 2008, 18 mei 2009 en 13 oktober 2009 gehouden getuigenverhoren;
- de conclusie na enquête van 11 november 2009 van [gedaagden];
- de conclusie na enquête van 9 december 2009 van de gemeente.
2 De verdere beoordeling
2.1 Bij voornoemd tussenvonnis is [gedaagden] opgedragen het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid:
(1) dat [X] het gedeelte van perceel 7167 dat is gelegen achter perceel Bermweg 81 (hierna: perceel 81) in bezit heeft genomen en
(2) dat de bezitsuitoefening door [gedaagden] (en hun rechtsvoorgangers) gedurende tenminste 20 jaar onafgebroken heeft geduurd.
2.2 In het tussenvonnis van 11 juni 2008 heeft de rechtbank ter toelichting op de bewijsopdracht onder meer het volgende overwogen. Er kan sprake zijn van inbezitneming indien de bezitter zich gedraagt alsof hij eigenaar is, terwijl daarnaast duidelijk moet zijn dat de macht van de oorspronkelijke bezitter over de zaak is geëindigd. Daarvan kan sprake zijn indien - zoals [gedaagden] hadden gesteld en de gemeente gemotiveerd had betwist - het litigieuze perceelsgedeelte voorzien was van een erfafscheiding, zoals een ondoordringbare haag of een hekwerk, ten opzichte van de andere percelen (vanaf de Bermweg gezien links, rechts en achter). Immers, dan zou het gedeelte van perceel 7167 dat is gelegen achter perceel 81 feitelijk één geheel zijn gaan vormen met perceel 81 en afgesloten c.q. afgescheiden zijn geweest van de omgeving, zodat het litigieuze perceelsgedeelte via de deur in de schuur op perceel 81 alleen voor (de rechtsvoorganger van) [gedaagden] bereikbaar was.
2.3 De eisen die aan de feitelijke situatie dienen te worden gesteld zijn streng. Het rechtsgevolg van (een geslaagd beroep op) eigendomsverkrijging door verkrijgende verjaring is immers zeer ingrijpend: voor de oorspronkelijke eigenaar die in de openbare registers vermeld staat als eigenaar van de betreffende onroerende zaak gaat het eigendomsrecht verloren zonder dat daar enige vorm van compensatie tegenover staat.
2.4 Ter voldoening aan de bewijsopdracht hebben [gedaagden] de volgende getuigen doen horen: de heren [getuige 1], [getuigege 2] en [getuige 3]. De gemeente heeft in contra-enquête de heer [contra getuige 1] doen horen.
2.5 [gedaagde sub 1] is partij in deze zaak. Dat betekent dat zijn verklaring omtrent door hem te bewijzen feiten geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs (artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Hiervan is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken.
2.6 [gedaagden] zijn niet geslaagd in het bewijs. De rechtbank grondt dit oordeel op het volgende.
2.7 Voor een goed begrip van het volgende zal de rechtbank eerst enkele feiten herhalen. Perceel 81 grensde in het verleden, vanaf de Bermweg gezien, aan de rechterzijde aan een sloot en aan de linkerzijde aan het perceel Bermweg 79 (hierna: perceel 79). Perceel 79 werd aan de linkerzijde eveneens begrensd door een sloot. De heer H. van Wijngaarden was eigenaar van perceel 81. In de periode van 25 augustus 1971 tot 26 november 1993 huurde [X] perceel 79 van de gemeente. [X] woonde in de woning op perceel 81. Voorts oefende hij op de percelen 79 en 81 een bouw- en aannemingsbedrijf uit. [gedaagden] hebben op 16 oktober 1995 de eigendom van perceel 81 verkregen van (de erven van) [X].
2.8 [getuige 2] heeft - kort weergegeven en voor zover van belang - het volgende verklaard. [getuige 2] heeft vanaf omstreeks april 1966 in dienst van [X] gewerkt als metselaar. In het verleden grensde de bebouwing van het bedrijf dat [X] op de percelen 79 en 81 uitoefende aan de achterzijde direct aan een tuinderij. Die tuinderij is later door de gemeente onteigend. Het werd braakliggend land. Enkele personen kregen van de gemeente toestemming om daar paarden en koeien op te laten lopen. In de periode van de onteigening van de tuinderij heeft [X] een houten hek laten plaatsen achter de bebouwing. Dat hek strekte zich uit van sloot tot sloot, achterlangs de percelen 79 en 81. Het hek kon open zodat de eigenaar van de paarden daar met de paarden door kon. Ergens in de periode van 1977 tot en met 1980 heeft [X] het op perceel 81 uitgeoefende aannemingsbedrijf verkocht aan [A]. De van het bedrijf deel uitmakende loods huurde [A] vanaf dat moment van [X]. [getuige 2] heeft na de verkoop van het aannemingsbedrijf tot omstreeks 1986/1987 voor [A] gewerkt. [X] bleef zijn doe-het-zelfwinkel, die was gevestigd op perceel 79, zelf exploiteren. In deze periode is het eerder geplaatste houten hek een eind naar achteren geplaatst. Waarschijnlijk is het hek toen vervangen door een ander hek. Later is dat hek weer vervangen door een schutting van ijzer of staal. De ruimte achter de bebouwing op de percelen werd door zowel [A] als [X] gebruikt voor opslag van aannemersmaterialen. [X] had op een klein stukje van het achterliggende gedeelte ook een kastje geplaatst waarin een druif stond. Nadat [getuige 2] al niet meer bij [A] werkte, is [A] failliet gegaan. De loods is toen leeggehaald. Later is de loods gedurende een aantal jaren gehuurd door een zoon van [A] die er ook weer een aannemersbedrijf uitoefende. Daarna heeft de loods weer een aantal jaren leeg gestaan. Na het overlijden van [X] stond alles leeg. Ook het achterliggende terrein was toen leeg. Nadien is de loods gekocht door [gedaagde sub 1].
2.9 [getuige 3] heeft - kort weergegeven en voor zover van belang - het volgende verklaard. [X] was de schoonvader van [getuige 3]. [getuige 3] herinnert zich dat [X] in het verleden op het perceeltje achter perceel 81 onder meer bouwmaterialen verbrandde. [X] sloeg er ook materialen op. [getuige 3] wist destijds niet beter of zijn schoonvader was eigenaar van dat perceeltje. [getuige 3] heeft het dan over de periode die omstreeks 40 jaar geleden begon. De achterzijde van de percelen 79 en 81 was van het daarachter liggende gebied afgescheiden. In het gedeelte van de afscheiding achter perceel 79 zat een soort hek. Het achterliggende land was in gebruik bij boeren die daar dieren hielden. Met die dieren maakte men soms gebruik van het hek om via een bruggetje voor perceel 79 over perceel 79 bij het achterliggende land te kunnen komen. Er is nooit een afscheiding geweest tussen de percelen 79 en 81. Perceel 79 was eigendom van de gemeente. [X] huurde het van de gemeente. Op enig moment heeft [X] het bouwbedrijf verkocht aan [A]. Ongetwijfeld heeft [A] vervolgens ook het perceeltje in gebruik genomen. [getuige 3] heeft destijds in ieder geval geconstateerd dat er nog steeds bouwmaterialen op het perceeltje waren opgeslagen. [A] is failliet gegaan. Later heeft een zoon van [A] het hele complex behalve het woonhuis gehuurd van de schoonmoeder van [getuige 3]. Uiteindelijk heeft [getuige 3] perceel 79 van de gemeente gekocht. Destijds was perceel 79 verontreinigd. De gemeente heeft zorg gedragen voor sanering van de grond. In de periode dat [getuige 3] perceel 79 kocht, kwam hij er pas achter dat het perceeltje achter perceel 81 in eigendom toebehoorde aan de gemeente. Hij heeft toen - op 16 augustus 1995 - een brief aan de gemeente geschreven omdat hij er interesse in had het perceeltje achter perceel 81 te verwerven.
2.10 [contra getuige 1] heeft - kort weergegeven en voor zover van belang - het volgende verklaard. [contra getuige 1] is senior medewerker Handhaving en Vergunningen van beroep en als zodanig werkzaam bij de gemeente. [contra getuige 1] is in 1996 op het terrein geweest in verband met de sanering van perceel 79. Aan de achterzijde van de percelen tussen perceel 79 en het perceeltje achter perceel 81 bevond zich geen scheiding. Het zag eruit alsof het perceeltje achter perceel 81 samen met perceel 79 één terrein vormde.
2.11 De rechtbank stelt vast dat uit de getuigenverklaringen kan worden opgemaakt dat het perceeltje achter perceel 81 in het verleden steeds in open verbinding heeft gestaan met perceel 79 en/of met de grond achter het toenmalige perceel 79. Het perceeltje achter perceel 81 is in het verleden kennelijk gebruikt door [X] en later ook door [A], de toenmalige huurder van de loods op perceel 81 en de toenmalige exploitant van het aannemersbedrijf. De rechtbank is echter van oordeel dat uit dat gebruik in de feitelijke omstandigheden zoals die uit de getuigenverklaringen blijken niet kan worden afgeleid dat er sprake was van bezit door een ander dan de gemeente. De macht van de gemeente over het perceeltje is in de betreffende periode niet geëindigd. De gemeente was tot het moment van verkoop en overdracht aan [getuige 3] - omstreeks 1995 - eigenaresse van perceel 79 en van de daarachter liggende grond, alsmede van het perceeltje achter perceel 81. Weliswaar verhuurde de gemeente perceel 79 aan [X], maar de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard dat ook anderen perceel 79 - en de grond daarachter - vrij konden betreden. Volgens getuige [getuige 3] was perceel 79 een doorgangsgebied voor iedereen en heeft het perceeltje achter perceel 81 altijd in open verbinding gestaan met perceel 79.
2.12 Het moge zo zijn - zoals [gedaagden] aanvoeren - dat er voor [X] geen redenen waren om een erfafscheiding te plaatsen tussen de percelen 79 en 81 omdat hij eigenaar was van perceel 81 en houder, krachtens huurrecht van de voorste 600 m2 van perceel 79, eindigende achter de toentertijd daar gebouwde schuur (conclusie na enquête onder 12), maar voor de te beantwoorden rechtsvraag is dat niet relevant. Thans kan worden vastgesteld dat zich niet de situatie heeft voorgedaan dat perceel 81 en het daarachter gelegen perceeltje gedeelte feitelijk één geheel zijn gaan vormen en afgesloten c.q. afgescheiden zijn geweest van de omgeving, zodat het litigieuze perceelsgedeelte via de deur in de schuur op perceel 81 alleen voor (de rechtsvoorganger van) [gedaagden] bereikbaar was. Integendeel, het perceeltje achter perceel 81 vormde destijds een geheel met het achterste gedeelte van perceel 79, althans de achter perceel 79 gelegen grond, en was via een hek aan de achterzijde vrij toegankelijk voor anderen dan [X]. Het perceeltje was niet alleen toegankelijk voor de personen die daarachter dieren hielden, maar uiteraard ook voor de eigenaar van die grond, de gemeente. Of anderen dan [X] en [A] het perceeltje ook feitelijk betraden, is voor de beoordeling van de bezitsvraag - en de verjaringsvraag - niet van belang. Het perceeltje achter perceel 81 was bovendien niet alleen via de achterzijde via het hek vrij bereikbaar, maar ook via een bruggetje aan de voorzijde van perceel 79. Hetgeen [gedaagde sub 1] als partijgetuige heeft verklaard omtrent een slagboom die daar in het verleden zou hebben gestaan, vindt geen steun in de overige getuigenverklaringen. Gelet op de toegankelijkheid van het perceeltje achter perceel 81 vanaf de achterzijde via - de grond achter - perceel 79 is verder echter ook niet relevant of het bruggetje aan de voorzijde van perceel 79 destijds was afgesloten met een slagboom.
2.13 De conclusie moet zijn dat de voor bevrijdende verjaring relevante termijn van 20 jaar niet is voltooid. Derhalve is/zijn noch [X], noch [gedaagden] door bevrijdende verjaring eigenaar geworden van het perceeltje. De gemeente is steeds eigenaar van het perceeltje gebleven. Gelet op deze conclusie behoeven de overige argumenten van de gemeente geen bespreking.
2.14 Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de vorderingen in conventie zullen worden toegewezen zoals hierna geformuleerd en dat de vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen. De in conventie gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd. [gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie en in reconventie.
3 De beslissing
De rechtbank,
in conventie
verklaart voor recht dat de gemeente eigenaresse is van het perceelsgedeelte kadastraal bekend gemeente Capelle aan den IJssel sectie A 7167 ged. gelegen achter het perceel Bermweg 81 te Capelle aan den IJssel en zoals aangegeven door middel van een arcering op productie 1 bij de deze procedure inleidende dagvaarding;
veroordeelt [gedaagden] om het perceelsgedeelte kadastraal bekend gemeente Capelle aan den IJssel sectie A 7167 ged. gelegen achter het perceel Bermweg 81 te Capelle aan den IJssel en zoals aangegeven door middel van een arcering op productie 1 bij de deze procedure inleidende dagvaarding binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat aan deze veroordeling geen gevolg wordt gegeven, zulks met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000,00;
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente bepaald op € 244,00 aan vast recht, op € 71,32 aan overige verschotten en op € 2.486,00 aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
wijst af de vorderingen van [gedaagden];
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente bepaald op € 452,00 aan salaris voor de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman.
Uitgesproken in het openbaar.
1729/801