Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/1794 WWB - T1
Uitspraak in het geding tussen
X, wonende te Y, eiseres,
gemachtigde: mr. M. Wiersma, advocaat te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpen aan den IJssel, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 4 augustus 2008, gericht aan eiseres en haar (inmiddels) ex-echtgenoot, heeft verweerder de uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: de WWB) over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 oktober 2004 herzien en de in deze periode ten onrechte door hen ontvangen (algemene) bijstand van € 15.277,85 bruto en de bijzondere bijstand ad € 423,00 netto teruggevorderd.
Bij besluit van eveneens 4 augustus 2008 heeft verweerder de WWB-uitkering van eiseres voor de periode 1 november 2004 tot en met 30 september 2006 herzien en de ten onrechte door haar in deze periode ontvangen (algemene) bijstand van € 25. 359,84 bruto en de bijzondere bijstand ad € 1.055,08 netto teruggevorderd.
Eiseres heeft tegen beide besluiten bij brief van 22 augustus 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 april 2009 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 5 juni 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 25 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2009, alwaar deze zaak gelijktijdig is behandeld met de zaak van de ex-echtgenoot van eiseres (procedurenummer AWB 09/1795 WWB - T1). Eiseres en haar gemachtigde waren aanwezig. Eiseres is bijgestaan door S. Markarian, tolk Farsi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.B.E. Donkers-van Laar en M.C.T. ter Haar-Steeghs.
2 Overwegingen
Aan het bestreden besluit ligt een frauderapport ten grondslag van de Sector Samenleving van de gemeente Krimpen aan den IJssel, dat op 17 juni 2008 door verweerders gemeentelijke dienst is ontvangen. In dit rapport wordt verwezen naar het onderzoek van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond dat op 21 april 2008 is gesloten en waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. Op basis hiervan heeft verweerder gesteld dat eiseres in de periode van 1 januari 2004 tot en met 30 september 2006 de inlichtingenplicht van artikel 17 van de WWB heeft geschonden door geen of onvoldoende informatie te verstrekken over haar stagewerkzaamheden bij een kapsalon, waarvan een zoon van eiseres en haar (ex-) echtgenoot eigenaar zijn (geweest), en over de in dat kader door eiseres verkregen inkomsten. Hierdoor heeft verweerder het recht op (bijzondere) bijstand niet kunnen vaststellen.
Eiseres betwist de periode van herziening en terugvordering over de periode 1 januari 2004 tot 1 april 2004 omdat er in die periode geen sprake was van werkzaamheden en in de periode van 1 januari 2004 tot 16 januari 2004 zelfs geen sprake was van enige stageactiviteit. Zij voert voorts aan dat zij met toestemming van verweerder stage heeft gelopen, zodat er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Wat betreft de inkomsten die zij zou hebben gehad uit haar werkzaamheden in de kapsalon per 1 april 2004 wordt zij ten onrechte gehouden aan door haar gedane verklaringen. Eiseres stelt dat de door haar afgelegde verklaringen bij het politieverhoor verkeerd zijn geïnterpreteerd. Zij heeft niet geluisterd naar de vertaling van haar verklaringen en die vertaling is ook onjuist gebleken. Bovendien zijn de verklaringen onder druk afgelegd en ondertekend, aldus eiseres. Eiseres stelt voorts dat verweerder zich teveel baseert op het strafrechtelijk onderzoek en het strafrechtelijk vonnis en onvoldoende zelf onderzoek heeft gedaan.
Wettelijk kader
In artikel 11, eerste lid, van de WWB is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de belanghebbende verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB heeft, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Ingevolge artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Ingevolge artikel 58, eerste lid onder a, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksresultaten zoals weergegeven in het rapport van de Sector Samenleving van de gemeente Krimpen aan den IJssel voldoende grondslag bieden voor verweerders stelling dat eiseres heeft gewerkt als kapster in de kapsalon van haar zoon en ex-echtgenoot en daardoor inkomsten heeft genoten. De rechtbank kent daarbij zwaarwegende betekenis toe aan de verklaringen van eiseres en met name aan hetgeen eiseres op 21 november 2007 heeft verklaard.
Naar vaste rechtspraak mag, ook indien later van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen, in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van de aanvankelijk tegenover een politieambtenaar afgelegde en vervolgens ondertekende verklaring, tenzij sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. De rechtbank heeft hiervoor in dit geval geen toereikende aanknopingspunten gevonden. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat de verklaringen onder druk, laat staan onder ontoelaatbare druk, zijn afgelegd en ondertekend of dat de verklaringen van eiseres verkeerd zouden zijn vertaald. Eiseres heeft niet onderbouwd waaruit deze druk bestond. Niet gebleken is dat eiseres vervolgens verzocht heeft een nieuwe verklaring te mogen afleggen dan wel een klacht heeft ingediend over de wijze van verhoor in november 2007. Eerst in haar aanvullende bezwaarschrift van
26 september 2008 heeft eiseres wederom gesteld dat haar verklaringen onder grote druk zijn afgelegd, zonder dit te onderbouwen. Deze onderbouwing is ook in beroep niet gegeven. Indien eiseres, zoals zij stelt, de verklaringen heeft ondertekend zonder te hebben geluisterd naar de vertaling daarvan, zijn er geen omstandigheden aan te wijzen waardoor de gevolgen daarvan niet voor haar rekening zouden kunnen worden gelaten.
De rechtbank stelt vast dat de door eiseres verzwegen informatie over haar stagewerkzaam-heden en de door haar daarmee verkregen inkomsten gegevens betreffen die onmiskenbaar van belang zijn voor de verlening en voortzetting van bijstand. Eiseres heeft van verweerder toestemming gekregen om met behoud van uitkering een kappersopleiding te volgen en in dat kader stagewerkzaamheden te verrichten. Zij had echter melding moeten maken bij verweerder van het feit dat de laatste kapperszaak alwaar zij met ingang van 1 april 2004 stage liep van haar zoon dan wel - vanaf 13 december 2004 - van haar (ex-)echtgenoot was en dat zij daarmee inkomsten verkreeg die van invloed zijn op het recht op bijstand en de hoogte van haar bijstandsuitkering.
Uit de stukken blijkt dat eiseres op 10 januari 2006 haar opleiding heeft afgerond door het diploma Allround kapper te behalen. Vanaf dat moment kan er in elk geval geen sprake zijn van een stageplaats en het volgen van een opleiding. Zij heeft het behalen van haar diploma echter pas in juli 2006 bij verweerder gemeld. Zij heeft haar werkzaamheden in de kapsalon ook niet beëindigd na het behalen van haar diploma.
Uit de door eiseres in november 2007 afgelegde verklaringen volgt dat zij substantieel meer heeft verdiend dan de voor haar geldende bijstandsnorm. Het is vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dat het in een geval als de onderhavige op de weg van eiseres ligt om feiten te stellen en te bewijzen dat, indien de inlichtingenplicht wel naar behoren zou zijn nagekomen, toch (volledige) bijstand zou zijn verstrekt. Eiseres heeft daaraan niet voldaan en evenmin inzichtelijk gemaakt wat haar inkomsten uit haar werkzaamheden bij de kapsalon waren. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet vastgesteld worden of eiseres in de periode hier in geding de beschikking had over middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit betekent dat het recht op bijstand niet (meer) kan worden vastgesteld.
Gelet op het voorgaande moet worden geconstateerd dat eiseres niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting als neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de WWB, en dat als gevolg hiervan niet kan worden vastgesteld of eiseres ten tijde hier van belang in omstandigheden verkeerde als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB en artikel artikel 35, eerste lid, van de WWB.
Verweerder was dan ook op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB, bevoegd over te gaan tot herziening van de bijstand.
De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder de bijstandsuitkering niet met ingang van 1 januari 2004 maar pas met ingang van 1 april 2004 kan herzien. Uit de stukken blijkt immers niet dat eiseres voor 1 april 2004 inkomsten heeft gehad. Zij heeft voorafgaande aan de datum van 16 januari 2004 in het geheel geen stage gelopen en vanaf 16 januari 2004 heeft zij met medeweten van verweerder stage gelopen bij een andere kapsalon. Uit de stukken blijkt niet dat zij daaruit inkomsten heeft genoten. Verweerder heeft gesteld dat de strafrechter in zijn vonnis van 4 juni 2008 eiseres heeft veroordeeld voor bijstandsfraude in de periode 1 januari 2004 tot en met 30 september 2006 en dat het niet aan verweerder is om dit vonnis te betwisten. Verweerder rest zijn inziens dan ook niets anders dan de verstrekte bijstand gedurende de gehele periode van 1 januari 2004 tot en met 30 september 2006 onder toepassing van artikel 54 van de WWB te herzien en onder toepassing van artikel 58 van de WWB terug te vorderen.
De door verweerder hier gegeven redenering is naar het oordeel van de rechtbank apert onjuist. Het gegeven dat eiseres in de strafrechtelijke procedure is veroordeeld voor fraude in de genoemde periode betekent niet dat vast staat dat eiseres over alle dagen waarop de bewezenverklaarde periode ziet, fraude heeft gepleegd. Het strafrechtelijk vonnis ontslaat verweerder niet van zijn eigen verantwoordelijkheid als bestuursorgaan om zelf onderzoek te - laten - verrichten naar de relevante feiten en vervolgens zelfstandig een beoordeling te maken en deze te motiveren in het kader van de toepasselijke WWB-bepalingen.
Gelet op het voorgaande is de herziening van de bijstandsuitkering per 1 januari 2004 en daarmee de terugvordering, voor zover die ziet op de periode 1 januari 2004 tot 1 april 2004, niet terecht en dient het terug te vorderen bedrag opnieuw te worden berekend. Verweerder zal daarbij tevens aandacht dienen te schenken aan de vraag in hoeverre het voorgaande invloed heeft op het terug te vorderen bedrag aan bijzondere bijstand. Het beroep is dan ook gegrond en het besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,--, aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de herziening van de bijstandsuitkering met ingang van 1 januari 2004 en de terugvordering over de periode
1 januari 2004 tot 1 april 2004,
bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 41,-- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,-- en bepaalt dat, nu aan eiseres een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 56 99 90 688) worden betaald.
Aldus gedaan door mr. A. Verweij, voorzitter, en mr. A.I. van Strien en mr. J.A.F. Peters, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Traousis-van Wingaarden, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 17 februari 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
NB. In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Als de rechtbank daarbij gronden van het beroep en/of (een deel van) de grondslag van het bestreden besluit uitdrukkelijk heeft verworpen en belanghebbende en/of verweerder daarin niet wil(len) berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.