Zaak-/rolnummer: 318379 / HA ZA 08-2739
Uitspraak: 13 januari 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de naamloze vennootschap DFM N.V.,
gevestigd te Amersfoort,
eiseres,
advocaat mr. J. Kneppelhout,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CROSSROADS CONSULTANTS B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAASKANT REAL ESTATE B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
gedaagden,
advocaat mr. M.A.R.C. Padberg.
Partijen worden hierna aangeduid als “DFM”, “Crossroads”, respectievelijk “MRE”.
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- het tussenvonnis van deze rechtbank van 11 februari 2009 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- akte aan de zijde van DFM, met producties 12 en 13;
- antwoordakte aan de zijde van Crossroads.
2 Het geschil
2.1 De gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Crossroads te veroordelen tot betaling aan DFM van € 294.923,22 met rente en kosten.
2.2 Crossroads heeft de vordering van DFM gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van DFM in de kosten van het geding.
2.3 Zoals in het tussenvonnis van 11 februari 2009 onder 1.2 overwogen heeft DFM haar vorderingen op MRE ingetrokken. De rechtbank leidt uit het uitblijven van enige reactie aan de zijde van gedaagden op die intrekking af, dat partijen verlangen dat de zaak tussen DFM en MRE met gesloten beurzen wordt doorgehaald.
3 De verdere beoordeling
3.1 De rechtbank gaat uit van de volgende, tussen partijen vaststaande feiten.
3.1.1 Crossroads is aandeelhouder en statutair directeur van Autobedrijf Lombardijen B.V. (hierna: “Autobedrijf Lombardijen”). [statutair directeur] is statutair directeur van Crossroads.
3.1.2 DFM heeft Autobedrijf Lombardijen krediet verstrekt. De kredietbrief van 27 mei 2002 van DFM aan Auto-Hotel “Lombardijen” B.V. (dit is Autobedrijf Lombardijen) luidt voor zover hier van belang:
“Tot meerdere zekerheid (…) dienen de navolgende zekerheden te worden verstrekt:
(…)
Een achterstelling jegens onze maatschappij van de vordering van Crossroads Consultants B.V. op Auto-Hotel “Lombardijen”B.V. groot € 68.000,--.
(…)
Afgifte van een vermogensinstandhoudingsverklaring door Crossroads Consultants B.V. op basis van 25% aansprakelijk vermogen ten opzichte van het gecorrigeerde balanstotaal van Auto-Hotel “Lombardijen” B.V.
Na 2 jaar zal de eventuele voortzetting van deze vermogensinstand-houdingsverklering nader worden bezien.”
3.1.3 De kredietbrief is op 4 juni 2002 door [statutair directeur] namens Autobedrijf Lombardijen voor akkoord getekend.
3.1.4 Eveneens op 4 juni 2002 heeft Crossroads een op het briefpapier van DFM opgestelde vermogensinstandhoudingsverklaring afgegeven aan DFM. De vermogensinstandhoudings-verklaring is door [statutair directeur] namens Crossroads alsmede door DFM getekend. De vermogensinstandhoudingsverklaring verwijst in de overwegingen naar het door DFM aan Autobedrijf Lombardijen verstrekte kredietarrangement van 27 mei 2002 en luidt, voor zover hier van belang:
“(…)
a. De aandeelhouder [Crossroads] staat ervoor in, dat men nastreeft dat het aansprakelijk vermogen van Auto-Hotel “Lombardijen” B.V. gelijk aan minimaal 25% (..) van het balanstotaal van Auto-Hotel “Lombardijen” B.V. zal bedragen.
b. De aandeelhouder verbindt zich hierbij uit eigener beweging aanvullende middelen ter beschikking te stellen, telkens wanneer het aansprakelijk vermogen van Auto-Hotel “Lombardijen” B.V. minder zal bedragen dan het hierboven genoemde percentage, teneinde dit op het overeengekomen niveau terug te brengen.
(…)”
3.1.5 De verplichting tot bijstorten (“aanvullende middelen ter beschikking te stellen”) ontstaat voor Crossroads op het moment dat een accountant heeft vastgesteld dat het aansprakelijk vermogen van Autobedrijf Lombardijen lager is dan 25% van het balanstotaal.
3.1.6 Bij brief van 4 juni 2003, door [statutair directeur] namens Autobedrijf Lombardijen op 6 juni 2003 voor akkoord getekend, is de door DFM aan Autobedrijf Lombardijen verstrekte kredietfaciliteit gewijzigd. Die brief vermeldt, voor zover hier van belang, dat de door Autobedrijf Lombardijen verstrekte zekerheden ongewijzigd van kracht blijven, met uitzondering van een hypothecaire inschrijving.
3.1.7 Over het boekjaar 2005 is het aansprakelijk vermogen van Autobedrijf Lombardijen voor het eerst lager dan 25% van het balanstotaal.
3.1.8 De vermogensinstandhoudingsverklaring is op geen enkel moment tussen partijen nader geëvalueerd of anderszins aan de orde geweest.
3.1.9 Op 2 september 2008 is Autobedrijf Lombardijen in staat van faillissement verklaard.
3.2 DFM vordert van Crossroads schadevergoeding vanwege het niet-nakomen van haar verplichtingen jegens DFM onder de vermogensinstandhoudingsverklaring.
3.3 Als meest verstrekkende verweer heeft Crossroads gesteld dat de vermogensinstand-houdingsverklaring van 4 juni 2002 twee jaar na de afgifte ervan is komen te vervallen. Crossroads heeft daartoe aangevoerd dat zulks is af te leiden uit een passage van de op 27 mei 2002 tussen DFM en Autobedrijf Lombardijen gesloten kredietovereenkomst, luidende:
“Na 2 jaar zal de eventuele voortzetting van deze vermogensinstandhoudingsverklering nader worden bezien.”
Volgens Crossroads heeft de voormelde passage te gelden als een derdenbeding ten gunste van haar en heeft zij dit beding aanvaard.
3.4 DFM heeft daar tegen ingebracht dat Crossroads geen beroep kan doen op die passage uit de kredietovereenkomst, omdat zij geen partij is bij die overeenkomst. DFM betwist bovendien dat de passage is aan te merken als een derdenbeding en dat Crossroads dat derdenbeding heeft aanvaard. Verder heeft DFM aangevoerd dat de vermogensinstandhoudingsverklaring door Crossroads is afgegeven voor onbeperkte duur, omdat er geen bepaling is opgenomen na welke termijn of onder welke omstandigheden de vermogensinstandhoudingsverklaring zou komen te vervallen.
3.5 Aldus dient de rechtbank eerst te beoordelen of Crossroads een beroep kan doen op de onder 3.3 aangehaalde passage uit de kredietovereenkomst.
3.5.1 In beginsel bindt een overeenkomst alleen de partijen bij die overeenkomst. Echter, een overeenkomst kan ook voor een derde het recht scheppen een prestatie van een van de bij de overeenkomst betrokken partijen te vorderen of op andere wijze jegens een van hen een beroep op de overeenkomst te doen, indien de overeenkomst een beding van die strekking inhoudt en de derde dit beding aanvaardt. Aanvaarding van dat recht door de derde kan door een verklaring, gericht tot de betrokkene, in elke vorm geschieden.
3.5.2 Vervolgens dient de rechtbank de aangehaalde passage uit de kredietovereenkomst uit te leggen. Het gaat hier om de uitleg van een geschrift waarin de verhouding tussen partijen is geregeld. Die uitleg kan niet alleen worden gegeven op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen ervan, maar daarbij komt het tevens aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 - Haviltex). Voorts volgt uit HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan – waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden – en de overige bepalingen ervan (vgl. HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576 - Derksen/Homburg; HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 - Meyer Europe/Pont Meyer). Aan de hand van deze maatstaven legt de rechtbank de betreffende passage uit.
3.5.3 De passage is weliswaar opgenomen in de kredietovereenkomst tussen DFM en Autobedrijf Lombardijen, maar schept voor Crossroads een recht in de rechtsverhouding tussen DFM en Crossroads als gevolg van de door laatstgenoemde afgegeven vermogensinstandhoudingsverklaring. Daarom heeft de passage te gelden als derdenbeding ten behoeve van Crossroads. Crossroads is evenwel pas gerechtigd een beroep te doen op het derdenbeding als zij dit heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Crossroads de passage als derdenbeding aanvaard tijdens de comparitie van partijen, bij monde van haar advocaat. De advocaat van Crossroads wees er toen op dat de gehele kredietdocumentatie één samenhangend geheel vormt en in elkaar grijpt, als gevolg waarvan Crossroads een beroep toekomt op de betreffende passage uit de kredietovereenkomst. Nu niet gesteld of gebleken is dat DFM het beding vóór die aanvaarding heeft herroepen, kon Crossroads het ter comparitie aanvaarden.
3.5.4 Op grond van het voorgaande is Crossroads gerechtigd een beroep te doen op de onder 3.3 aangehaalde passage uit de kredietovereenkomst (hierna: het derdenbeding).
3.6 De rechtbank dient vervolgens te beoordelen welke betekenis toekomt aan het derdenbeding. Daartoe dient het derdenbeding te worden uitgelegd. Behalve Crossroads, die zowel aandeelhouder als bestuurder is van Autobedrijf Lombardijen, zijn hierbij geen derden betrokken. Aan de hand van de hiervoor in 3.5.2 geformuleerde maatstaven legt de rechtbank het derdenbeding uit.
3.7 De kredietovereenkomst, waarvan het derdenbeding onderdeel uitmaakt, is (net als de vermogensinstandhoudingsverklaring) opgesteld op briefpapier van DFM, een professionele financieringsmaatschappij. Daarom is de tekst een belangrijke factor bij de uitleg ervan.
De tekst van het derdenbeding bepaalt dat na twee jaar de eventuele voortzetting van de vermogensinstandhoudingsverklaring nader zal worden bezien. Naar het oordeel van de rechtbank is, mede gelet op het gebruik van de woorden “eventuele voortzetting”, de enige begrijpelijke uitleg van het derdenbeding dat de vermogensinstandhoudingsverklaring twee jaar na de aanvang, derhalve op 4 juni 2004, komt te vervallen, tenzij DFM vóór die datum aan Crossroads kenbaar maakt dat de vermogensinstandhoudingsverklaring moet worden voortgezet. Dat laatste is niet gebeurd; vast staat immers dat de vermogensinstand-houdingsverklaring na de afgifte ervan niet meer aan de orde is geweest tussen DFM, enerzijds, en Autobedrijf Lombardijen of Crossroads, anderzijds. Crossroads behoefde daarom op grond van hetgeen partijen overeenkwamen niet te verwachten dat DFM bij het aangaan van de kredietovereenkomst de (onuitgesproken) verwachting had dat de vermogensinstand-houdingsverklaring na 4 juni 2004 nog van kracht zou zijn.
3.8 Uit het voorgaande volgt dat DFM de vermogensinstandhoudingsverklaring thans niet meer tegen Crossroads kan inroepen.
3.9 DFM heeft nog betoogd dat sprake was van een eigen verplichting van Crossroads om uit zichzelf bij te storten. Vast staat dat over het boekjaar 2005 het aansprakelijk vermogen van Autobedrijf Lombardijen voor het eerst lager was dan 25% van het balanstotaal. Dat werd niet eerder vastgesteld dat bij het opstellen van de jaarrekening 2005 van Autobedrijf Lombardijen in 2006. Crossroads had dus vóór 4 juni 2004, toen de vermogensinstand-houdingsverklaring verviel, geen bijstortingsverplichting jegens DFM onder de vermogensinstandhoudingsverklaring.
3.10 Door DFM is tenslotte nog gewezen op een brief van 28 december 2004 van DFM aan Autobedrijf Lombardijen waarin wordt medegedeeld dat kredietverlening plaatsvindt “op de bij ons gebruikelijke voorwaarden”. Reeds vanwege het verstrijken van de datum van 4 juni 2004 is de brief van 28 december 2004 irrelevant.
3.11 Nu de hoofdvordering niet slaagt, zal ook de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.
3.12 De slotsom is dat de vorderingen van DFM op Crossroads zullen worden afgewezen. DFM zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de aan de zijde van Crossroads gevallen kosten.
4 De beslissing
De rechtbank,
verstaat dat de zaak tussen DFM en MRE is doorgehaald;
wijst af de vorderingen van DFM op Crossroads;
veroordeelt DFM in de aan de zijde van Crossroads gevallen proceskosten, tot aan deze uitspraak bepaald op € 4.784,= aan vast recht en op € 5.000,= aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W. Vogels.
Uitgesproken in het openbaar.
1954/1928