ECLI:NL:RBROT:2010:BL6164
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- mr. Asscheman-Versluis
- mrs. Van der Ven
- mrs. Rapmund
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak wegens gebrek aan bewijs voor invoer van cocaïne
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 februari 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 2 kilogram cocaïne in Nederland. De tenlastelegging betrof de verlengde invoer van cocaïne, zoals gedefinieerd in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet. Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op 13 en 20 januari 2010, na eerdere schorsingen. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een gevangenisstraf van 15 maanden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een doos met inhoud heeft opgehaald die cocaïne bevatte. De doos was per container vanuit Suriname naar Nederland verzonden. Bij controle door de douane werd een witte substantie aangetroffen die positief testte op cocaïne. Er werd een monster van 18 gram getrokken voor een gecontroleerde aflevering, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de daadwerkelijke invoer van de cocaïne.
De rechtbank concludeerde dat het niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat het monster dat in de doos was teruggeplaatst cocaïne bevatte. De aanwezigheid van cocaïne in het monster kon niet worden afgeleid uit eerdere tests, en de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als dader of mededader kon worden aangemerkt. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken, vooral in gevallen van drugshandel, waar de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van drugs cruciaal is voor een veroordeling. De rechtbank verklaarde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij het ten laste gelegde feit had begaan.