Parketnummer: 10/650094-09
Datum uitspraak: 8 maart 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Curaçao (Nederlandse Antillen),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Penitentiair Ziekenhuis (Unit 5) te ‘s-Gravenhage,
raadsvrouw mr. M.F.A. van Pelt, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2010.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Solingen heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsvrouw.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Feit 1
In de nachtelijke uren van de 19e april 2009 is een Volkswagen Golf de Jacob Loisstraat te Rotterdam ingereden en vervolgens linksaf geslagen de Pieter de Raadtstraat in, alwaar hij tot stilstand is gekomen. Kort daarop is een Fiat met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) achter het stuur en de verdachte als zijn bijrijder de Jacob Loisstraat ingereden en gestopt net voorbij de kruising van beide straten.
Op videobeelden, getoond tijdens de behandeling ter terechtzitting, is naast de genoemde aankomst van de auto’s waar te nemen dat -in elk geval- drie personen vanuit de Pieter de Raadstraat in de richting van de Fiat zijn gelopen. Deze waarneming strookt met hetgeen [medeverdachte] hierover heeft verklaard: dat hij drie of vier personen richting zijn auto heeft zien lopen. De verdachte heeft verklaard dat hij twee van deze personen heeft herkend: het gaat dan om [slachtoffer 1](hierna: [slachtoffer 1]) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]).
Op enig moment is de verdachte naar eigen zeggen uit de Fiat gestapt en is op de stoep van de Jacob Loisstraat vlak naast de bijrijderszijde van de Fiat gaan staan. De verdachte heeft verder erkend dat hij vanuit de door hem geduide positie heeft geschoten; het kunnen volgens hem wel zes kogels zijn geweest. Die verklaring wordt gesteund door de inhoud van het door de politie ter plaatse verrichtte forensisch onderzoek. Op de plek waar de verdachte zegt te hebben geschoten zijn namelijk een zestal hulzen aangetroffen welke afkomstig zijn uit dit vuurwapen. Tegenover hem, aan de andere kant van de Jacob Loisstraat en gedeeltelijk ook in de Pieter de Raadtstraat, stonden eerdergenoemde personen. [slachtoffer 1], één van hen, heeft verklaard dat hij vanaf die locatie ongeveer vijftien schoten heeft afgevuurd.Op die plek zijn later door de politie een dergelijk aantal patroonhulzen aangetroffen welke inderdaad afkomstig zijn uit het door hem gebruikte vuurwapen.
Op grond van het voorgaande wordt vastgesteld dat de verdachte tegenover en in korte nabijheid van eerdergenoemde drie personen heeft gestaan op het moment dat hij vanuit die positie zes schoten heeft gelost.
In de dakstijl van de Fiat, ter hoogte van het bijrijdersportier, is een afketsbeschadiging aangetroffen, veroorzaakt door een buiten deze auto verschoten projectiel komende vanuit de richting van de bijrijderszijde. Onder en aan weerskanten van deze beschadiging was beroeting aanwezig. In het verlengde van deze afketsbeschadiging zijn in het dak van de Fiat doorschotbeschadigingen aangetroffen, eveneens veroorzaakt door vanuit de richting van de bijrijderszijde afgeschoten projectielen. In een ongeveer 180º tegenover de positie van de verdachte liggend gebouw is op de derde verdieping een tweede afketsbeschadiging aangetroffen.
Op grond van deze forensische bevindingen in samenhang bezien met de eerdere tussenconclusie(s) wordt vastgesteld dat de verdachte op 19 april 2009 te Rotterdam meermalen in de richting van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en een onbekend gebleven persoon heeft geschoten.
In dit oordeel ligt besloten de verwerping van verdachtes stelling dat hij alleen maar ter verdediging/afdreiging in de lucht heeft geschoten. Hoewel de afketsbeschadiging op de derde verdieping van genoemd gebouw de stelling van de verdachte in enige mate onderschrijft, wijzen de afketsbeschadiging in de dakstijl, de beroeting aldaar en de doorschotbeschadigingen in het dak van de Fiat in een heel andere richting. Deze wijzen erop dat gericht is gevuurd in de richting van de zich op dat moment op korte afstand van de verdachte bevindende personen.
Door op die manier te handelen heeft de verdachte op zijn minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans voor lief genomen dat de afgevuurde kogels de meergenoemde personen dodelijk zouden treffen.
Feit 2
Het vuurwapen dat verdachte heeft gebruikt en dat aldaar ook is aangetroffen , betreft een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet. De patronen welke nog in dat vuurwapen zitten betreft munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 19 april 2009
te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een onbekend gebleven persoon van het leven te beroven,
met dat opzet met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van, de lichamen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en onbekend gebleven persoon,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij
op 19 april 2009
te Rotterdam
een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 1° van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3°
van die wet in de vorm van
- een pistool en
- munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te
weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie
III te weten één of meer kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De bewezen feiten leveren op:
1.
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Standpunt verdachte
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter zake van feit 1 betoogd dat er sprake is geweest van noodweer. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het handelen van de verdachte valt aan te merken als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen, omdat de gedragingen van de verdachte voorafgaande aan de wederrechtelijke aanranding in dit geval in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer.
Beoordeling
Vaste jurisprudentie is dat gedragingen van een verdachte voorafgaande aan een wederrechtelijke aanranding onder omstandigheden in de weg kunnen staan aan het slagen van een beroep op noodweer. Bij de beoordeling of van zodanige gedragingen sprake is zijn de volgende verklaringen van de verdachte van belang.
Verdachte heeft verklaard:
- dat hij in 2006 door [slachtoffer 1] in zijn buik is geschoten;
- dat hij (recentelijk) gedurende een korte periode met die [slachtoffer 1] in dezelfde Penitentiaire Inrichting heeft vastgezeten en dat hij hem daar ook gezien heeft;
- dat hij van een Kaapverdiaan in die Penitentiaire Inrichting had gehoord dat zijn leven gevaar liep en dat die jongen zei dat de verdachte uit moest kijken voor [slachtoffer 1];
- dat hij daarom enige dagen voorafgaand aan 19 april 2009 zichzelf een vuurwapen had aangeschaft en dit vuurwapen de avond van de 19e april 2009 op zak had;
- dat hij bang was om nog een keer door [slachtoffer 1]neergeschoten te worden;
- dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] – midden in de nacht – is tegengekomen op de Nieuwe Binnenweg en dat hij toen met [slachtoffer 1]en/of zijn vrienden over geld heeft gesproken;
- dat hij [slachtoffer 1] een café heeft zien binnengaan, dat hij een rondje is gaan rijden en dat hij enige minuten later die [slachtoffer 1]weer het café uit heeft zien komen;
- dat [slachtoffer 1] of een van de personen die in het gezelschap van deze [slachtoffer 1] waren hem toen zei dat de verdachte hem maar moest volgen, wat verdachte vervolgens heeft gedaan;
- dat hij vervolgens achter de auto met daarin onder meer die [slachtoffer 1] is aangereden en dat die rit kriskras door Rotterdam voerde, zonder te weten wat de bestemming van die rit was, waarbij de auto van [slachtoffer 1] zeer hard reed en door rode stoplichten heen ging.
Deze verklaringen van de verdachte vinden steun en/of worden onderschreven door de navolgende feiten en omstandigheden:
-de inzittenden van de auto waarin [slachtoffer 1] zat voelden zich door de wijze waarop de auto waarin de verdachte zich bevond hen volgde opgejaagd;
- in de periode van 27 december 2008 tot en met 13 januari 2009 hebben de verdachte en [slachtoffer 1] in dezelfde Penitentiaire Inrichting gedetineerd gezeten;
- de verdachte heeft tegenover de getuige [getuige 1] aangegeven dat hij [slachtoffer 1] wilde doden als hij hem te pakken kreeg en dat hij daartoe een vuurwapen in bezit had van het kaliber 9 millimeter.
De bovenstaande aannemelijk geworden gedragingen van de verdachte tegen de achtergrond van de eveneens aannemelijk geworden omstandigheden kunnen niet anders worden geduid dan dat de verdachte op 19 april 2009 bewust de confrontatie heeft gezocht met [slachtoffer 1] c.s. Bij het opzoeken en aangaan van deze confrontatie heeft de verdachte er in meer dan in aanmerkelijke zin rekening mee moeten houden dat die confrontatie gepaard zou kunnen gaan met (verregaand) vuurwapengebruik van hem en/of zijn opponent(en). Deze gedragingen en omstandigheden staan het beroep van de verdachte op noodweer in de weg, zodat het verweer wordt verworpen.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte heeft met een beroep op noodweerexces aangevoerd dat hij niet strafbaar is.
De redengevende argumenten als hiervoor bij de verwerping van het beroep op noodweer genoemd sluiten ook het door verdachte gedane beroep op noodweerexces uit.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft deelgenomen aan een schietpartij, waarbij hij met zijn vuurwapen een aantal maal in de richting van een drietal personen heeft geschoten. Dat hierbij niemand is geraakt is een gelukkige omstandigheid, die echter geenszins aan de verdachte te danken is. De schietpartij vond plaats op de openbare weg in een woonwijk. Er bevonden zich ondanks het nachtelijke tijdstip nog diverse buurtbewoners op straat. Deze personen werden daardoor ongewild geconfronteerd met een levensgevaarlijke situatie.
Verdachte heeft met dit geweld getoond geen respect te hebben voor het menselijk leven. Niet alleen vormt deze aanslag een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, ook leert de ervaring dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lang de psychische en emotionele gevolgen daarvan kunnen ondervinden. De verdachte is zelf bij een eerdere schietpartij gewond geraakt en kan hierom uit eerste hand invoelen hoe ingrijpend het is om beschoten te worden. Bovendien draagt een delict als het onderhavige, gepleegd tijdens de nachtelijke uren en midden in een woonwijk in het centrum van Rotterdam, een voor de rechtsorde schokkend karakter.
Ook heeft de verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie in zijn bezit gehad. Dit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee. Dit geldt temeer nu de verdachte dit vuurwapen ter hand heeft genomen bij het begaan van een strafbaar feit. Waar vuurwapens in bezit zijn, worden ze ook gebruikt, al te vaak met dodelijke afloop.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 februari 2010 reeds eerder is veroordeeld, onder meer voor geweldsdelicten.
In het voordeel van de verdachte is rekening gehouden met de omstandigheid dat hij bij de schietpartij zelf ook ernstig gewond is geraakt. Hij is in zijn hoofd geraakt en heeft weken in coma gelegen. Ook nu, bijna een jaar na de schietpartij, is de linkerarm van de verdachte praktisch verlamd. De verwachting is dat dit niet meer zal veranderen. Door de verdachte is aangevoerd dat hij hierdoor al voldoende is gestraft. De rechtbank deelt die mening niet. Daar is het feit te ernstig voor. Wel zal er, mede vanwege deze omstandigheid, een lagere gevangenisstraf worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd. Voorts is in voor de verdachte positieve zin rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIER (4) JAREN;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Janssen, voorzitter,
en mrs. Reinds en Van Lottum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Balk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 maart 2010.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 8 maart 2010:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 19 april 2009
te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een onbekend gebleven persoon van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een vuurwapen één of meer kogels heeft afgevuurd op en/of heeft geschoten naar, althans in de richting van, het/de licha(a)m(en) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of onbekend gebleven persoon,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302/45/47 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 19 april 2009
te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een onbekend gebleven persoon heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- de auto waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of onbekend gebleven persoon zaten met hoge snelheid achtervolgd met een auto en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of onbekend gebleven persoon een vuurwapen getoond en/of voorgehouden en/of
- met een vuurwapen één of meer kogels afgevuurd op en/of geschoten naar, althans in de richting van, althans in de nabijheid van, het/de licha(a)m(en) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of onbekend gebleven persoon;
(artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht)
hij
op of omstreeks 19 april 2009
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 1° van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3°
van die wet in de vorm van
- een pistool en/of
- munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te
weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie
III te weten één of meer kogelpatronen,
voorhanden heeft gehad;
[art. 26 jo 55 Wet wapens en munitie]
hij
op of omstreeks 20 maart 2009
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot
de afgifte van een tas inhoudende geld (2500 euro) en/of lipgloss, in elk
geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- richten en/of voorhouden, althans tonen van een vuurwapen, althans een op
een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/naar/aan die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] dreigend toevoegen de woorden: "Geef me je tas" en/of "Ik
meen het serieus, geef me je tas", althans woorden van gelijke aard en/of
strekking;
(Artikel 317 juncto 47 Wetboek van Strafrecht)