ECLI:NL:RBROT:2010:BL7341

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/600192-09
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Puite
  • M. de Vreede
  • A. de Beaufort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Coördinatie en leidinggevende rol in cocaïnetransport van meer dan 600 kilo

Op 10 maart 2010 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk binnenbrengen van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren in Paramaribo, Suriname, had een coördinerende en leidinggevende rol in een cocaïnetransport van meer dan 600 kilogram, dat via een container met als deklading koffiebonen Nederland binnenkwam. De container werd op 26 juli 2004 door de douane onderzocht, waarbij een positieve test op cocaïne werd vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen handelde en dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, waarbij de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de organisatie van het drugstransport zwaar hebben meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten in aanmerking genomen, evenals het feit dat hij zich voor zijn aanhouding in het buitenland had schuilgehouden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de tenlastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/600192-09
Datum uitspraak: 10 maart 2010
Tegenspraak
VONNIS van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Paramaribo (Suriname),
wonende te Paramaribo (Suriname),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
P.I. Rijnmond/locatie De Schie te Rotterdam,
raadsman: mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2010.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van het feit als bedoeld in artikel 261, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het tenlastegelegde komt erop neer, dat de verdachte:
samen met anderen of een ander, dan wel alleen, opzettelijk een grote hoeveelheid
(ongeveer) 683 kilogram cocaïne, in Nederland heeft ingevoerd.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Schram heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het tenlastegelegde en
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
BEWIJSMOTIVERING
Van de volgende feiten en omstandigheden wordt uitgegaan:
Op 26 juli 2004 werd te Rotterdam een container met inhoud, met nummer [containernummer], door ambtenaren van de Belastingdienst onderzocht. Het ging om een container met een lading koffie uit Brazilië. De container was gelost van het motorschip "[motorschip]". Dit motorschip was op 25 juli 2004 Nederland vanuit zee binnengekomen. Na opening van de container tekenden twee gecertificeerde narcoticaspeurhonden op het derde slag met balen koffie. Bij prikken met een stalen prikker in de balen koffie werd een witte substantie aangetroffen. In de container zaten meerdere kunststof zakken. Eén daarvan is geopend Daarin zat een zwarte sporttas met pakketten , die met tape omwikkeld waren. Eén van de pakketten is geopend en bevatte een witte substantie. Van deze witte substantie is een kleine hoeveelheid getest door middel van Narcotest Disposakit testbuis nummer 13, bestemd voor het testen van cocaïne. Deze reageerde positief.
De goederenomschrijving op het ladingmanifest betreffende container [containernummer] luidt: 400 bags green coffee beans, met een nettogewicht van 24.000 kg.
Op het ladingmanifest staat als verzender vermeld:
[verzender]
Als ontvanger staat vermeld:
[ontvanger].
In de Douane Controle Loods te Rotterdam hebben verbalisanten de inhoud van de container voorzien van het nummer [containernummer] nader onderzocht. Achter balen koffie, werden uiteindelijk 24 witte kunststof zakken aangetroffen, waarin zwarte sporttassen zaten. In elke sporttas zaten meerdere pakketten witte substantie.
Door middel van Narcotest Disposakit nummer 13, welke is bestemd voor het testen op cocaïne, werd een monster van deze witte substantie uit één van genoemde pakketten getest. Deze test was positief en het testbuisje kleurde blauw.
De 24 sporttassen bevatten tezamen 633 pakketten. Het gewicht was 718,6 kg bruto. Alle pakketten zijn in beslag genomen.
Uit elke sporttas werden twee pakketten voor verder onderzoek afgezonderd en op 30 juli 2004 aan de Dienst Nationale Recherche overgedragen. Op de inhoud van deze 48 pakketten is een (indicatieve) microchemische test uitgevoerd. In alle gevallen was deze test positief.
Van elk pakket zijn twee monsters genomen (A en B monsters). De A-monsters, genummerd [nummering], zijn op 6 augustus 2004 overgedragen aan het NFI.
Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Den Haag is het volgende gebleken:
- datum aanvraag: 04 augustus 2004;
- datum ontvangst: 06 augustus 2004;
- contactpersoon: [contactpersoon];
- verdachte: [naam medeverdachte];
- rapportdatum: 26 november 2004;
- onderzoek: de monsters crèmekleurig poeder en brokjes, met de kenmerken 040730090-1a tot en met 0407300900-24a, bevatten alle cocaïne.
Uit een Uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam d.d. 26 juli 2004 blijkt, dat de onderneming [onderneming], een eenmanszaak betreft, zijnde een groothandel in o.a. vis, levensmiddelen en ongeregelde goederen en dat deze onderneming wordt gedreven voor rekening van:
[naam medeverdachte], geboren op [geboortedatum],
wonende [adres], telefoonnummer:[telefoonnummer].
Uit onderzoek bij de rederij-agent [rederij] te Rotterdam bleek, dat:
- een persoon, genaamd [naam], zich telefonisch op 22 juli 2004 voor de container met nummer [containernummer] heeft gemeld:
- op 23 juli 2004 deze persoon op kantoor is geweest bij [rederij], om de papieren in te leveren en de kosten te betalen;
-op 26 juli 2004 deze persoon het losadres van de container heeft doorgegeven, te weten: [adres].
Op 28 juli 2004, omstreeks 08.22 uur, heeft een verbalisant de zeecontainer van [rederij], voorzien van nummer [containernummer], afgeleverd bij het bedrijf: [onderneming], gevestigd aan de [adres]. De inhoud van de container betrof 400 balen "green coffee beans" met een brutogewicht van 24.200 kilogram. Aldaar werd de verbalisant aangesproken door een man, die hij van een foto herkende als: [naam medeverdachte], geboren op [geboortedatum]. [naam medeverdachte] verklaarde dat hij van het bedrijf [onderneming] was, gevestigd aan de [adres] te [plaats] en dat hij in afwachting was van de partij koffiebonen en deze in ontvangst wilde nemen. Intussen hadden zich nog drie andere mannen bij [naam medeverdachte] gevoegd. Deze personen zijn later aangehouden.
De aangehouden personen zijn genaamd:
- [naam medeverdachte], geboren op [geboortedatum];
- [naam medeverdachte 2], geboren op [geboortedatum];
- [naam medeverdachte 3], geboren op [geboortedatum] en
- [naam medeverdachte 4], geboren op [geboortedatum].
Door een verbalisant is onder meer onderzoek gedaan naar de onder deze medeverdachten in beslag genomen mobiele telefoons, waarbij het volgende opviel met betrekking tot het mobiele nummer [mobiele telefoonnummer 1]. In de mobiele telefoon van de medeverdachte [naam medeverdachte] met het nummer [mobiele telefoonnummer 2] werden 3 SMS-berichten aangetroffen afkomstig van het mobiele telefoonnummer [mobiele telefoonnummer 1] en 15 SMS-berichten die naar ditzelfde nummer waren verzonden. In de mobiele telefoons van de medeverdachten [naam medeverdachte 2] ([mobiele telefoonnummer 3]) en [naam medeverdachte 3] werd ook het nummer [mobiele telefoonnummer 1] aangetroffen, met daarbij de naam [bijnaam medeverdachte 5]. Uit onderzoek is gebleken dat het nummer [mobiele telefoonnummer 1] is afgegeven aan: [onderneming 2].
Uit een Uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam d.d. 19 augustus 2004 blijkt, dat de onderneming [onderneming 2], gevestigd aan de [adres], een eenmanszaak betreft, zijnde een groothandel (daaronder begrepen de im- en export) in vis, visprodukten, levensmiddelen en andere voedings- en genotmiddelen en dat deze onderneming wordt gedreven voor rekening van: [naam medeverdachte 5], geboren op [geboortedatum], wonende [adres], telefoonnummers: [vaste lijn] en [mobiele telefoonnummer 1].
De medeverdachte [naam medeverdachte 3] heeft op 25 augustus 2004 onder meer bij de politie verklaard: Op de vraag van de verbalisanten of hij een persoon kent, genaamd: [naam medeverdachte 5], geboren op [geboortedatum], antwoordt hij, dat hij de achternaam [naam medeverdachte 5] wel kent en dat [naam medeverdachte 5] wel [bijnaam medeverdachte 5] zal zijn. Op de vraag van de verbalisanten of hij van het bedrijf "[onderneming 2]", [adres] te Rotterdam heeft gehoord, antwoordt hij, dat hij ooit van [bijnaam medeverdachte 5] een visitekaartje heeft gekregen waarop deze naam en adres vermeld stonden en ook zijn naam stond op het visitekaartje.
De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft op 28 juli 2004 onder meer bij de politie verklaard: Zijn e-mailadres is: [mailadres]. Sinds april 2002 huurt hij een opslagloods aan de [adres]. Omdat hij wat aan zijn financiële situatie wilde veranderen, zocht hij een manier om extra geld te verdienen. Hij heeft een container koffie geïmporteerd. Iemand die hij kent als "[bijnaam 1]", heeft hem een e-mailadres gegeven, van een bedrijf in Brazilië. Hij denkt dat hij dit e-mailadres al voor de jaarwisseling van 2004 heeft gekregen. Hij heeft met twee mensen contact gehad met voornoemd e-mailadres. De ene keer werd het mailtje afgesloten met als afzender "[bijnaam 2]" en de andere keer met "[bijnaam 3]". Het zou gaan om 400 balen koffie. Op 10 juli 2004 ontving hij een e-mail van [bijnaam 2]/[bijnaam 3], dat de container was vertrokken en dat alles geregeld was. Ongeveer een week na 10 juli 2004 ontving hij per post een enveloppe met daarin de papieren, die betrekking hadden op de container met koffie en de extra lading en per e-mail ontving hij tevens een kopie van de pro forma invoice. Op 22 juli 2004 kreeg hij bericht van [rederij], dat de boot met de container met koffie op 23 juli 2004 binnen zou komen. Hij heeft bij [rederij] de Bill of loading afgegeven en de vrachtkosten betaald. Van [rederij] hoorde hij, dat de container voor 28 juli 2004 voor vervoer stond ingepland. Drie andere mannen hebben hem op 28 juli 2004 geholpen met het lossen van de container met koffie. Tijdens het lossen zag hij witkleurige zakken. Korte tijd later werd hij door de politie aangehouden.
Op 03 augustus 2004 heeft de medeverdachte [naam medeverdachte] onder meer bij de politie verklaard: Eind 2003 heeft hij een man ontmoet die hij kent als "[bijnaam 1]". Hij raakte met [bijnaam 1] in gesprek over het opzetten van een handeltje. [bijnaam 1] vertelde hem dat hij een bedrijf kende waarmee eventueel zaken gedaan konden worden en [bijnaam 1] gaf hem een kaartje met de naam van een bedrijf erop, gevestigd in Brazilië. In april 2004 kwam hij [bijnaam 1] weer tegen en [bijnaam 1] begon toen over het kaartje van het Braziliaanse bedrijf dat hij van hem had gekregen. [bijnaam 1] vertelde hem dat mensen via zijn bedrijf spullen wilden verzenden. Hij kon uit het gesprek opmaken dat het om cocaïne ging. [bijnaam 1] vertelde hem dat hij contact had met mensen in de haven en met mensen van de douane. [bijnaam 1] vertelde hem dat er koffie in de container zou zitten. Hij heeft het telefoonnummer van zijn mobiele telefoon aan [bijnaam 1] gegeven.
Niet lang daarna ontving hij een SMS van [bijnaam 1], dat die hem wilde ontmoeten. Tijdens die ontmoeting heeft [bijnaam 1] de cocaïne bij naam genoemd. [bijnaam 1] vertelde niet hoe de cocaïne in de koffie zou zitten. [bijnaam 1] gaf hem vervolgens een nieuwe telefoon. [bijnaam 1] zei dat deze telefoon nog nooit gebruikt was en dat hij alleen via deze telefoon contact op mocht nemen met hem. [bijnaam 1] vertelde verder dat hij alleen mocht SMS-en, omdat je bij een telefoongesprek kan horen wie er belt en dat bij SMS-en een persoon niet getraceerd kan worden, omdat niemand weet wie dat SMS-je stuurt. [bijnaam 1] zei tegen hem dat hij binnenkort een berichtje zou sturen wanneer de definitieve bestelling plaats zou vinden. Eind april 2004 ontving hij een SMS-je van [bijnaam 1]. Tijdens een ontmoeting liet [bijnaam 1] hem een formulier zien, waarop de bestelling ingevuld moest worden. [bijnaam 1] vertelde hem dat hij dat zo snel mogelijk moest doen; hij moest het formulier invullen en daarna faxen. Het betreffende faxnummer stond op het formulier.
Het formulier heeft hij thuis in zijn computer gezet en ingevuld. Het was een bestelformulier. [bijnaam 1] had hem verteld wat hij in moest vullen. Daarna heeft hij het formulier gefaxt naar het nummer wat erop stond en hij heeft het formulier ook nog gemaild. Na deze fax-mail is het e-mailverkeer tusen [bijnaam 2] en [bijnaam 3] op gang gekomen. Hij heeft van [bijnaam 1] opdracht gekregen om een busje te huren. Hij had van [bijnaam 1] gehoord waar de spullen in de container lagen en toen hij witte zakken zag begreep hij, dat dat de zakken waren die hij weg moest brengen.
Met betrekking tot het tenlastegelegde heeft de rechtbank het volgende overwogen:
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte [verdachte] (roepnaam: "[bijnaam verdachte]") contact heeft met de medeverdachte [naam medeverdachte 5] (roepnaam: "[bijnaam medeverdachte 5]"). [naam medeverdachte 5] heeft op zijn beurt veelvuldig contact met de medeverdachte [naam medeverdachte]. Het contact tussen de verdachte en [naam medeverdachte] verloopt hoofdzakelijk via [bijnaam medeverdachte 5] [naam medeverdachte 5]. In de periode april-mei 2004 maakte de verdachte gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer verdachte], de medeverdachte [naam medeverdachte 5] van het nummer [telefoonnummer medeverdachte 5] en de medeverdachte [naam medeverdachte]van het nummer [telefoonnummer medeverdachte].
Op 27 maart 2004 belt een medeverdachte met de verdachte en zegt dat maandag de inkoper er weer is en dan de offerte weg stuurt. De verdachte vraagt daarop of ze maandag die offerte kunnen verwachten. Dat kan volgens de medeverdachte wel. De verdachte wil weten of de medeverdachte zijn telefoon continue aan heeft, omdat hij vandaag gegevens van een bedrijf krijgt, dat ook een offerte wil hebben en dat die prioriteit geniet ten opzichte van die twee andere. De verdachte zal het vandaag of morgen SMS-en.
Vervolgens vinden tussen 1 april 2004 te 11.14 uur en 3 april te 15.27 uur ongeveer 100 SMS-berichten en 1 telefoongesprek plaats tussen de verdachte, de medeverdachte [naam medeverdachte 5]en de medeverdachte [naam medeverdachte]. Het is versluierd taalgebruik dat te maken heeft met het versturen van een offerte door [naam medeverdachte] en die [naam medeverdachte] ook moet ondertekenen. De wijze waarop dit moet gebeuren wordt door de verdachte aan [naam medeverdachte 5] uitgelegd. [naam medeverdachte 5]stuurt vervolgens [naam medeverdachte] aan hoe te handelen.
Op 1 april 2004 SMS-t de verdachte aan [naam medeverdachte 5] met de vraag of hij zijn kantoor in de gaten houdt, omdat hij daar langs gaat komen met belangrijke stukken. Later die dag stuurt de verdachte nog SMS-en dat hij die stukken voor [naam medeverdachte 5] op kantoor heeft achtergelaten en dat het met spoed behandeld moet worden. Aan het begin van de avond stuurt hij weer een SMS aan [naam medeverdachte 5] en vraagt hem of hij al op kantoor is geweest. De belofte van de verdachte staat op het spel en "bij het bestellen is het aanvallen nodig en niet het prijs". [naam medeverdachte 5] antwoordt daarop dat hij al een adres heeft gezien en dat hij wacht op een verslag. De verdachte antwoordt daarop dat hij hoopt dat [naam medeverdachte 5] het verslag snel krijgt want er is urgentie in het spel. Vervolgens SMS-t de verdachte dat hij op kantoor is en vraagt [naam medeverdachte 5] ook om te komen. Ook vraagt hij hem of die andere man al op kantoor is geweest en waarom die lijst dan nog erop staat.
De volgende dag stuurt [naam medeverdachte 5] een SMS aan [naam medeverdachte] en vraagt hem op kantoor te komen, het is belangrijk. Een klein kwartier later stuurt [naam medeverdachte 5] een SMS aan de verdachte, dat er een klein misverstand is, maar dat hij dat gelijk oplost. De verdachte antwoordt dat alles goed moet lopen en dat ze misverstanden niet kunnen gebruiken. Rond 16.40 uur stuurt de verdachte een SMS naar [naam medeverdachte 5] waarin hij schrijft: "Ik dacht dat je wat slimmer was maar nu moet ik een aantal stappen terug. Een gedeelte is bij jouw op kantoor en het ander is af geleverd bij ons vriend.". [naam medeverdachte 5] antwoordt dat hij alles bij elkaar heeft gekregen en dat het reeds in elkaar is gestoken en dat het ook is opgehaald. [naam medeverdachte 5] wacht op bericht dat het gevlogen is. De verdachte antwoordt daarop: FAX en vraagt om een voorbeeld op kantoor. Om 17.10 uur meldt [naam medeverdachte 5] dat hij zover is en dat hij op reactie wacht. [naam medeverdachte 5] vraagt de verdachte een kwartiertje later of hij al in de gelegenheid was om het te bekijken. De verdachte antwoordt dat hij ermee bezig is. [naam medeverdachte 5] SMS-t de verdachte vervolgens dat hij even mee moet wachten want hij wacht op antwoord of ze het goed hebben gedaan. Even later SMS-t [naam medeverdachte 5] aan de verdachte: "Oke je kunt het gewoon verzenden.". Om 18.25 uur laat de verdachte aan [naam medeverdachte 5] weten dat hij het heeft bekeken en dat er geen prijs op voor moet komen. Als het hersteld is dan moet hij het voor hem faxen naar nummer 530296. Twee minuten later SMS-t [naam medeverdachte 5] naar [naam medeverdachte]: "Beste vriend heb je tippex? Je moet de prijzen weghalen". Daarna SMS-t [naam medeverdachte 5] aan [naam medeverdachte] met de mededeling, dat als hij de prijzen heeft weggehaald hij het moet faxen naar [faxnummer]. De verdachte SMS-t om 19.02 uur aan [naam medeverdachte 5]: "Alleen nog een handtekening en het kan weg. Goed gedaan heren.". [naam medeverdachte 5] SMS-t daarop aan [naam medeverdachte] dat hij het moet ondertekenen en nog een keer sturen. Om 19.28 uur ontvangt [naam medeverdachte 5] bericht van de verdachte, dat een keer faxen wel goed is en dat hij het al vier keer heeft binnen gehad. [naam medeverdachte 5] laat vervolgens aan [naam medeverdachte] weten dat hij niet meer hoeft te faxen en dat het al goed is. De verdachte vraagt [naam medeverdachte 5] om 19.56 uur of het al naar het bedrijf is verstuurd, waar het naar toe moet. [naam medeverdachte 5] antwoordt dat dit nog niet is gebeurd, want hij heeft begrepen dat hun fax het niet doet. Om 22.11 uur antwoordt de verdachte, dat er iemand bezig is geweest om hun te contacten en dat hij nu zou moeten werken. [naam medeverdachte 5] geeft vervo1gens [naam medeverdachte] de opdracht: "Kan op 1e nummer faxen. Dus nummer op papiertje. Er was iets mis met het apparaat, blijf het proberen het moet nu lukken. Na 5 pogingen contact opnemen.".
Op 3 april 2004 SMS-t de verdachte om 10.22 uur aan [naam medeverdachte 5] dat als alles goed is er gefaxt kan worden, maar dat het ook maandag kan. [naam medeverdachte 5] geeft dit bericht door aan [naam medeverdachte], die enige tijd later antwoordt, dat het gelukt is, maar dat hij het drie keer doet. Op 19 apri1 2004 om 12.50 uur vraagt de verdachte aan een medeverdachte per SMS of er nog nieuws is en of er al een offerte naar die laatste man met die drie huizen is gestuurd.
In een SMS schrijft de medeverdachte: "Alleen voor de bonen is een herh gest adres van die man met drie huizen heb ik niet".
Op 25 april 2004 stuurt de medeverdachte om 11.34 uur een SMS aan de verdachte, waarin hij schrijft: "De aanvraag voor een kopje koffie word morgen gedaan in de middag ze zijn een beetje laks omdat ze antw krijgen van de beans".
Op 27 april 2004 SMS-t de verdachte aan een medeverdachte: "Er is nog helemaal geen offerte gestuurd. Dit zou maandag gebeuren." De medeverdachte antwoordt op 28 april 2004: "Vandaag krijgen ze aanvraag en ik de bevest". Dezelfde dag laat de medeverdachte aan de verdachte weten dat de fax er niet doorheen gaat. De verdachte vraagt een kopie.
Op 10 mei 2004 SMS-t de verdachte aan [naam medeverdachte 5]: "Rust goed uit, want er komt heel wat werkzaamheden aan. Je ben nu fris.". Op 24 mei 2004 om 16.25 uur SMS-t de verdachte naar [naam medeverdachte 5] met de vraag, of hij "el" nog heeft gezien. [naam medeverdachte 5] geeft om 16.31 uur als antwoord: "Ja ik heb el vandaag ontmoet en wij zijn klaar voor het grote werk.".
In de avond van 25 mei 2004 verstuurt de verdachte een bericht in 3 SMS-jes aan [naam medeverdachte 5]: "Morgen laat ik een werkstuk voor jou op jou kantoor en een gedeelte zal ik el laten doen. Ik hoop dat jullie op een korte termijn dit kunnen afronden, want dan hebben wij daarna vakantie en kunnen welekker gaan feesten. Het lijkt op het vorige werkstuk die jullie goed hadden verwerkt. Je kan het werkstuk als het klaar is op mijn kantoor achter laten. Bij voorbaat dank.".
Op 25 mei 2004 SMS't de verdachte aan [naam medeverdachte 5]: "Niet alles via een comp verwerken.". Op 26 mei 2004 vraagt de verdachte per SMS aan [naam medeverdachte 5] of er al aan zijn opdracht gewerkt is. [naam medeverdachte 5] geeft als antwoord, dat hij aan de opdracht van de verdachte bezig is en dat hij een seintje krijgt als het zover is. Later die dag laat [naam medeverdachte 5] de verdachte per SMS weten, dat hij kan kijken. De verdachte SMS't vervolgens naar [naam medeverdachte 5]: "Perfect. Hebben jullie dit al verzonden?". [naam medeverdachte 5] geeft per SMS als antwoord: "Nog niet we wilden jou groene licht. Nu we dat hebben wordt het verstuurd jij krijgt te horen of het gelukt is, is dat oke?". De verdachte SMS't om 16.38 uur naar [naam medeverdachte 5]: "Oke. Kan ik ook een krijgen op [nummer].". Later om 18.22 uur SMS't de verdachte naar [naam medeverdachte 5]: "Er staat iemand op vertrek daar naar toe en ik wilde dit meegeven aan hem. Vandaar de drukte. En ook het opgevraagde offerte is inmiddels al onderweg. Da". Om 18.31 SMS't [naam medeverdachte 5] aan [naam medeverdachte]: "Beste vriend ze vragen om jou papier zie je kans om het te verzenden. Meer details later ik hoor wel of het gelukt is. Doe voor ons vriend als eerste.". Om 18.57 uur vraagt [naam medeverdachte 5] aan de verdachte of hij al wat ontvangen heeft. De verdachte laat hierop aan [naam medeverdachte 5] weten: "Sorry, ik heb het al ontvangen. Was er te blij mee.". Op 27 mei 2004 vindt er -kennelijk omdat het faxen door [naam medeverdachte] niet lukt- opnieuw intensief SMS-contact plaats tussen de verdachte, [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte], waarbij de verdachte aan [naam medeverdachte 5] een oplossing aangeeft. [naam medeverdachte 5] geeft dit weer door aan [naam medeverdachte].
In de computer die in beslag werd genomen in de woning van [naam medeverdachte], [adres], werd op de harde schijf een bericht in de Engelse taal aangetroffen:
- gericht aan:
[naam onderneming 3]
e-mail: [mailadres onderneming 3];
- afkomstig van:
[onderneming];
- gedateerd: 26 mei 2004;
- betreffende: een prijsopgave voor een container met 400 zakken koffie, verscheping in juni 2004;
- afzender: [naam medeverdachte]/Managing Director [onderneming].
Op 28 mei 2004 laat [naam medeverdachte 5] aan de verdachte weten dat het allemaal al verstuurd is. De verdachte laat vervolgens aan [naam medeverdachte 5] weten; "Laat el volgende week steeds naar zijn kantoor gaan, want ik ga wat papieren voor hem achter laten om voor te bereiden.". Op 31 mei 2004 om 10.40 uur laat [naam medeverdachte 5] per SMS aan [naam medeverdachte] weten: "Zou je regelmatig op jou kantoor willen checken of je post is of niet?". en later die dag: "Vandaag of 1 van deze dagen ga je wat ontvangen dat is zeker dus controleer regelmatig zou ik zeggen."
Uit onderzoek op de internetsite van MSN Hotmail voor wat betreft het e-mailadres [mailadres], blijkt onder meer, dat op 4 juni 2004 door [naam] van [naam onderneming 3], [mailadres onderneming 3] een mailtje is verzonden aan [naam medeverdachte], naar aanleiding van het eerder door [naam medeverdachte] op 26 mei 2004 verzonden mailtje, betreffende de prijsopgave voor een container met 400 zakken koffie. Tussen 04 juni 2004 en 29 juli 2004 is er meermalen mailcontact tussen [naam medeverdachte] en [onderneming] in Brazilië, onder meer met betrekking tot de rederij-agent ([rederij]).
Op 17 juni 2004 om 09.14 uur geeft de verdachte aan [naam medeverdachte 5] door: "Ik heb gisteren op het buro van [bijnaam 6] een offerte achter gelaten. Kan je ernaar kijken en jou advies geven? Ik hoor van u.". Om 09.24 uur die dag SMS't de verdachte naar [naam medeverdachte 5] dat het wel even kan wachten, maar dat hij vandaag wel zijn mening wil. Om 13.30 uur die dag SMS"t de verdachte naar [naam medeverdachte 5] dat hij nog geen reactie heeft mogen ontvangen op zijn laatste bericht en dat [naam medeverdachte 5] moet aangeven of het goed is en dat het weg kan, dan kunnen zij verder. Om 18.01 uur die dag laat de verdachte aan [naam medeverdachte 5] weten dat [bijnaam 6] goed werk heeft afgeleverd en dat hij ermee verder kan. Om 19.45 uur die dag wenst [naam medeverdachte 5] de verdachte per SMS een fijne vlucht. Om 21.01 uur die dag vraagt de verdachte per SMS aan [naam medeverdachte 5] of de stukken van [bijnaam 6] al weg zijn. Om 21.05 uur die dag laat [naam medeverdachte 5] aan de verdachte weten dat het gelukt is en om 21.08 laat hij aan de verdachte weten dat die het ook krijgt via de kabel.
Op 17 juni 2004 om 21.11 uur vraagt [naam medeverdachte 5] per SMS aan [naam medeverdachte]: "Stuur er ook voor mijn vriend hij heeft er net om gevraagd.". Om 22.04 uur vraagt [naam medeverdachte] per SMS aan [naam medeverdachte 5]: "Hebt jij de laatste zes nummers van je buurman wat ik voor hem moet doen". [naam medeverdachte 5] geeft om 22.06 uur die dag als antwoord aan [naam medeverdachte]: "Ja dat is [nummer] veel succes". Het nummer [nummer] blijkt het faxnummer te zijn van [naam onderneming 4], het bedrijf van de verdachte in Suriname. Op 17 juni 2004 om 22.18 uur laat [naam medeverdachte] per SMS aan [naam medeverdachte 5] weten: "Beiden zijn gelukt". Om 22.29 uur die dag SMS't de verdachte naar [naam medeverdachte 5]: "En ik heb nog steeds niets van [bijnaam 6].". Om 22.33 uur die dag laat [naam medeverdachte 5] aan de verdachte weten dat hij het heeft gekregen via de kabel. Om 22.35 uur die dag SMS't de verdachte naar [naam medeverdachte 5]: "Ik heb mijn app bekeken, maar hij heeft niets gepoept." en om 22.37 uur SMS't de verdachte naar [naam medeverdachte 5]: "Trutten de verkeerde app. Idioten.". Om 22.41 uur die dag SMS't [naam medeverdachte 5] naar de verdachte: "Bepaalde logica ontgaat mij helemaal", waarna de verdachte om 22.45 uur naar [naam medeverdachte 5] SMS't: "Dat zal ik jullie weer eens uitleggen. Het was niet echt slim.".
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte sedert 20 juli 2004 in het [naam hotel] te Capelle aan den IJssel een kamer heeft geboekt tot 12 augustus 2004.
Op 27 juli 2004 om 13.10 uur belt [naam medeverdachte 5] met zijn vrouw, waarbij de verdachte ook aan de lijn komt. De vrouw van [naam medeverdachte 5] zegt dat zij morgen de auto nodig heeft. De verdachte zegt dat dat niet kan, want hij heeft hem morgen ook nodig. Ook [naam medeverdachte 5] zegt tegen zijn vrouw dat het morgen niet kan.
Op 27 juli 2004 om 19.35 uur belt de verdachte met [naam] ([mobiele telefoonnummer 3]). Voorafgaande aan het gesprek zegt de verdachte tegen een aanwezige: "Als morgen, weet je, afgerond is, is een hele pak van mijn hart.". De verdachte zegt tegen [naam] dat hij morgen eerder moet vertrekken en dat hij de anderen moet waarschuwen.
Op 28 juli 2004 om 06.42 uur SMS't de verdachte naar [naam medeverdachte 5]: "Goedemorgen. Bent u al op?" en dat hij over 10 minuten langs rijdt.
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte op 28 juli 2004 gebruik is gaan maken van een andere mobiele telefoonaansluiting met nummer: [mobiele telefoonnummer 4] en dat de verdachte zich die dag tussen 07.12 uur en 08.37 uur heeft bevonden in de omgeving van het basisstation: "[nummer basisstation]", welk basisstation is gelegen op een afstand van 3.7 kilometer van de [adres].
Op 28 juli 2004 om 12.25 uur SMS't de verdachte met zijn nieuwe telefoonnummer naar [naam medeverdachte 6]: "Even het andere wat ok moet zijn is mis gelopen. het zou ok zijn." en om 12.30 uur die dag SMS't de verdachte naar [naam medeverdachte 6]: "Die aandelen van koffie".
De verdachte.
De verdachte is op 05 september 2009 aangehouden te Schiphol en diezelfde dag in verzekering gesteld. De verdachte heeft op 07 september 2009 bij de politie onder meer verklaard: Hij kent de personen genaamd: [naam medeverdachte 6], [bijnaam medeverdachte 5] [naam medeverdachte 5], [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte]. Ook omstreeks 2004 of 2005 werkte hij als een soort van makelaar voor zijn eigen bedrijf, [naam onderneming 4], gevestigd in Paramaribo.
Met betrekking tot de onderhavige zaak heeft de verdachte zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen.
Op 07 september 2009 is de verdachte door verbalisant [naam verbalisant] gehoord. Deze verbalisant heeft onder meer verklaard dat hij in onderzoek [nummer] was belast met het uitluisteren van telefoongesprekken waaraan de verdachte deelnam. Bij het verhoor van de verdachte herkende de verbalisant de stem van de verdachte als zijnde één van de deelnemers aan de uitgeluisterde telefoongesprekken. Enige vergissing is wat hem betreft uitgesloten.
Concluderende bewijsoverwegingen.
Door de raadsman is aangevoerd dat er geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs dat de tenlastegelegde stof ook daadwerkelijk cocaïne bevatte. Er is een leemte in de bewijsvoering daar een procesverbaal van weging en monstermening ontbreekt. Voorts is het dossier niet inzichtelijk als gevolg waarvan het optreden van politie en justitie niet controleerbaar is. Verdachte dient gelet op het vorenstaande te worden vrijgesproken, aldus de raadsman
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank echter van oordeel, dat wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden, dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het samen met anderen binnen het grondgebied van Nederland brengen van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, waarbij de verdachte een coördinerende en leidinggevende rol heeft gehad. Tussen de verdachte en zijn medeverdachten [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte] was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat van medeplegen sprake is. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de verdachte geen rechtstreekse contacten met de medeverdachte [naam medeverdachte] heeft onderhouden, doch dat het contact met de medeverdachte [naam medeverdachte] verliep via de medeverdachte [naam medeverdachte 5].
De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsman aangevoerde door de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen in voldoende mate wordt weerlegd en dat het dossier naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate inzichtelijk is.
Met betrekking tot hetgeen door de raadsman is aangevoerd ten aanzien van de “chain of custody” overweegt de rechtbank dat uit het procesverbaal nr. 708/04 blijkt dat de in beslaggenomen 633 pakketten met een brutogewicht van 718 kg op 26 juli 2004 zijn overgebracht naar de douaneloods en aldaar zijn opgeslagen. Door getuige [naam getuige 1] is verklaard dat door hem 48 pakketten zijn getest. Deze pakketten waren gesorteerd uit de uit de 24 inbeslaggenomen sporttassen en uit iedere sporttas waren 2 pakketten meegenomen. Alle pakketten werden positief getest op cocaïne. Vervolgens is door hem van een van de twee zelfde pakketten een zogenaamd A en B monster genomen. Op 4 augustus 2004 is door hem een aanvraag onderzoek forensisch instituut opgemaakt met het verzoek de A monsters te onderzoeken De 24 monsters zijn, zoals blijkt uit de lijst bij de genoemde aanvraag, met een monsternummer aangeboden aan het NFI en bleken allen cocaïne te bevatten. De rechtbank concludeert derhalve dat de gehele inbeslaggenomen partij cocaïne bevatte.
De rechtbank acht niet bewezen dat het gewicht van de ingevoerde cocaïne (ongeveer) 683 kilo was. Dat gewicht is blijkens het proces-verbaal van de verbalisant [naam] nr. 29-131304 d.d. 13 oktober 2009 gebaseerd op een gemiddeld gewicht per pakket – te weten 1,08 kilo – bepaald aan de hand van het gewicht van de 48 pakketten, die voor onderzoek afgezonderd waren. Echter werd niet alleen niet vastgesteld werd wat het gewicht van de overige pakketten was, maar bovendien – zo blijkt uit het proces-verbaal van de verbalisanten [naam] en [naam] d.d. 18 augustus 2004 - maakten van de 633 pakketten niet alleen pakketten van ongeveer 1 kilo deel uit, maar ook pakketten van ongeveer een halve kilo. Op grond van de in hetzelfde proces-verbaal opgenomen vaststelling dat het bruto gewicht van de cocaïne en van de verpakking, bestaande uit tape en/of sporttassen 718,60 kilo was, acht de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd, dat het netto gewicht van de cocaïne meer dan 600 kilo bedroeg.
Door de raadsman is subsidiair bepleit dat het onderzoek zal worden heropend, teneinde nadere onderzoekshandelingen mogelijk te maken, zoals verwoord in zijn pleitnota op pagina 20, doch dit subsidiaire verzoek wordt afgewezen, nu dit verzoek naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak onvoldoende concreet is onderbouwd.
De rechtbank gaat voorbij aan hetgeen door de verdediging is aangevoerd met betrekking tot de in de container teruggeplaatste hoeveelheid vermoedelijk cocaïne en de vermeende tekortkomingen in de processen verbaal van [naam medeverdachte 5] en [naam getuige 1] daar deze niet voor het bewijs zullen worden gebruikt.
BEWEZENVERKLARING
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op die wijze dat:
hij in de periode van
27 maart 2004 tot en met 28 juli 2004,
te Rotterdam en Loosdrecht en Schiedam en Poortugaal en Nootdorp,
en Suriname en Brazilië,
tezamen en in vereniging met anderen
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
een aanzienlijke (handels-)hoeveelheid
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A,
van de Opiumwet, gegeven verbod.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen vanuit Brazilië een enorme hoeveelheid (te weten een hoeveelheid van meer dan 600 kilogram) cocaïne via een container met als deklading koffiebonen, Nederland binnengesmokkeld.
Dit is een ernstig feit. Het importeren van harddrugs dient krachtig te worden bestreden. De internationale handel in harddrugs is uiterst lucratief en de verdachte heeft zich slechts laten leiden door zijn eigen geldelijke gewin, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. Het is algemeen bekend dat harddrugs een gevaar opleveren voor de volksgezondheid, terwijl het gebruik en met name de financiering van dat gebruik, tot overlast en/of criminaliteit aanleiding kunnen geven. Bovendien heeft de verdachte, door te handelen als voormeld, een ernstige inbreuk gemaakt op de internationale en de Nederlandse rechtsorde.
Op het bewezenverklaarde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen, dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 07 september 2009, in 1995 reeds eerder ter zake van een soortgelijk strafbaar feit tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld. Deze veroordeling heeft de verdachte er echter niet van weerhouden zich wederom schuldig te maken aan het invoeren in Nederland van harddrugs.
Voorts is bij het bepalen van de strafmaat in aanmerking genomen dat de verdachte een coördinerende en leidinggevende rol bij het bewezenverklaarde feit heeft gespeeld.
Ondanks dat tussen het plegen van het bewezenverklaarde feit (in 2004) en deze uitspraak veel tijd is verlopen, ziet de rechtbank geen aanleiding om dit tijdsverloop in de aan de verdachte op te leggen straf tot uitdrukking te brengen, nu de verdachte zich vanaf het plegen van het bewezenverklaarde feit tot zijn aanhouding in september 2009, in het buitenland heeft schuilgehouden voor justitie en dit tijdsverloop dus niet aan het openbaar ministerie is toe te rekenen.
Hoewel de rechtbank -anders dan de officier van justitie- niet tot bewezenverklaring komt van (ongeveer) 683 kilogram, maar van een aanzienlijke (handels-)hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zal zij aan de verdachte geen lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat -gelet op de ernst van het bewezenverklaarde- niet met een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd, kan worden volstaan.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Puite, voorzitter en
mrs. De Vreede en De Beaufort, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hartgers, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 maart 2010.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 10 maart 2010:
TEKST NADER OMSCHREVEN TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd, dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van
27 maart 2004 tot en met 28 juli 2004, althans op 25 juli 2004
te Rotterdam en/of Loosdrecht en/of Schiedam en/of Poortugaal en/of Nootdorp,
althans (elders) in Nederland, en/of Suriname, en/of Brazilië,
tezamen en in vereniging met anderen en/of een ander althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
(ongeveer) 683 kilogram, althans een aanzienlijke (handels-)hoeveelheid
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
in elk geval een of meer (handels-)hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal,
bevattende een of meer middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.