ECLI:NL:RBROT:2010:BL8317

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/438 WWB-T2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P. van Zwieten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure inzake bijstandsaanvraag

In deze zaak heeft verzoekster op 18 december 2009 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Aangezien er geen besluit was genomen op haar aanvraag, heeft verzoekster op 2 februari 2010 een bezwaarschrift ingediend. Op 4 februari 2010 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, met de eis dat haar een voorschot zou worden verstrekt. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld, zoals toegestaan onder artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster geen beroepschrift heeft ingediend tegen het uitblijven van een besluit op haar aanvraag en ook het college niet schriftelijk heeft geïnformeerd dat het in gebreke is. Het bezwaarschrift dat verzoekster heeft ingediend, kan in dit geval worden aangemerkt als een premature schriftelijke mededeling aan het college. Dit is relevant omdat het college ten tijde van het indienen van het bezwaar nog niet in verzuim was om binnen de termijn van acht weken, zoals voorgeschreven in artikel 4:13 van de Awb, een besluit te nemen.

De voorzieningenrechter heeft verder opgemerkt dat het verzoek om voorlopige voorziening niet betrekking heeft op voorschotverlening in de zin van artikel 54 van de WWB, waarvoor een verzoek kan worden ingediend bij de voorzitter van gedeputeerde staten. Gezien het feit dat er geen bezwaar of beroep aanhangig is, heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat verzoekster op dit moment geen mogelijkheid heeft om een voorlopige voorziening te verzoeken. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: AWB 10/438 WWB-T2
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding tussen
[Verzoekster], wonende te [woonplaats] verzoekster,
gemachtigde mr. O.F.X. Roozemond, advocaat te Soest,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder (hierna: het college).
1 Ontstaan en loop van de procedure
Verzoekster heeft op 18 december 2009 een aanvraag om bijstand uit hoofde van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) ingediend.
Bij brief van 2 februari 2010 heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend wegens het uitblijven van een besluit op haar aanvraag.
Voorts heeft verzoekster bij brief van 4 februari 2010 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat aan verzoekster een voorschot zal worden verstrekt.
2 Overwegingen
2.1 De voorzieningenrechter doet ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitspraak zonder zitting.
2.2 Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Daarbij is onder meer afdeling 8.2.4a aan de Awb toegevoegd.
Uit artikel 4:13 van de Awb volgt dat het bestuurorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een besluit dient te nemen.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awb, zoals dat luidt met ingang van 1 oktober 2009, dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een administratieve rechter in te stellen bezwaar te maken, tenzij tegen het besluit beroep openstaat met toepassing van afdeling 8.2.4a.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, zoals dat luidt met ingang van 1 oktober 2009, kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Ingevolge het derde lid kan, indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
2.3 Verzoekster heeft geen beroepschrift ingediend tegen het uitblijven van een besluit op haar aanvraag. Ook heeft zij het college niet schriftelijk medegedeeld dat het in gebreke is tijdig een besluit te nemen op haar verzoek. Verzoekster heeft hiertegen wel bezwaar gemaakt. De mogelijkheid tot het maken van bezwaar is na 1 oktober 2009 echter niet meer aanwezig.
De griffier heeft de gemachtigde van verzoekster in dit verband bij brief van 5 februari 2010 bericht dat de artikelen 6:12 en 7:1 van de Awb per 1 oktober 2009 zijn gewijzigd en hem in dit verband verzocht nader te informeren omtrent het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening. Eerst na een herinneringsbrief van 25 februari 2010 heeft de gemachtigde van verzoekster hierop gereageerd door enkel een afschrift van het aanvraagformulier om bijstand in te dienen.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding het bezwaarschrift in dit geval aan te merken als een premature schriftelijke mededeling aan het college dat het in gebreke is. Het college was ten tijde van het maken van bezwaar immers nog niet in verzuim om binnen de termijn van acht weken als bedoeld in artikel 4:13 van de Awb te beslissen.
In dit verband merkt de voorzieningenrechter ter voorlichting van verzoekster nog op dat onderhavig verzoek geen betrekking heeft op (het achterwege blijven van) voorschotverlening in de zin artikel 54 van de WWB, in welk verband gelet op artikel 81 van de WWB een voorziening kan worden verzocht bij de voorzitter van gedeputeerde staten.
2.4 Uit het voorafgaande volgt dat geen bezwaar en ook geen beroep aanhangig is. Gelet op artikel 8:81, eerste tot en met derde lid, van de Awb staat daarom voor verzoekster (nog) geen mogelijkheid open om te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.
2.5 Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk.
2.6 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
3 Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. P. van Zwieten, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Stijnen, griffier.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 18 maart 2010.
Afschrift verzonden op: