vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 337115 / HA ZA 09-2330
Henk Egbert Gert Paul VAN ROOTSELAAR
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap COOPRA B.V.,
wonende te Krimpen aan de Lek,
eiser,
advocaat mr. F.C. de Jong-Struiksma,
[gedaagde],
wonende te Bergschenhoek,
gedaagde,
advocaat mr. L.W. van Well-Wielenga.
Partijen zullen hierna de Curator en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 14 augustus 2009, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 4 november 2009 waarbij een comparitie is gelast,
- het proces-verbaal van de op 26 januari 2010 gehouden comparitie,
- de akte ten behoeve van de comparitie van de Curator.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1. Coopra B.V. (hierna: Coopra) is een vennootschap die deel uitmaakt van een groep vennootschappen. Tot deze groep behoren onder meer ook: Sideron Industrial Development B.V. (hierna: SID) en [vennootschap] (hierna: [vennootschap]). [gedaagde] is (middellijk) bestuurder van [vennootschap] en één van de (middellijk) bestuurders van Coopra en SID.
2.2. Bij ongedateerde overeenkomst tussen de vennootschappen binnen de groep (waaronder Coopra, SID en [vennootschap]) enerzijds en NMB-Heller N.V. (hierna: NMB-Heller) anderzijds, getiteld "Compte joint en mede-aansprakelijkheidsovereenkomst" (hierna: compte-joint overeenkomst), is onder meer overeengekomen dat de vennootschappen binnen de groep elkaar over en weer volmacht geven om in het verkeer met NMB-Heller namens en voor rekening van de andere vennootschappen beheers- en beschikkingshandelingen te verrichten. Ook is overeengekomen dat de vennootschappen binnen de groep over en weer hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alles wat één van hen aan NMB-Heller schuldig is. Tot zekerheid verpanden de vennootschappen binnen de groep de (toekomstige) vorderingen die de één tegenover de ander heeft aan NMB-Heller. [gedaagde] is geen partij bij de compte-joint overeenkomst.
2.3. Op 19 november 2003 heeft Coopra een bedrag van € 113.000,00 overgeboekt naar de privébankrekening van [gedaagde]. De op het bankafschrift vermelde omschrijving is "voorschot". In de administratie van Coopra is dit bedrag opgenomen als een rekening-courantvordering op [gedaagde]. Het bedrag van € 113.000,00 is dezelfde dag overgeboekt naar de bankrekening van SID. Op het bankafschrift is "aflossing personeelslening" vermeld.
2.4. Bij vonnis van 30 maart 2004 van deze rechtbank is Coopra in staat van faillissement verklaard. H.E.G.P. van Rootselaar is aangesteld als curator in het faillissement.
2.5. Bij brief van 19 juni 2008 heeft de Curator [gedaagde] gesommeerd om het bedrag van € 113.000,00 binnen veertien dagen na dagtekening van de brief terug te betalen.
2.6. Na eerdere beslaglegging heeft de Curator - na daartoe op 6 augustus 2009 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank - opnieuw ten laste van [gedaagde] conservatoir (derden)beslag doen leggen.
3. Het geschil
3.1. De Curator vordert, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de hoofdsom van € 113.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede in de kosten van dit geding, waaronder begrepen de door de Curator gelegde beslagen.
3.2. [gedaagde] voert verweer, met conclusie tot afwijzing van de vordering van de Curator en veroordeling van de Curator tot opheffing van de door hem gelegde beslagen, subsidiair tot matiging van de door de Curator gevorderde rente en van de gevorderde vergoeding voor de gelegde beslagen en tot veroordeling - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - van de Curator in de kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na het te wijzen vonnis.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De Curator heeft aan zijn vordering primair ten grondslag gelegd dat Coopra onverschuldigd heeft betaald toen zij een bedrag van € 113.000,00 naar de privébankrekening van [gedaagde] overboekte. Hij heeft daartoe aangevoerd dat dit bedrag weliswaar in de boekhouding van Coopra is verantwoord als een rekening-courantvordering op [gedaagde], maar dat uit de administratie niet blijkt van een rechtsgrond voor deze overboeking.
4.2. Op grond van het bepaalde in art. 6:203 BW is degene die zonder rechtsgrond een geldsom heeft betaald, gerechtigd dat bedrag als onverschuldigd betaald terug te vorderen. In dat geval is er geen rechtsverhouding die het verrichten van de prestatie rechtvaardigt.
4.3. [gedaagde] heeft betwist dat sprake is van onverschuldigde betaling. Hij heeft echter tevens gesteld dat hij niet (meer) weet wat de rechtsgrond is geweest voor de betaling. Hetgeen hij ter zake de betaling wel heeft aangevoerd kan voorts niet tot de conclusie leiden dat sprake is van een rechtsgrond. Het standpunt van [gedaagde] dat de betaling heeft geleid of had moeten leiden tot een wijziging in de rekening-courantverhouding tussen Coopra en [vennootschap] en tussen hem en [ge[vennootschap] brengt niet mee dat daardoor een rechtsgrond voor de overboeking van € 113.000,00 op de privébankrekening van [gedaagde] bestaat. Een rekening-courantverhouding ziet immers slechts op de boekhoudkundige verwerking van over en weer bestaande schulden en vorderingen. Daarnaast ziet de door [gedaagde] overgelegde verklaring van de voormalige boekhouder van Coopra en [vennootschap] d.d. 16 juni 2009 slechts op de betaling zelf en de administratieve verwerking daarvan. Een rechtsgrond voor de overboeking van genoemd bedrag kan daaruit niet worden afgeleid. Het bestaan van een rechtsgrond volgt evenmin uit al hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd over de compte-joint overeenkomst. Dat in het kader van de financiering van de vennootschappen binnen de groep door NMB-Heller vaker betalingen werden verricht die vervolgens in rekening-courant werden geboekt, zegt zonder nadere toelichting - die ontbreekt - onvoldoende over de concrete rechtsgrond van de onderhavige betaling door Coopra. Dat geldt te meer nu gesteld noch gebleken is dat en op welke wijze NMB-Heller betrokken was bij de onderhavige transactie.
4.4. [gedaagde] heeft evenmin een verklaring weten te geven voor de omschrijving "voorschot" op het bankafschrift. Hij heeft tijdens de comparitie juist meegedeeld dat er ook iets anders had kunnen staan. Dit leidt ertoe dat ook uit deze omschrijving niet volgt dat er een rechtsgrond bestaat voor de betaling. Onduidelijkheid hieromtrent dient voor zijn rekening te blijven. Zoals de Curator heeft aangevoerd, was [gedaagde] ten tijde van de betaling als één van de (middellijk) bestuurders van Coopra mede verantwoordelijk voor het voeren van een administratie waaruit had moeten blijken waarom de betreffende betaling is verricht. Nu [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit een rechtsgrond voor de betaling van € 113.000,00 kan worden afgeleid, heeft hij de stelling van de Curator dat onverschuldigd is betaald onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat dit vaststaat.
4.5. Op grond van art. 6:203 BW dient hetgeen onverschuldigd is betaald, te worden terugbetaald door de ontvanger van dat bedrag. [gedaagde] bestrijdt dat hij gehouden is tot terugbetaling. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het bedrag weliswaar op zijn privébankrekening is gestort, maar dat het bestemd was voor [vennootschap]. De betaling heeft enkel plaatsgevonden via de privébankrekening van [gedaagde] omdat [vennootschap] geen bekende bankrekening had. Volgens [gedaagde] is bij de boekhoudkundige verwerking een fout gemaakt. De betaling had als volgt verwerkt moeten worden: Coopra heeft betaald aan [vennootschap], [vennootschap] heeft een rekening-courantverhouding met [gedaagde] privé en [gedaagde] privé betaalt aan SID. Daarom is [gedaagde] van mening dat de Curator [vennootschap] moet aanspreken tot terugbetaling van het bedrag van € 113.000,00.
4.6. De rechtbank leidt uit hetgeen door [gedaagde] is aangevoerd af dat hij het standpunt inneemt dat hij het bedrag van € 113.000,00 als vertegenwoordiger van [vennootschap] in ontvangst heeft genomen. Dit is door de Curator betwist. Omdat het bedrag is geboekt op de privébankrekening van [gedaagde], is uitgangspunt dat aan hem in privé is betaald, te meer omdat de betaling in de boekhouding van Coopra is verwerkt als een vordering op [gedaagde] in privé. Het ligt derhalve op de weg van [gedaagde] voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat hij als vertegenwoordiger van [vennootschap] is opgetreden. Dit heeft [gedaagde] echter nagelaten. Nu niets is gesteld over de reden van een betaling door Coopra aan [vennootschap], dan wel een betaling van [vennootschap] aan SID, is de enkele omstandigheid dat [ge[vennootschap] geen bekende bankrekening had onvoldoende. Voorts zegt - zoals hiervoor reeds is overwogen - al hetgeen door [gedaagde] is aangevoerd over de compte-joint overeenkomst onvoldoende over het bestaan van een grond voor de onderhavige betaling door Coopra aan [vennootschap]. De verklaring van de boekhouder dat de betaling bestemd was voor [vennootschap], is bij gebreke van enige concrete onderbouwing daarvan, bijvoorbeeld ten aanzien van de aard of grond van die betaling, onvoldoende voor het oordeel dat de betaling niet aan [gedaagde], maar aan [vennootschap] is gedaan. In dat verband is van belang dat deze verklaring op 16 juni 2009 is afgelegd, terwijl niet is gebleken dat de boekhouder toen de boekhouding heeft ingezien of anderszins heeft nagegaan hoe de boekhoudkundige en feitelijke situatie meer dan vijf jaar eerder was.
Nu [gedaagde] niets heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat Coopra aan [vennootschap] heeft betaald en dat hij daarbij als vertegenwoordiger van [ge[vennootschap] is opgetreden, houdt de rechtbank het ervoor dat [gedaagde] het bedrag in privé heeft ontvangen. Het verweer dat [vennootschap] tot terugbetaling moet worden aangesproken slaagt daarom niet.
4.7. Nu uit het voorgaande volgt dat Coopra een bedrag van € 113.000,00 aan [gedaagde] in privé heeft betaald, zijn de stellingen van [gedaagde] met betrekking tot de verkoop door de Curator van de (aan NMB-Heller verpande) vorderingen van Coopra op [vennootschap] niet relevant, zodat deze geen verdere bespreking behoeven.
4.8. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat het bedrag op dezelfde dag als het is ontvangen, is doorgestort naar de bankrekening van SID zodat de betaling de compte-joint niet is uitgeweest. Nog daargelaten dat uit het voorgaande volgt dat aan [gedaagde] in privé is betaald en [gedaagde] geen partij is bij de compte-joint overeenkomst, is dit standpunt van [gedaagde] niet van belang voor de beoordeling van het geschil. De vennootschappen binnen de groep hebben immers een afgescheiden vermogen. Dit brengt mee dat indien tussen deze vennootschappen onderling zonder rechtsgrond betalingen worden verricht, ook deze als onverschuldigd kunnen worden teruggevorderd. Dat de vennootschappen voor elkaars schulden jegens NMB-Heller hoofdelijk aansprakelijk waren, maakt dit niet anders, reeds omdat uitsluitend NMB-Heller zich hierop kan beroepen.
4.9. Al het voorgaande leidt ertoe dat de Curator op grond van art. 6:203 BW het bedrag van € 113.000,00 als onverschuldigd betaald van [gedaagde] kan terugvorderen. Nu de primaire grondslag slaagt, wordt niet toegekomen aan de subsidiaire en meer subsidiaire grondslag van de vordering. [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 113.000,00 aan de Curator. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente, zoals gevorderd door de Curator. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van kwade trouw in de zin van art. 6:205 BW. Daarom is van verzuim eerst sprake nadat [gedaagde] in gebreke is gesteld. Dit is door de Curator bij brief van 19 juni 2008 gedaan en aan hem is toen een termijn van veertien dagen voor betaling gegund. Dit leidt ertoe dat hij na afloop van die termijn in verzuim is. De stelling van [gedaagde] dat hij verweer heeft gevoerd doet daar niet aan af. Het beroep op matiging van de rentevergoeding wordt niet gehonoreerd omdat de rechtbank daarvoor geen grond aanwezig acht.
4.10. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, waaronder begrepen de beslagkosten, worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Curator worden vastgesteld op:
- beslagkosten € 2.503,99
- dagvaarding 72,25
- vast recht 2.485,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 7.903,24
5. De beslissing
De rechtbank
veroordeelt [gedaagde] om aan de Curator te betalen een bedrag van € 113.000,00 (éénhonderddertienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 3 juli 2008 tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten waaronder begrepen de beslagkosten, aan de zijde van de Curator tot op heden vastgesteld op € 7.903,24,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.J. Visser en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2010.
2066/1884