ECLI:NL:RBROT:2010:BL9453

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
348708 - KG ZA 10-131
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over opdrachtgeverschap en vertegenwoordigingsbevoegdheid in kort geding

In deze zaak vorderde Houdijk Architecten B.V. een betaling van de Royal Schouten Group N.V. (RSG) voor werkzaamheden die zij had verricht. Het geschil draaide om de vraag wie de opdrachtgever was: Houdijk stelde dat RSG de opdrachtgever was, terwijl RSG betwistte dat zij de opdrachtgever was en stelde dat een failliete dochtermaatschappij, Romij, de opdrachtgever was. Houdijk baseerde haar vordering op een ondertekende offerte door een vertegenwoordiger van RSG, maar RSG voerde aan dat deze vertegenwoordiger niet bevoegd was om RSG te vertegenwoordigen. De voorzieningenrechter oordeelde dat Houdijk onvoldoende eigen onderzoek had gedaan naar de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de ondertekenaar van de offerte. De rechter concludeerde dat er geen gerechtvaardigd vertrouwen bestond dat RSG de opdrachtgever was, en dat er geen sprake was van een door RSG opgewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. De vordering van Houdijk werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 15 maart 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 348708 / KG ZA 10-131
Vonnis in kort geding van 15 maart 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOUDIJK ARCHITECTEN B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
eiseres,
advocaat mr. M.H.L. Weststrate,
tegen
de naamloze vennootschap
ROYAL SCHOUTEN GROUP N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J. van Mens.
Partijen zullen hierna Houdijk en RSG genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 18 februari 2010;
- producties van Houdijk;
- producties van RSG;
- de pleitnota van mr. Weststrate;
- de pleitnota van mr. Van Mens.
1.2.
Ter zitting van 1 maart 2010 hebben (de raadslieden van) partijen de respectieve stellingen nader toegelicht. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
RSG neemt direct en indirect deel in het kapitaal van diverse vennootschappen. Eén van deze vennootschappen is de Rotterdamse Raffinage Maatschappij B.V. (hierna: “Romij”). Romij ontplooit voornamelijk activiteiten op het gebied van raffinage van oliën uit granen en vruchten.
2.2.
Bij brief d.d. 13 augustus 2009 heeft Houdijk aan RSG ter attentie van [X] (hierna: “[X]”) een offerte uitgebracht (hierna: “de offerte”) voor het uitvoeren van werkzaamheden in verband met het nieuwbouwproject Degumming Plant Romij voor een bedrag van EUR 14.900,- exclusief BTW en reprokosten. De offerte is op 18 augustus 2009 ten kantore van Houdijk namens RSG voor akkoord ondertekend door [X].
2.3.
[X] was werkzaam als operational director bij Schouten Groepsmaatschappij B.V., een vennootschap waarin RSG indirect deelneemt.
2.4.
In de offerte is -voor zover thans van belang- het volgende opgenomen:
“(…..)
Tevens hebben wij een offerte aangevraagd bij Technisch Bureau de Heer B.V. voor het verzorgen van de constructieve werkzaamheden. Deze offerte is als bijlage bijgevoerd. Het totaal bedrag van de offerte is EUR 13.700,00 excl. BTW.
In de condities staat vermeld dat dit bedrag in 2 gelijke delen zal worden gefactureerd.
De offerte van [Y] maakt onderdeel uit van onze offerte.
(…..)”.
2.5.
De offerte van Technisch Bureau de Heer (zie 2.4.) is gericht aan Houdijk maar op 18 augustus 2009 getekend door [X] als zijnde de opdrachtgever.
2.6.
In een telefoongesprek tussen Houdijk en [X] heeft [X] Houdijk verzocht de facturen voor haar werkzaamheden te richten aan Romij in plaats van aan RSG. Houdijk heeft hier gehoor aan gegeven en op 18 september 2009 en 23 september 2009 gefactureerd aan Romij voor bedragen van EUR 14.851,20 respectievelijk EUR 5.236,--.
2.7.
Op 30 november 2009 heeft Houdijk een e-mail gestuurd aan [X] waarin -voor zover thans van belang- het volgende is opgenomen:
“(…..)
Ik krijg van alle kanten telefoontjes over het faillissement. Aangezien ik alle aanbiedingen heb aangevraagd, word ik nu door partijen aansprakelijk gesteld voor de openstaande rekeningen.
Dit kan toch niet helemaal de bedoeling zijn.
De grootste kostenpost is Technischburo de Heer.
Kunnen jullie aangeven of er nog een mogelijkheid is om iets vergoed te krijgen?
(…..).”
2.8.
[X] heeft op 2 december 2009 per e-mail als volgt gereageerd:
“(…..)
Ik kan op dit moment niet zeggen hoe of wat er gaat gebeuren.
Feit is dat de bank alle betalingen van de hele groep al meer dan een week of 3 blokkeert.
Feit is ook dat het handelshuis (Schouten Ceralco B.V. een zuster van Romij) failliet is. Alle andere werkmaatschappijen (inclusief Romij) zijn niet failliet, nog in surseance.
Er wordt op dit moment naarstig met de bank en derden aan een oplossing gewerkt.
Of dit gaat lukken en welke vorm deze oplossing dan heeft weet ik op het moment echt niet.
Hier heb je natuurlijk niet veel aan.
Op dit moment is het denk ik het beste een oplossing te vinden die jou uit de wind houdt.
Ik ben geen jurist, maar wat ik kan aanbieden is om een document te tekenen, waarin we duidelijk stellen dat jij bij het aanvragen van de offertes en het vergeven van de opdrachten expliciet in onze naam handelde.
Dit is verder ook zuiver, want bovenstaande is ook gewoon zo.
Daarmee moeten ze dan ons aanspreken op schades, en niet jou.
(…..).”
2.9.
Romij is op 8 december 2009 door deze Rechtbank failliet verklaard. Ook andere (indirecte) deelnemingen van RSG zijn failliet verklaard. RSG is niet gefailleerd.
2.10.
Houdijk heeft op 31 december 2009 een laatste factuur gestuurd aan RSG, ter attentie van [X], terzake de “2e termijn [Y]” en “aanvullende werkzaamheden [Y]” ten bedrage van EUR 5.493,63.
3. Het geschil
3.1.
Houdijk vordert -samengevat- veroordeling van RSG om bij wege van voorschot te betalen een bedrag van EUR 25.580,83 inclusief BTW vermeerderd met rente en kosten, welk bedrag het totaal is van de op 18 september 2009, 23 oktober 2009 en 31 december 2009 verstuurde facturen.
3.2.
Aan haar vordering legt Houdijk ten grondslag dat RSG haar opdrachtgeefster is. [X] heeft immers namens RSG de offerte getekend. Het feit dat de facturen aan Romij werden gericht, doet hier niet aan af. Naast de namens RSG getekende offerte is door [X], onder andere door gebruikmaking van het e-mail adres royalschouten.com en de naam RSG in de aanhef van met Houdijk gevoerde correspondentie, altijd bevestigd dat RSG als opdrachtgeefster diende te worden beschouwd, ook al was het factuuradres gewijzigd. Voor zover [X] niet bevoegd mocht zijn (geweest) RSG te vertegenwoordigen, is door toedoen van RSG de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid bij Houdijk gewekt.
3.3.
RSG voert als verweer aan dat niet zij de opdrachtgeefster is van Houdijk, maar Romij. Het ondertekenen van de offerte namens RSG was een misverstand dat door [X] in het telefoongesprek met Houdijk (zie 2.6.) is rechtgezet. Tijdens dit gesprek heeft [X] medegedeeld dat niet RSG maar Romij als opdrachtgeefster diende te worden beschouwd. Daarnaast was [X] niet bevoegd om RSG te vertegenwoordigen. [X] had enkel een volmacht om diverse werkmaatschappijen, waaronder Romij, te vertegenwoordigen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nog nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
4.2.
RSG heeft het spoedeisend belang van Houdijk bij haar vordering betwist.
Met de stelling van Houdijk dat zij een kleine onderneming is en dat het gaat om een -voor haar- groot bedrag waar Houdijk ook deels door Technisch Bureau de Heer voor wordt aangesproken, is van het spoedeisend belang naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam gebleken.
4.3.
In de kern ziet het onderhavige geschil op de vraag of een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen Houdijk en RSG of tussen Houdijk en Romij.
Vast staat, dat de offerte voor akkoord is getekend door [X] namens RSG. Alle facturen zijn echter op telefonisch verzoek van [X] door Houdijk verzonden aan Romij. In dit telefoongesprek heeft [X] volgens RSG medegedeeld dat Romij als opdrachtgeefster diende te worden beschouwd en dat de ondertekening van de offerte namens RSG berustte op een misverstand. Deze mededeling wordt door Houdijk betwist.
Vast staat, dat naar aanleiding van het verzoek tot wijziging van het factuuradres door Houdijk geen vragen zijn gesteld over de achtergrond hiervan. Houdijk heeft het verzoek naar eigen zeggen als een verzoek tot betaaladres-routering begrepen.
De vraag of [X] in het telefoongesprek aan Houdijk heeft medegedeeld dat Romij als opdrachtgeefster diende te worden beschouwd, kan in dit kort geding niet worden beantwoord. Daartoe is bewijslevering -in een bodemprocedure- noodzakelijk. Er is op dit moment geen enkel stuk waaruit de juistheid van het standpunt van één van beide partijen kan worden opgemaakt.
Indien er echter van wordt uitgegaan dat deze mededeling door RSG achterwege is gebleven, had het naar het oordeel van de voorzieningenrechter op de weg van Houdijk gelegen navraag te doen naar de achtergrond van de wijziging van het factuuradres. Het factureren aan een andere vennootschap dan de opdrachtgeefster is immers een uitzonderlijke situatie die een verdergaand onderzoek van Houdijk op dit punt rechtvaardigt. Daar komt bij, dat inhoudelijk alle werkzaamheden betrekking hadden op een door Romij te gebruiken installatie, waarover ook met medewerkers van Romij is overlegd. Het feit dat de naam RSG in de aanhef van correspondentie wordt gebruikt, dat diverse personen (zoals [X]) het RSG logo op hun visitekaartje hebben en dat door [X] e-mails worden verstuurd vanaf een e-mail adres eindigend op royalschouten.com, brengt niet mee dat Houdijk er zonder meer op mocht vertrouwen dat RSG ondanks de wijziging van het factuuradres als haar opdrachtgeefster diende te worden beschouwd. Het verweer van RSG dat deze e-mailadressen, visitekaartjes en briefhoofden worden gebruikt om praktische redenen en ter vergroting van de herkenbaarheid van de groep ondernemingen (waartoe Romij behoorde en waarvan RSG de topholding was), komt de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voor; een dergelijke gang van zaken is niet ongebruikelijk.
Ter mondelinge behandeling is gebleken dat Houdijk geen enkel onderzoek heeft gedaan. Dat lijkt voorshands te passen bij het gedaan zijn van de door RSG gestelde mededeling.
4.4.
RSG heeft voorts als verweer aangevoerd dat [X] niet bevoegd was RSG te vertegenwoordigen. Volgens Houdijk is, indien [X] niet bevoegd mocht zijn geweest, in ieder geval de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid gewekt die aan RSG kan worden toegerekend.
Houdijk heeft ter mondelinge behandeling aangegeven geen onderzoek te hebben gedaan naar de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [X] of naar de hoedanigheid waarin hij handelde, bijvoorbeeld door raadpleging van het handelsregister of door navraag bij [X] zelf. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit -mede gezien de omvang van de werkzaamheden van Houdijk en de daarmee samenhangende hoogte van de offerte- wel van een professionele partij als Houdijk mocht worden verwacht.
Het voorgaande neemt echter nog niet weg dat er sprake kan zijn van een door toedoen van RSG opgewekte schijn van vertegenwoordigingbevoegdheid, waardoor Houdijk RSG -als de onder 4.3. besproken problematiek wordt weggedacht- kan houden aan de overeenkomst van opdracht. Of [X] werkelijk vertegenwoordigingsbevoegd was, bijvoorbeeld op basis van een volmacht -hetgeen overigens volgens RSG niet het geval was-, is dan een kwestie tussen [X] en RSG waaraan Houdijk zich niets gelegen hoeft te laten liggen.
De stelling van Houdijk dat de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid door RSG is opgewekt en aan haar kan worden toegerekend, is door Houdijk echter niet met voldoende bewijsmiddelen onderbouwd. Met uitzondering van de offerte, ten aanzien waarvan de voorzieningenrechter minst genomen denkbaar acht dat een vergissing in het spel is, welke vergissing dan -mogelijk- is rechtgezet (zie 4.3.), zijn er -gelet op de omstandigheid dat het evident een project van Romij was waarvoor het werk gedaan werd-, geen stukken overlegd of uitlatingen gedaan die naar het oordeel van de voorzieningenrechter de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid in zodanige mate hebben opgewekt dat Houdijk daar gerechtvaardigd, zonder nader eigen onderzoek, op mocht vertrouwen.
4.5.
De slotsom van het voorgaande is dat het bestaan van een overeenkomst van opdracht tussen Houdijk en RSG en daardoor het bestaan van de vordering op RSG weliswaar niet kan worden uitgesloten, maar toch voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden. Hierdoor wordt niet voldaan aan een criterium voor toewijzing van een geldvordering in kort geding, zodat de vordering zal worden afgewezen.
4.6.
Nu enerzijds Houdijk ter mondelinge behandeling heeft aangegeven ondanks het uitblijven van de betaling van de facturen niet in grote betalingsproblemen te verkeren en anderzijds RSG ter mondelinge behandeling heeft aangegeven dat zij feitelijk niet meer is dan een lege huls waarop de vorderingen van Houdijk niet (volledig) zullen kunnen worden verhaald, leidt een belangenafweging niet tot een ander oordeel.
4.7.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter nog op dat voorshands Houdijk het door haar ingeschakelde Technisch Buro [Y] voor voldoening van de door dit bureau gefactureerde bedragen kan verwijzen naar Romij/RSG, aangezien [X] als opdrachtgever de opdrachtbevestiging van Technisch Buro de Heer heeft ondertekend en, als Houdijks schets van de gang van zaken juist is, Technisch Buro [Y] wist dat Houdijk niet de opdrachtgever was, evenals blijkens de onder 2.8. geciteerde e-mail Romij/RSG dat wist. Het feit dat een ander exemplaar van de opdrachtbevestiging is getekend namens Houdijk, zoals door Houdijk ter mondelinge behandeling gesteld, doet aan het voorgaande niet af, tenzij Houdijk zich ten opzichte van Technisch Buro [Y] uitdrukkelijk als opdrachtgever (met uitsluiting van Romij/RSG) heeft gepresenteerd, hetgeen op dit moment onduidelijk is.
4.8.
Houdijk zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van RSG worden begroot op:
- vast recht EUR 263,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.079,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt Houdijk in de proceskosten, aan de zijde van RSG tot op heden begroot op EUR 1.079,00,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2010 in bijzijn van mr. L.A.W.B. van Lent, griffier. 2168/106?