Zaak-/rolnummer: 314519 / HA ZA 08-2175
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiser sub 1],
wonende te Paramaribo, Suriname,
eiser in de hoofdzaak,
advocaat laatstelijk mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, thans niet langer ten processe vertegenwoordigd,
2. de naamloze vennootschap naar Surinaams recht [eiseres sub 2],
gevestigd te Paramaribo, Suriname,
eiseres in de hoofdzaak,
advocaat laatstelijk mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, thans niet langer ten processe vertegenwoordigd,
3. [eiser sub 3],
wonende te Amsterdam,
eiser in de hoofdzaak,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
1. [gedaagde sub 1], tevens h.o.d.n. de eenmanszaak [Accountantskantoor gedaagde sub 1], Vennootschap onder Firma Deloitte en Touche Suriname en [vennootschap gedaagde sub 1].,
zowel kantoorhoudende te Paramaribo, Suriname, als te Rotterdam,
gedaagde sub 1 in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.C. Debije,
2. de naamloze vennootschap ABN AMROBANK N.V.,
gedaagde sub 2 in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.W. van Rijswijk,
gevestigd te Amsterdam,
3. de naamloze vennootschap naar Surinaams recht DE SURINAAMSE BANK N.V.,
gevestigd te Paramaribo, Suriname,
4. [gedaagde sub 4],
wonende te Paramaribo, Suriname,
5. [gedaagde sub 5],
wonende te Paramaribo, Suriname,
6. [gedaagde sub 6],
wonende te Paramaribo, Suriname,
gedaagden sub 3-6 in de hoofdzaak,
advocaat mr. W.L. Stolk,
7. [gedaagde sub 7],
wonende te Paramaribo, Suriname,
gedaagde sub 7 in de hoofdzaak,
advocaat mr. J. Kneppelhout.
Eiser sub 1 wordt hierna aangeduid als [eiser sub 1], eiseres sub 2 als “[eiseres sub 2]”, eiser sub 3 als "[eiser sub 3]", gedaagde sub 1 als "[gedaagde sub 1]", gedaagde sub 2 als “ABN AMRO”, gedaagde sub 3 als “DSB”, gedaagde sub 4 als “[gedaagde sub 4]”, gedaagde sub 5 als “[gedaagde sub 5]”, gedaagde sub 6 als “[gedaagde sub 6]” en gedaagde sub 7 als “[gedaagde sub 7]”. De hoedanigheden waarin partijen in de diverse incidenten optreden, zullen hierna onder 4 tot en met 7 worden geduid.
1 Het verloop van het geding - inleiding
1.1
In de hoofdzaak heeft de rechtbank kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 28 mei 2008, met 43 producties.
1.2
Naast genoemde zeven gedaagden zijn ook gedagvaard de in de Amerikaanse staat Florida gevestigde vennootschappen Dorsett Hotels and Resorts Inc. en Lottery and Wagering Solutions Inc. Tegen deze partijen, die hierna zullen worden aangeduid als “Dorsett” respectievelijk “Lottery”, is echter geen verstek verleend, waardoor zij geacht worden niet in deze procedure te zijn betrokken.
1.3
De advocaat van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] heeft zich onttrokken op de rol van 25 februari 2009. Er heeft zich geen nieuwe advocaat voor deze partijen gesteld.
1.4
Op de rol van 4 november 2009 is vonnis gevraagd in alle incidenten die voorafgaande aan die datum waren gestart.
2 Het geschil in de hoofdzaak
2.1
De vordering strekt ertoe dat gedaagden bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad hoofdelijk worden veroordeeld tot - samengevat - betaling van ruim 100.000.000,-- USD ter zake van niet-terugbetaalde geldleningen, gemiste huurinkomsten en gederfd inkomen en gederfde winst.
2.2
Zeer kort samengevat is aan deze vordering het volgende ten grondslag gelegd:
- in 1998 is een offshore-vennootschap naar Arubaans recht opgericht, geheten Suriname Leisure Company A.V.V. (hierna: SLC), welk bedrijf twee aandeelhouders had, [eiseres sub 2] en Dorsett; doel van SLC was het exploiteren van een hotel in Paramaribo, Suriname, waarvan [eiseres sub 2] eigenaar was; aandeelhouder en directeur van [eiseres sub 2] was onder meer [eiser sub 1]; [eiseres sub 2] en Dorsett hebben hun afspraken (onder meer) neergelegd in een joint venture-overeenkomst (hierna: de JVO) en een Casino Management Overeenkomst, beide van 30 april 1998; ingevolge die laatste overeenkomst is Dorsett aangesteld als manager/operator van het casino; verder was onder meer afgesproken dat Dorsett leningen aan SLC zou verstrekken;
- via bankrekeningen bij DSB werden voornamelijk door Dorsett en [gedaagde sub 7], die door Dorsett was aangesteld als general manager van het casino, namens SLC gelden van SLC naar derden in het buitenland overgemaakt in de periode 1998-2003;
- voor de schade die het gevolg is van deze onterechte overboekingen zijn primair (onder meer) Dorsett, Lottery, de moedermaatschappij van Dorsett die met Dorsett moet worden vereenzelvigd, en [gedaagde sub 7] aansprakelijk;
- voor het geval [gedaagde sub 7] en Lottery geen verhaal bieden, zijn subsidiair voor deze schade aansprakelijk (onder meer) DSB, ABN AMRO, [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6], en wel op grond van (in ieder geval) onrechtmatige daad;
- [eiser sub 1] heeft (een deel van) zijn vordering gecedeerd aan [eiser sub 3].
3 Het verloop van het geding - vervolg
Partijen hebben diverse incidenten gestart. Sommige van deze incidenten - hierna tezamen aangeduid als “afgeleide incidenten” - maken deel uit van de procedure in andere incidenten of zelfs van de procedure in de afgeleide incidenten.
4a Het procesverloop en het geschil in het door DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gestarte vrijwaringsincident
4a.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
- incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring d.d. 6 mei 2009 van DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6];
- incidentele conclusie van antwoord houdende oproeping in vrijwaring van [eiser sub 3] d.d. 20 mei 2009;
- conclusie van repliek in vrijwaring van DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] d.d. 17 juni 2009, met één productie;
- conclusie van dupliek houdende oproeping in vrijwaring van [eiser sub 3] d.d. 1 juli 2009, met twee producties;
- akte uitlating producties van DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] d.d. 15 juli 2009.
4a.2
Eiser(es)s(en) in dit incident zijn DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6]. Zij vorderen dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad hen toelaat Dorsett, [gedaagde sub 7], [eiser sub 1], [eiseres sub 2] en Lottery in vrijwaring te dagvaarden tegen een door de rechtbank te bepalen terechtzitting, maar niet eerder dan vier maanden na het te dezen te wijzen vonnis in het incident, teneinde op de eis in vrijwaring te antwoorden en voort te procederen.
4a.3
Verweerder in dit incident is [eiser sub 3]. De conclusie van [eiser sub 3] strekt tot afwijzing van de incidentele vordering.
4b Het procesverloop en het geschil in het door [gedaagde sub 7] gestarte voegings-/tussenkomstincident in het door DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gestarte vrijwaringsincident
4b.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
- incidentele conclusie strekkende tot nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid, althans niet-ontvankelijkheid, en voeging en tussenkomst in de incidenten van [gedaagde sub 7] d.d. 1 juli 2009;
- incidentele conclusie van antwoord strekkende tot nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid, althans niet-ontvankelijkheid, en voeging en tussenkomst in de incidenten van [eiser sub 3] d.d. 15 juli 2009, met drie producties;
- conclusie van antwoord in het voegings/tussenkomstincident tevens voorwaardelijke incidentele conclusie tot tussenkomst in het voegings/tussenkomstincident van DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] d.d. 15 juli 2009;
- incidentele conclusie van repliek van [gedaagde sub 7] d.d. 23 september 2009;
- incidentele conclusie van dupliek strekkende tot nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid, althans niet-ontvankelijkheid, en voeging en tussenkomst in de incidenten van [eiser sub 3] d.d. 7 oktober 2009.
4b.2
Eiser in dit incident is [gedaagde sub 7]. [gedaagde sub 7] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- voor zover nog van belang is in verband met de preliminair door de rechtbank te nemen beslissingen in verband met de incidentele vorderingen van [gedaagde sub 7] als hieronder genoemd onder 6.1: [gedaagde sub 7] toelaat als gevoegde en/of tussenkomende partij in het vrijwaringsincident en niet eerder op de vorderingen in het vrijwarinsincident beslist dan na of tegelijkertijd met de overige eindbeslissingen op de incidentele vorderingen als hieronder genoemd onder 6.1;
- eisers in het vrijwaringsincident niet-ontvankelijk verklaart in de incidentele vordering(en) tot oproeping in vrijwaring van [gedaagde sub 7] althans deze vordering(en) afwijst.
4b.3
De verwerende partijen in dit incident zijn enerzijds DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6], de eiser(es)s(en) in de incidentele procedure waarin [gedaagde sub 7] zich wenst te voegen of tussen te komen, en anderzijds [eiser sub 3], de verweerder in deze incidentele procedure waarin [gedaagde sub 7] zich wenst te voegen of tussen te komen. Hetgeen deze verwerende partijen hebben aangevoerd naar aanleiding van deze incidentele vordering van [gedaagde sub 7] strekt tot afwijzing van deze incidentele vordering.
4c Het procesverloop en het geschil in het door DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gestarte voorwaardelijke tussenkomstincident in het door [gedaagde sub 7] gestarte voegings-/tussenkomstincident in het door DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gestarte vrijwaringsincident
4c.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
- conclusie van antwoord in het voegings/tussenkomstincident tevens voorwaardelijke incidentele conclusie tot tussenkomst in het voegings/tussenkomstincident van DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] d.d. 15 juli 2009.
4c.2
Eiser(es)s(en) in dit incident zijn DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6]. Zij vorderen dat de rechtbank, voor het geval de rechtbank de conclusie van antwoord van DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] in het door [gedaagde sub 7] gestarte voegings-/tussenkomstincident in het door DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gestarte vrijwaringsincident niet accepteert, DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] toe te laten als tussenkomende partij in het door [gedaagde sub 7] gestarte voegings-/tussenkomstincident in het door DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gestarte vrijwaringsincident.
5a Het procesverloop en het geschil in het eerste onbevoegdheids-/nietigheids-/niet-ontvankelijkheidsincident (hierna: het 1e-onn-incident)
5a.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
- incidentele conclusie tot onbevoegdheid/nietigheid van de dagvaarding/niet-ontvankelijkheid van [gedaagde sub 1] d.d. 6 mei 2009;
- incidentele conclusie van antwoord houdende rechtsmacht/onbevoegdheid rechtbank, nietigheid dagvaarding en niet-ontvankelijkheid van [eiser sub 3] d.d. 20 mei 2009.
5a.2
Eiser in dit incident is [gedaagde sub 1]. [gedaagde sub 1] vordert dat de rechtbank zich bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad onbevoegd verklaart om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen, subsidiair dat de rechtbank de dagvaarding, in elk geval ten aanzien van [gedaagde sub 1], nietig verklaart, althans eisers niet-ontvankelijk verklaart in hun vorderingen jegens [gedaagde sub 1], alles met hoofdelijke veroordeling van eisers in de kosten van dit incident.
5a.3
Verweerder in dit incident is [eiser sub 3]. De conclusie van [eiser sub 3] strekt tot afwijzing van de incidentele vordering.
5b Het procesverloop en het geschil in het door [gedaagde sub 7] gestarte voegings-/tussenkomstincident in het 1e-onn-incident
5b.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
- incidentele conclusie strekkende tot nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid, althans niet-ontvankelijkheid, en voeging en tussenkomst in de incidenten van [gedaagde sub 7] d.d. 1 juli 2009;
- incidentele conclusie van antwoord strekkende tot nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid, althans niet-ontvankelijkheid, en voeging en tussenkomst in de incidenten van [eiser sub 3] d.d. 15 juli 2009, met drie producties;
- incidentele conclusie van repliek van [gedaagde sub 7] d.d. 23 september 2009;
- incidentele conclusie van dupliek strekkende tot nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid, althans niet-ontvankelijkheid, en voeging en tussenkomst in de incidenten van [eiser sub 3] d.d. 7 oktober 2009.
5b.2
Eiser in dit incident is [gedaagde sub 7]. [gedaagde sub 7] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- voor zover nog van belang is in verband met de preliminair door de rechtbank te nemen beslissingen in verband met de incidentele vorderingen van [gedaagde sub 7] als hieronder genoemd onder 6.1: [gedaagde sub 7] toelaat als gevoegde en/of tussenkomende partij in het 1e-onn-incident.
5b.3
De verwerende partijen in dit incident zijn enerzijds [gedaagde sub 1], de eiser in de incidentele procedure waarin [gedaagde sub 7] zich wenst te voegen of tussen te komen, en anderzijds [eiser sub 3], de verweerder in deze incidentele procedure waarin [gedaagde sub 7] zich wenst te voegen of tussen te komen.
Uit de incidentele conclusies van [gedaagde sub 1] valt niet af te leiden dat hij zich verzet tegen deze incidentele vordering tot voeging of tussenkomst van [gedaagde sub 7]. [eiser sub 3] verzet zich daarentegen wél tegen deze incidentele vordering van [gedaagde sub 7].
5c Het procesverloop en het geschil in het door DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gestarte incident tot tussenkomst in het 1e-onn-incident
5c.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
- incidentele conclusie tot tussenkomst van DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] d.d. 15 juli 2009;
- incidentele conclusie van antwoord tot tussenkomst van [eiser sub 3] d.d. 29 juli 2009;
- conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst van [gedaagde sub 1] d.d. 29 juli 2009;
- conclusie van repliek in het incident tot tussenkomst van DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] d.d. 9 september 2009;
- incidentele conclusie van dupliek in het incident tot tussenkomst van [gedaagde sub 1] d.d. 7 oktober 2009.
5c.2
Eiser(es)s(en) in dit incident zijn DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6]. Zij vorderen dat de rechtbank DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] toelaat in het 1e-onn-incident.
5c.3
De verwerende partijen in dit incident zijn enerzijds [gedaagde sub 1], de eiser in de incidentele procedure waarin DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] wensen tussen te komen, en anderzijds [eiser sub 3], de verweerder in deze incidentele procedure waarin DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] wensen tussen te komen.
[eiser sub 3] heeft de incidentele vordering van DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] tot tussenkomst erkend. [gedaagde sub 1] heeft zich bij incidentele conclusie van diezelfde datum gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent het door DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gestarte incident tot tussenkomst.
6 Het procesverloop en het geschil in het tweede onbevoegdheids-/nietigheids-/niet-ontvankelijkheidsincident (hierna: het 2e-onn-incident)
6.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
- incidentele conclusie strekkende tot nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid, althans niet-ontvankelijkheid, en voeging en tussenkomst in de incidenten van [gedaagde sub 7] d.d. 1 juli 2009;
- incidentele conclusie van antwoord strekkende tot nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid, althans niet-ontvankelijkheid, en voeging en tussenkomst in de incidenten van [eiser sub 3] d.d. 15 juli 2009, met drie producties;
- incidentele conclusie van repliek van [gedaagde sub 7] d.d. 23 september 2009;
- incidentele conclusie van dupliek strekkende tot nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid, althans niet-ontvankelijkheid, en voeging en tussenkomst in de incidenten van [eiser sub 3] d.d. 7 oktober 2009.
6.2
Eiser in dit incident is [gedaagde sub 7]. [gedaagde sub 7] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- de dagvaarding van eisers in de hoofdzaak nietig verklaart (althans ten minste wat betreft – de gronden en/of de vorderingen tegen - [gedaagde sub 7] en/of [gedaagde sub 1] en/of ABN AMRO en/of DSB);
- zich onbevoegd verklaart,
subsidiair:
- eisers, althans een of meer van de eisers, reeds aanstonds niet-ontvankelijk verklaart in hun vorderingen, althans een deel van hun vorderingen, tegen [gedaagde sub 7],
meer subsidiair:
- eisers gelast gewaarmerkte volledige afschriften van beide aktes van cessie en de onderliggende titels benevens gewaarmerkte volledige bewijsstukken van alle eventuele eerdere overdrachten onder algemene of bijzondere titel als bedoeld onder 6 van de incidentele conclusie van [gedaagde sub 7] d.d. 1 juli 2009 te verstrekken en gedaagden, althans [gedaagde sub 7], in de gelegenheid stelt hierop nog in dit incident te reageren,
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
eisers hoofdelijk veroordeelt in de kosten van dit incident.
6.3
Verweerder in dit incident is [eiser sub 3]. De conclusie van [eiser sub 3] strekt tot afwijzing van de incidentele vordering.
7 Het procesverloop en het geschil in het incident tot voeging van de zaak in het vrijwaringsincident met de zaak in het 1e-onn-incident en met de zaak in het 2e-onn-incident
7.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
- incidentele conclusie strekkende tot nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid, althans niet-ontvankelijkheid, en voeging en tussenkomst in de incidenten van [gedaagde sub 7] d.d. 1 juli 2009;
- incidentele conclusie van antwoord strekkende tot nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid, althans niet-ontvankelijkheid, en voeging en tussenkomst in de incidenten van [eiser sub 3] d.d. 15 juli 2009, met drie producties;
- incidentele conclusie van repliek van [gedaagde sub 7] d.d. 23 september 2009;
- incidentele conclusie van dupliek strekkende tot nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid, althans niet-ontvankelijkheid, en voeging en tussenkomst in de incidenten van [eiser sub 3] d.d. 7 oktober 2009.
7.2
Eiser in dit incident is [gedaagde sub 7]. [gedaagde sub 7] vordert dat de rechtbank het 2e-onn-incident voegt met het vrijwaringsincident en het 1e-onn-incident.
7.3
De verwerende partijen in dit incident zijn alle partijen in de hoofdzaak die partij zijn bij de incidenten waarvan [gedaagde sub 7] voeging wenst, derhalve [eiser sub 3], [gedaagde sub 1], DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6]. [eiser sub 3] heeft de incidentele vordering van [gedaagde sub 7] betwist. [gedaagde sub 1] heeft kennelijk afgezien van het voeren van verweer in dit incident, zodat hij geacht moet worden zich niet te verzetten tegen de incidentele vordering van [gedaagde sub 7]. DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8 Beoordeling van het geschil in het incident tot voeging van de zaak in het vrijwaringsincident met de zaak in het 1e-onn-incident en met de zaak in het 2e-onn-incident
8.1
Nog daargelaten dat sommige incidenten in de onderhavige zaak, gelet op hetgeen in die incidenten wordt gevorderd, onderdeel uitmaken van het procesrechtelijke verloop van andere incidenten, hangen alle incidenten in de onderhavige zaak zozeer met elkaar samen vanwege hetgeen in die incidenten gevorderd is en/of daarin tot verweer is aangevoerd, dat de rechtbank overgaat tot gelijktijdige behandeling van alle incidenten teneinde tegenstrijdige beslissingen te voorkomen.
8.2
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen reden voor een proceskostenveroordeling in dit incident. Het lag immers dermate in de rede dat de rechtbank deze onderling verweven incidenten gezamenlijk zou behandelen, dat het niet noodzakelijk was daartoe een separaat incident te openen.
9a Beoordeling van het geschil in het 1e-onn-incident en het 2e-onn-incident - eerste gedeelte: de incidentele vorderingen tot nietigverklaring van de dagvaardingen en tot niet-ontvankelijkverklaring
9a.1
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 7] kunnen reeds om de volgende reden niet worden ontvangen in hun beroep in het 1e-onn-incident respectievelijk het 2e-onn-incident op nietigheid van de dagvaarding en niet-ontvankelijkheid van [eiser sub 3] in diens vorderingen. Het beroep op nietigheid van de dagvaarding is een exceptief verweer, dat ingevolge artikel 128 lid 3 Rv tegelijk met het antwoord (en derhalve bij de conclusie van antwoord en niet in een eerder stadium van de procedure door het opwerpen van een incident) behoort te worden gevoerd. Voor zover een en ander ook al niet geldt voor het beroep dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 7] doen op de niet-ontvankelijkheid van [eiser sub 3], maakt hetgeen zij aan dit beroep ten grondslag hebben gelegd uitsluitend deel uit van het geschil in de hoofdzaak en leent dit zich niet voor het instellen van een incident.
9b Beoordeling van het geschil in het 1e-onn-incident en het 2e-onn-incident - tweede gedeelte: de incidentele vorderingen tot onbevoegdverklaring
Het door [gedaagde sub 1] gestarte bevoegdheidsincident
9b.1
Aan zijn incidentele vordering tot onbevoegdverklaring heeft [gedaagde sub 1] ten grondslag gelegd - samengevat - dat, aangezien hij geen woonplaats heeft in Nederland en tussen de tegen hem ingestelde vorderingen enerzijds en de tegen de andere gedaagden ingestelde vorderingen anderzijds niet een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen, er geen grond is voor de rechtbank om kennis te nemen van de tegen hem ingestelde vorderingen, voor zover de rechtbank al bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen tegen vorenbedoelde andere gedaagden.
9b.2
Gebleken is dat [eiser sub 1] en [eiser sub 3] bij dagvaarding van 8 maart 2007 een zaak voor de rechtbank Amsterdam aanhangig hebben gemaakt tegen [gedaagde sub 1] tot betaling van primair een bedrag van € 2.133.209,-- op grond van - kort samengevat - onrechtmatige gedragingen in verband met zijn advieswerkzaamheden ten behoeve van [eiser sub 1] en dat de rechtbank Amsterdam bij incidenteel vonnis van 21 november 2007 (met zaak-/rolnummer 366642/HA ZA 07-957) zich onbevoegd heeft verklaard van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen en de zaak heeft verwezen naar de rechtbank Rotterdam, sector civiel, in de stand waarin de zaak zich bevond.
Het gaat hier om een andere zaak dan de onderhavige zaak, zodat deze rechtbank niet gebonden is aan de verwijzing door de rechtbank Amsterdam. Zie artikel 110 lid 3 Rv.
Gebleken is verder dat [gedaagde sub 1] voorafgaande aan het bevoegdheidsincident dat geleid heeft tot genoemd incidenteel vonnis van 21 november 2007 een ander bevoegdheidsincident is begonnen in de zaak voor de rechtbank Amsterdam en dat dit eerste bevoegdheidsincident heeft geleid tot een incidenteel vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2007 (met zaak-/rolnummer 366642/HA ZA 07-957) waarbij de rechtbank Amsterdam de incidentele vordering heeft afgewezen. Deze beslissing heeft de rechtbank Amsterdam genomen na te hebben overwogen dat zij rechtsmacht heeft, omdat, anders dan [gedaagde sub 1] had aangevoerd, [gedaagde sub 1] een woonplaats heeft in Rotterdam, derhalve in Nederland.
De rechtbank Amsterdam heeft in het vonnis van 21 november 2007 haar beslissing om de zaak te verwijzen naar de rechtbank Rotterdam gebaseerd op de woonplaats van [gedaagde sub 1] in Rotterdam. Ter onderbouwing van het bestaan van deze woonplaats van [gedaagde sub 1] in Rotterdam doet de rechtbank Amsterdam immers in haar vonnis van 21 november 2007 niets anders dan verwijzen naar rechtsoverweging 4.5 van haar vonnis van 15 augustus 2007 zonder dat zij in het vonnis van 21 november 2007 verder nog een overweging wijdt aan haar (on)bevoegdheid dan wel aan de woonplaats van [gedaagde sub 1].
9b.3
Onder 5 van zijn incidentele conclusie van antwoord doet [eiser sub 3] in het kader van het geschil over de rechtsmacht/bevoegdheid van deze rechtbank een beroep op de - samengevat en zakelijk weergegeven - vaststaande feiten volgens het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2007 op basis waarvan de rechtbank Amsterdam in dat vonnis van oordeel was dat [gedaagde sub 1] woonplaats heeft in Rotterdam. Aldus heeft [eiser sub 3] een beroep gedaan op het gezag van gewijsde van dit vonnis. [gedaagde sub 1] heeft vervolgens betwist dat dit vonnis gezag van gewijsde toekomt.
9b.4
Volgens artikel 236 lid 1 Rv hebben beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.
Er is sprake van identiteit van partijen als bedoeld in artikel 236 lid 1 Rv. Dat alles neemt echter niet weg - nog daargelaten of deze vonnissen in kracht van gewijsde zijn gegaan - dat aan geen van beide vonnissen van de rechtbank Amsterdam gezag van gewijsde toekomt, nu de rechtbank Amsterdam de gestelde grondslag voor aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] in deze vonnissen niet inhoudelijk heeft onderzocht en dientengevolge over de ‘rechtsbetrekking in geschil’ in de zin van artikel 236 lid 1 Rv ook geen inhoudelijke beslissing heeft gegeven. Zij heeft in haar vonnis van 15 augustus 2007 immers alleen een beslissing genomen over haar rechtsmacht/bevoegdheid en in haar vonnis van 21 november 2007 alleen een beslissing genomen over haar relatieve bevoegdheid en over de door [gedaagde sub 1] in dezelfde incidentele conclusie gevorderde proceskostenzekerheid.
9b.5
Tot haar verweer beroept [eiser sub 3] zich voorts op de omstandigheid dat [gedaagde sub 1] aan diens incidentele vordering tot onbevoegdverklaring die geleid heeft tot het Amsterdamse vonnis van 21 augustus 2007 ten grondslag heeft gelegd dat hij in Rotterdam woonplaats had. Voor zover [eiser sub 3] aldus beoogt te betogen dat het [gedaagde sub 1] thans niet meer vrijstaat van deze stelling terug te komen, gaat dit betoog niet op. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. [gedaagde sub 1] heeft in zijn incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid die geleid heeft tot het Amsterdamse vonnis van 15 augustus 2009 gevorderd dat de rechtbank Amsterdam zich bij gebreke van rechtsmacht onbevoegd verklaart en daaraan ten grondslag gelegd dat hij geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Eerst nadat de rechtbank Amsterdam in dit vonnis deze vordering had afgewezen op grond van de overweging dat [gedaagde sub 1] woonplaats heeft in Rotterdam, en dus in Nederland, heeft hij zich in het tweede bevoegdheidsincident op het standpunt gesteld - onder verwijzing naar het Amsterdamse vonnis van 15 augustus 2009 - dat hij woonplaats heeft in Rotterdam, en dus niet in Amsterdam. Op grond van een en ander moet geconcludeerd worden dat aanleiding voor de voor de rechtbank Amsterdam gestarte bevoegdheidsincidenten is geweest de stelling van [gedaagde sub 1] dat hij geen woonplaats heeft in Nederland (en de Nederlandse rechter/Amsterdamse rechtbank ook niet op andere gronden rechtsmacht heeft) en dat [gedaagde sub 1] eerst naar aanleiding van het vonnis van 15 augustus 2007 zich op het standpunt heeft gesteld dat hij woonplaats heeft in Rotterdam, ter onderbouwing waarvan [gedaagde sub 1] bovendien niets anders heeft gedaan dan zich te beroepen op de overwegingen van het vonnis van 15 augustus 2007 (door naar dat vonnis te verwijzen).
9b.6
De vraag naar de rechterlijke bevoegdheid om van een bepaalde vordering kennis te nemen dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van hetgeen de eiser in de dagvaarding aan die vordering ten grondslag heeft gelegd.
[eiser sub 3] en [gedaagde sub 1] verschillen van opvatting over de vraag of [gedaagde sub 1] woonplaats heeft in Nederland - [gedaagde sub 1]s vermeende woonplaats in Rotterdam vormt, in feite, de belangrijkste reden waarom deze rechtbank volgens [eiser sub 3] bevoegd is van de vordering tegen [gedaagde sub 1] kennis te nemen.
Indien [gedaagde sub 1] woonplaats heeft in Nederland in de zin van Brussel I-Vo, dan heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 2 lid 1 Brussel I-Vo. Is [gedaagde sub 1]s woonplaats (dan wel gewone verblijfplaats) bovendien gelegen binnen het rechtsgebied van deze rechtbank, dan is deze rechtbank relatief bevoegd op grond van artikel 99 (lid 1) Rv. De vraag of [gedaagde sub 1], een natuurlijk persoon, woonplaats heeft in Nederland moet worden bepaald aan de hand van Nederlands intern recht - zo volgt uit artikel 59 lid 1 EEX-Vo -, derhalve de artikelen 1:10-15 BW.
9b.7
Uit artikel 1:14 BW volgt dat indien een persoon een kantoor of filiaal houdt in een Nederlandse gemeente, hij “ten aanzien van aangelegenheden die dit kantoor of filiaal betreffen” mede woonplaats heeft in die Nederlandse gemeente. Zoals hiervoor in rov. 9b.6 is overwogen, dient de vraag naar de rechterlijke bevoegdheid in beginsel beantwoord te worden aan de hand van de stellingen in de dagvaarding. Nu tussen partijen met het oog op de rechterlijke bevoegdheid een geschil is ontstaan over het bestaan van een woonplaats van [gedaagde sub 1] in Nederland, betekent dit dat ook de vraag naar het bestaan van een woonplaats van [gedaagde sub 1] in Nederland in de zin van artikel 1:14 BW in beginsel moet worden beantwoord aan de hand van de stellingen in de dagvaarding. Voor zover in het kader van deze partijdiscussie over [gedaagde sub 1]s woonplaats in Nederland de vraag aan de orde komt welke de aangelegenheden zijn die betrekking hebben op een eventueel kantoor of filiaal van [gedaagde sub 1] in Nederland in de zin van artikel 1:14 BW, dient derhalve ook deze vraag in beginsel beantwoord te worden aan de hand van de stellingen in de dagvaarding. Aan (artikel 2 lid 1 Brussel I-Vo jo) artikel 99 Rv jo 1:14 BW kan alleen rechterlijke bevoegdheid worden ontleend voor wat betreft vorderingen die gebaseerd zijn op zulke kantoor- of filiaalaangelegenheden. Of sprake is van zulke vorderingen dient, zo volgt uit een en ander, in beginsel te worden beoordeeld aan de hand van de stellingen in de dagvaarding die aan deze vorderingen ten grondslag zijn gelegd.
De vordering tegen [gedaagde sub 1], zo blijkt uit de dagvaarding, is gebaseerd op werkzaamheden die hij als accountant heeft verricht vanuit Suriname. In dat verband stelt [eiser sub 3] onder 2.5 van de dagvaarding (ook) dat [gedaagde sub 1] “een in Suriname woonachtige accountant” is “die (destijds) in c.q. vanuit Suriname opereerde”. Reeds omdat hetgeen [eiser sub 3] heeft aangevoerd in diens incidentele conclusie van antwoord niet wijst in een andere richting dan dat [gedaagde sub 1]s accountantswerkzaamheden hebben plaatsgehad in Suriname, althans buiten Nederland, betekent een en ander dat [gedaagde sub 1] geen woonplaats heeft in Nederland in de zin van artikel 1:14 BW.
9b.8
Artikel 1:10 BW bepaalt dat de woonplaats van een natuurlijk persoon zich te zijner woonstede bevindt en bij gebreke van een woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Zoals hierboven is overwogen, dient de vraag naar de rechterlijke bevoegdheid beantwoord te worden aan de hand van de stellingen in de dagvaarding. Nu tussen partijen met het oog op de rechterlijke bevoegdheid een geschil is ontstaan over het bestaan van een woonplaats van [gedaagde sub 1] in Nederland, betekent dit dat de vraag naar het bestaan van een woonplaats van [gedaagde sub 1] in Nederland in de zin van artikel 1:10 BW in beginsel moet worden beantwoord aan de hand van de stellingen in de dagvaarding.
In ieder geval voor zover uitsluitend wordt uitgegaan van de stellingen in de dagvaarding, moet het uitgangspunt in dit bevoegdheidsincident zijn dat [gedaagde sub 1] geen woonplaats in de zin van artikel 1:10 BW heeft in Nederland. Pas nadat [gedaagde sub 1] in diens incidentele conclusie gesteld had dat de (toenmalige) inschrijving in het Handelsregister niet de feitelijke situatie weergaf, die hieruit bestaat dat [gedaagde sub 1] al jarenlang woont en met zijn gezin verblijft aan de [adres] te Paramaribo, heeft [eiser sub 3] in zijn incidentele conclusie van antwoord gesteld dat [gedaagde sub 1] woonplaats heeft in Nederland in de zin van artikel 1:10 BW. Daartoe baseert [eiser sub 3] zich, mede gelet op de verwijzing in zijn conclusie naar de door de rechtbank Amsterdam in haar vonnis van 15 augustus 2007 vastgestelde feiten, op de volgende omstandigheden:
- [gedaagde sub 1] is eigenaar van een pand aan de Grote Visserijstraat 78 in Rotterdam;
- Uit een Kamer van Koophandel-uittreksel blijkt dat op dit adres [Accountantskantoor gedaagde sub 1] staat ingeschreven;
- [gedaagde sub 1] houdt op dit adres kantoor;
- In het kadastraal bericht van het Kadaster dat betrekking heeft op genoemd pand, waarvan [gedaagde sub 1] als eigenaar staat geregistreerd, staat als omschrijving van dit kadastraal object vermeld “wonen”;
- Op grond van een ten laste van [gedaagde sub 1] in Nederland gelegd conservatoir beslag is gebleken dat [gedaagde sub 1] zijn fortuin bij de bank in Nederland heeft staan (daarbij gaat het om diverse bankrekeningen, waaronder een spaarrekening, waarvan het totaalsaldo ruim € 400.000,-- bedraagt).
Als gezegd, bij de beoordeling van de rechterlijke bevoegdheid dient in beginsel uitgegaan te worden van de stellingen in de dagvaarding. Vraag is nu of hier van dit beginsel mag worden afgeweken. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend, waartoe zij het volgende overweegt.
Zoals hierboven is aangegeven in de laatste alinea van rov. 9b.7, heeft [eiser sub 3] in de dagvaarding met zoveel woorden gesteld dat [gedaagde sub 1] woonplaats heeft in Suriname. Het gaat dan om een woonplaats in de zin van artikel 1:10 BW. [gedaagde sub 1] heeft deze uitdrukkelijke stelling van [eiser sub 3] vervolgens in zijn incidentele conclusie erkend door middel van zijn stelling dat hij met zijn gezin in Suriname woont aan de [adres] te Paramaribo. [eiser sub 3] heeft vervolgens weliswaar in algemene zin betwist dat [gedaagde sub 1] woonplaats heeft in Suriname in de zin van artikel 1:10 BW - [eiser sub 3] heeft niet specifiek betwist dat [gedaagde sub 1] met zijn gezin in Suriname woont op genoemd adres in Paramaribo -, maar hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd vormt onvoldoende grond om af te wijken van genoemd uitgangspunt dat bij de beoordeling van de rechterlijke bevoegdheid wordt uitgegaan van de stellingen in de dagvaarding. Of iemand woonplaats heeft in Nederland in de zin van artikel 1:10 BW moet worden beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden. Dat in het kadastraal bericht van het Kadaster dat betrekking heeft op genoemd pand aan de Grote Visserijstraat 78 in Rotterdam als omschrijving van dit object vermeld staat “wonen” kan dan ook niet van doorslaggevend belang zijn, ook niet in samenhang met de omstandigheid dat [gedaagde sub 1]s fortuin op Nederlandse bankrekeningen staat, nog daargelaten dat enkel de omstandigheid dat iemand zijn geld op een rekening in een bepaald land heeft staan nog niet betekent dat hij daar ook woonplaats heeft.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde sub 1] geen woonplaats heeft in Nederland in de zin van artikel 1:10 BW.
9b.9
[eiser sub 3] heeft ook nog betoogd dat [gedaagde sub 1] een gekozen woonplaats heeft in Rotterdam. Ook die stelling gaat niet op, nu gesteld noch gebleken is dat aan de vereisten van artikel 1:15 BW is voldaan.
9b.10
Nu [gedaagde sub 1] geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat waarvoor Brussel I-Vo of EVEX geldt, dient de vraag of de rechtbank met betrekking tot de vordering tegen [gedaagde sub 1] bevoegdheid kan ontlenen aan de vorderingen tegen andere gedaagden dan [gedaagde sub 1] te worden beantwoord aan de hand van artikel 7 lid 1 Rv. Deze bepaling luidt als volgt:
Artikel 7 Rv
1. Indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, komt hem deze ook toe ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen deze onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
Nog daargelaten dat van de overige gedaagden uitsluitend ABN AMRO woonplaats heeft in Nederland (maar gevestigd is in Amsterdam) en dat al deze overige gedaagden nog niet geconcludeerd hebben in de hoofdzaak, zodat vooralsnog van een stilzwijgende forumkeuze ten aanzien van deze gedaagden geen sprake kan zijn, doet [eiser sub 3] waar het gaat om de rechterlijke bevoegdheid om kennis te nemen van de vordering tegen [gedaagde sub 1] uitsluitend een beroep op de (vermeende) bevoegdheid van deze rechtbank ten aanzien van de vordering tegen medegedaagde ABN AMRO. De rechtbank zal dan ook bij de beoordeling van haar bevoegdheid om kennis te nemen van de vordering tegen [gedaagde sub 1] op grond van artikel 7 lid 1 Rv uitsluitend bekijken of die vordering samenhangt met de vordering tegen ABN AMRO en dus niet of (eveneens) sprake is van samenhang van die vordering met de vorderingen tegen andere gedaagden dan ABN AMRO.
9b.11
In de dagvaarding wordt ABN AMRO aansprakelijk gehouden in haar hoedanigheid van grootste aandeelhouder van DSB. Volgens [eiser sub 3] had ABN AMRO dienen te controleren of de directie van DSB de werkzaamheden van DSB conform de wet- en regelgeving heeft uitgevoerd, maar heeft ABN AMRO nagelaten deze controle uit te oefenen, als gevolg waarvan DSB in staat werd gesteld door te gaan met illegale overboekingen. Niet valt in te zien waarom de vordering tegen [gedaagde sub 1], welke vordering is gebaseerd op - zeer kort samengevat - frauduleuze handelingen als accountant, zou moeten worden aangemerkt als samenhangend in de zin van artikel 7 lid 1 Rv met de vordering tegen ABN AMRO. Zo is (vooralsnog) gesteld noch gebleken dat [gedaagde sub 1] instrumenteel is geweest bij het vermeend nalaten door de ABN AMRO toezicht uit te oefenen op de werkzaamheden van DSB. Deze rechtbank kan derhalve evenmin bevoegdheid ontlenen aan artikel 7 lid 1 Rv om kennis te nemen van de vordering tegen [gedaagde sub 1].
9b.12
Nu iedere basis voor bevoegdheid van deze rechtbank ontbreekt, moet geoordeeld worden dat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van de vordering tegen [gedaagde sub 1].
9b.13
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [eiser sub 3] in de proceskosten van dit incident worden veroordeeld.
Het door [gedaagde sub 7] gestarte bevoegdheidsincident
9b.14
Uit de stellingen die aan de vorderingen in de hoofdzaak ten grondslag zijn gelegd, welke stellingen als uitgangspunt dienen voor de bevoegdheid van deze rechtbank, blijkt niet van enige betrokkenheid van [gedaagde sub 7] bij de Nederlandse rechtssfeer. Kennelijk wordt de bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de vordering in de hoofdzaak tegen [gedaagde sub 7] gebaseerd op haar (beweerdelijke) bevoegdheid om kennis te nemen van de vordering tegen medegedaagde ABN AMRO.
Aangezien [gedaagde sub 7] niet woonachtig is op het grondgebied van een bij Brussel I-Vo aangesloten lidstaat dan wel in een staat die partij is bij het EVEX en evenmin gesteld of gebleken is dat een forumkeuze is uitgebracht voor een gerecht in zulk een lidstaat, missen deze internationale bevoegdheidsregelingen toepassing. Dat betekent dat de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om kennis te nemen van de vordering tegen [gedaagde sub 7] moet worden beoordeeld aan de hand van voormeld artikel 7 lid 1 Rv.
9b.15
In de dagvaarding wordt [gedaagde sub 7] aansprakelijk gehouden (als manager van SLC) vanwege - kort samengevat - het ontduiken van deviezenbepalingen en het wegsluizen van voor SLC bestemde gelden. Niet valt in te zien waarom de vordering tegen [gedaagde sub 7] aangemerkt zou moeten worden als samenhangend in de zin van artikel 7 lid 1 Rv met de vordering tegen ABN AMRO. Zo is (vooralsnog) gesteld noch gebleken dat [gedaagde sub 7] instrumenteel is geweest bij het vermeend nalaten door de ABN AMRO toezicht uit te oefenen op de werkzaamheden van DSB. Deze rechtbank kan derhalve geen bevoegdheid ontlenen aan artikel 7 lid 1 Rv om kennis te nemen van de vordering tegen [gedaagde sub 7].
9b.16
Nu iedere basis voor bevoegdheid van deze rechtbank ontbreekt, moet geoordeeld worden dat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van de vordering tegen [gedaagde sub 7].
9b.17
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [eiser sub 3] in de proceskosten van dit incident worden veroordeeld.
10 Beoordeling van alle incidentele vorderingen tot voeging en/of tussenkomt in een incident (incidentele vorderingen als hierboven genoemd onder 4b, 4c, 5b en 5c)
Het door [gedaagde sub 7] gestarte voegings-/tussenkomstincident in het door DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gestarte vrijwaringsincident
10.1
Voor voeging van een partij aan de zijde van een van de partijen in een ander geding is vereist dat deze partij belang heeft bij de uitkomst van dat andere geding - het dictum van de daarin te wijzen uitspraak of eventueel het gezag van gewijsde daarvan -, omdat dat geding rechtens of feitelijk (bepaalde) gevolgen voor hem kan hebben. Voor tussenkomst van een partij in een geding tussen andere partijen is vereist dat blijkt van een belang van deze partij om benadeling of verlies van een recht te voorkomen (HR 14 maart 2003, NJ 2003, 313).
Hetgeen de verwerende partijen in het onderhavige incident hebben aangevoerd strekt er mede toe te betogen dat [gedaagde sub 7] zulke belangen niet heeft.
[gedaagde sub 7] wenst zich te voegen of tussen te komen in het incident, opdat hij kan trachten te voorkomen dat het eisers in dat incident wordt toegestaan hem in vrijwaring op te roepen. Dat is echter niet een belang dat de processuele complicatie van tussenkomst in een dergelijk incident kan rechtvaardigen. De rechtbank merkt nog op dat ook niet is in te zien waarom de oproeping in vrijwaring van [gedaagde sub 7] niet zou behoren te worden toegestaan op basis van de argumenten die [gedaagde sub 7] daartegen als zich in het incident voegende/tussenkomende partij zou willen aanvoeren.
10.2
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde sub 7] worden veroordeeld in de proceskosten in dit incident.
Het door DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gestarte voorwaardelijke tussenkomstincident in het door [gedaagde sub 7] gestarte voegings-/tussenkomstincident in het door DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gestarte vrijwaringsincident
10.3
Nu de incidentele vordering van [gedaagde sub 7] tot voeging dan wel tussenkomst in het vrijwaringsincident is afgewezen, is niet voldaan aan de voorwaarde waaronder de onderhavige incidentele vordering van DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] is ingesteld. Reeds om die reden moet ook deze laatstgenoemde incidentele vordering worden afgewezen.
10.4
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen reden voor een proceskostenveroordeling in dit incident, aangezien in dit incident geen verweer is gevoerd.
Het door [gedaagde sub 7] gestarte voegings-/tussenkomstincident in het 1e-onn-incident, althans in het 1e bevoegdheidsincident tussen [eiser sub 3] en [gedaagde sub 1]
10.5
Voor voeging van een partij aan de zijde van een van de partijen in een ander geding is vereist dat deze partij belang heeft bij de uitkomst van dat andere geding - het dictum van de daarin te wijzen uitspraak of eventueel het gezag van gewijsde daarvan -, omdat dat geding rechtens of feitelijk (bepaalde) gevolgen voor hem kan hebben. Voor tussenkomst van een partij in een geding tussen andere partijen is vereist dat blijkt van een belang van deze partij om benadeling of verlies van een recht te voorkomen (HR 14 maart 2003, NJ 2003, 313). Hetgeen [eiser sub 3] in het onderhavige incident heeft aangevoerd strekt er mede toe te betogen dat [gedaagde sub 7] zulke belangen niet heeft.
Het door [gedaagde sub 1] gestarte bevoegdheidsincident, waarin [gedaagde sub 7] zich aan de zijde van [gedaagde sub 1] wenst te voegen en wenst tussen te komen, betreft de bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de vordering van [eiser sub 3] tegen [gedaagde sub 1]. De ene gedaagde in een geding heeft er niet zonder meer belang bij dat de rechter zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vordering tegen de andere gedaagde. In bijzondere gevallen kan dat anders zijn, maar terzake heeft [gedaagde sub 7] niet aan zijn stelplicht voldaan. Zo heeft hij bijvoorbeeld niet betoogd dat, indien de rechtbank zich bevoegd verklaart om kennis te nemen van de vordering tegen [gedaagde sub 1] en deze vordering vervolgens toewijst, de kans aanwezig is dat [gedaagde sub 1] regres zal nemen op [gedaagde sub 7]. Dat [gedaagde sub 7] zélf ook een bevoegdheidsincident is begonnen strekkende tot onbevoegdverklaring door deze rechtbank om kennis te nemen van de vordering van [eiser sub 3] tegen [gedaagde sub 7] kan aan een en ander niets afdoen. Teneinde te voorkomen dat in deze bevoegdheidsincidenten tegenstrijdige uitspraken worden gewezen dient het incident tot voeging van zaken. Het incident tot voeging of tussenkomst van een partij heeft, daarentegen, een ander doel. Een en ander betekent dat de incidentele vordering van [gedaagde sub 7] moet worden afgewezen.
10.6
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde sub 7] worden veroordeeld in de proceskosten in dit incident.
Het door DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gestarte incident tot tussenkomst in het 1e-onn-incident, althans in het 1e bevoegdheidsincident tussen [eiser sub 3] en [gedaagde sub 1]
10.7
Voor tussenkomst van een partij in een geding tussen andere partijen is vereist dat blijkt van een belang van deze partij om benadeling of verlies van een recht te voorkomen (HR 14 maart 2003, NJ 2003, 313). Het door [gedaagde sub 1] gestarte bevoegdheidsincident, waarin DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] wensen tussen te komen, betreft de bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de vordering van [eiser sub 3] tegen [gedaagde sub 1]. DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] betogen dat zij in zoverre belang hebben bij hun incidentele vordering tot tussenkomst dat een beslissing van de rechtbank inhoudende dat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van de vordering van [eiser sub 3] tegen [gedaagde sub 1] het recht zou kunnen aantasten van DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] om voor de Nederlandse rechter een eindoordeel te krijgen in dit geschil op basis van de huidige dagvaarding. Niet valt in te zien, anders dan DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] betogen, waarom de ene gedaagde in een geding er recht op heeft dat de rechtbank zich niet onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vordering tegen de andere gedaagde. Voor zover DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] er een belang bij hebben dat door de Nederlandse rechter een beslissing wordt gegeven over aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1], hebben zij terzake niet aan hun stelplicht voldaan. Een en ander betekent dat de incidentele vordering van DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] moet worden afgewezen.
10.8
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] worden veroordeeld in de proceskosten in dit incident.
11 Beoordeling van het geschil in het vrijwaringsincident
11.1
Aan hun incidentele vordering hebben DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] (onder meer) ten grondslag gelegd:
- inzake het in vrijwaring oproepen van Dorsett en [gedaagde sub 7]: dat Dorsett en [gedaagde sub 7] hebben te gelden als primaire veroorzakers van de litigieuze schade, nu zij degenen zijn geweest die de overboekingen hebben verricht en zich hebben voorgedaan als vertegenwoordiger van SLC; de aansprakelijkheid van DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] jegens eisers in de hoofdzaak kan dan ook slechts een afgeleide aansprakelijkheid zijn; als primaire schadeveroorzakers zijn Dorsett en [gedaagde sub 7] dan ook intern draagplichtig jegens DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6];
- inzake het in vrijwaring oproepen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2]: dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] aanvankelijk ten onrechte geen bezwaar hebben gemaakt tegen de overboekingen door Dorsett en [gedaagde sub 7] en verzuimd hebben adequate maatregelen terzake te nemen; de bijdrage van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in het veroorzaken van de litigieuze schade valt aldus in het niet bij de bijdrage hierin van DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6]; [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn dan ook intern draagplichtig jegens DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6];
- inzake het in vrijwaring oproepen van Lottery en Dorsett: dat de onderhavige overboekingen ten goede zijn gekomen van Lottery en Dorsett; zij zijn jegens eisers in de hoofdzaak aansprakelijk op grond van (het in Suriname geldende recht inzake) onverschuldigde betaling en/of ongerechtvaardigde verrijking, wat medeaansprakelijkheid jegens DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] meebrengt op grond van (het in Suriname geldende recht inzake) onverschuldigde betaling en/of onrechtmatige daad.
11.2
Hoewel [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] thans niet meer in rechte vertegenwoordigd zijn, blijven zij tezamen met [eiser sub 3] eisende partij in de hoofdzaak (tegen DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6]) en kunnen zij niet in vrijwaring worden opgeroepen door een of meer gedaagden. De incidentele vordering tot oproeping van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in vrijwaring moet dan ook worden afgewezen.
11.3
Reeds omdat in de hoofdzaak de vordering tot vergoeding van schade vast te stellen bij staat en te vereffenen volgens de wet niet bij wijze van primaire vordering is ingesteld (maar bij wijze van meest subsidiaire vordering), kunnen verweren tegen de incidentele vrijwaringsvordering die louter gebaseerd zijn op de omstandigheid dat verwijzing naar zulk een schadestaatprocedure is gevorderd geen stand houden.
11.4
Niet valt in te zien hoe het gegeven dat met de vorderingen in de hoofdzaak beoogd is dat iedere gedaagde in de hoofdzaak uitsluitend de schade dient te vergoeden die door hem- of haarzelf is veroorzaakt, in de weg kan staan aan de incidentele vrijwaringsvorderingen.
11.5
Bij gebreke van verdere verweren tegen de vordering tot oproeping van [gedaagde sub 7] in vrijwaring, zal de vordering tot oproeping van [gedaagde sub 7] in vrijwaring worden toegewezen.
11.6
De vorderingen in de hoofdzaak waren aanvankelijk ook ingesteld tegen Dorsett en Lottery. Dorsett en Lottery zijn evenwel niet langer partij in de hoofdzaak, omdat tegen hen geen verstek kon worden verleend. Reden hiervoor is dat zij niet deugdelijk zijn opgeroepen, aangezien zij - kort gezegd - niet (meer) getraceerd konden worden op hun vermeende adressen waarover eisers beschikten. [eiser sub 3] heeft zich tegen de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van Dorsett en Lottery onder meer verweerd met het argument dat deze gebleken onmogelijkheid om Dorsett en Lottery te traceren erop duidt dat het oproepen van hen in vrijwaring zodanig vertragend zal werken dat dit in de weg moet staan aan toewijzing van de verzochte oproeping van Dorsett en Lottery in vrijwaring. De rechtbank kan [eiser sub 3] evenwel niet in deze redenering volgen. Het mag dan wel zo zijn dat de aanvankelijke eisers in de hoofdzaak, althans [eiser sub 3], niet in staat niet zijn (is) gebleken de adressen van Dorsett en Lottery te achterhalen, daarmee is nog niet automatisch gezegd dat ook DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6], de incidentele eisers in het vrijwaringsincident, niet in staat zullen zijn de adressen van Dorsett en Lottery te achterhalen, althans hen deugdelijk op te roepen in vrijwaring. In dit verband zij nog opgemerkt dat [eiser sub 3] geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd tegen het (betrekkelijk late) tijdstip waartegen DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] verzocht hebben om de gedaagden in de verzochte vrijwaringsprocedure te mogen dagvaarden, te weten niet eerder dan vier maanden na het in dit vrijwaringsincident te wijzen ‘eindvonnis’.
11.7
Vooralsnog mag zeker niet worden uitgesloten - zoals de partijen in dit incident ook lijken te impliceren - dat de gestelde aansprakelijkheid van Dorsett en Lottery tegenover DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] (mede) beoordeeld moet worden naar Amerikaans (federaal en/of statelijk) recht en/of Surinaams recht. Dit incident leent zich echter niet goed voor een nauwgezette bestudering van al deze rechtsstelsels, reeds omdat de vragen die kunnen rijzen met betrekking tot het toepasselijke recht en het deel van de toepasselijke rechtsstelsels waar wellicht acht op moet worden geslagen het kader van dit incident te buiten gaan. Dat brengt mee dat in dit incident de vraag of Dorsett en Lottery aansprakelijk zijn slechts in voorlopige zin beantwoord kan worden.
De rechtbank is vooralsnog van oordeel dat de stellingen die DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] aan hun incidentele vordering tot oproeping van Dorsett en Lottery ten grondslag hebben gelegd niet zonder meer aan toewijzing van deze vordering in de weg staan. Ook de vordering tot oproeping van Dorsett en Lottery in vrijwaring zal dus worden toegewezen.
11.8
De beslissing over de proceskosten zal worden gereserveerd tot het eindvonnis in de hoofdzaak.
In het incident tot voeging van de zaak in het vrijwaringsincident met de zaak in het 1e-onn-incident en met de zaak in het 2e-onn-incident
voegt de zaak in het vrijwaringsincident met de zaak in het 1e-onn-incident en met de zaak in het 2e-onn-incident;
wijst het meer of anders gevorderde af,
In het door DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gestarte vrijwaringsincident
staat DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] toe Dorsett, [gedaagde sub 7] en Lottery te dagvaarden tegen de roldatum van 21 juli 2010 teneinde op de eis in vrijwaring te antwoorden en voort te procederen;
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
reserveert de beslissing over de proceskosten tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
wijst het meer of anders gevorderde af,
In het door [gedaagde sub 7] gestarte voegings-/tussenkomstincident in het door DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gestarte vrijwaringsincident
veroordeelt [gedaagde sub 7] in de proceskosten, die aan de zijde van [eiser sub 3] zijn bepaald op €452,-- aan salaris voor de advocaat en aan de zijde van DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] zijn bepaald op € 452,-- aan salaris voor de advocaat,
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
In het door DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gestarte voorwaardelijke tussenkomstincident in het door [gedaagde sub 7] gestarte voegings-/tussenkomstincident in het door DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gestarte vrijwaringsincident
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering tegen [gedaagde sub 1];
veroordeelt [eiser sub 3] in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde sub 1] zijn bepaald op €1.148,-- aan verschotten en € 452,-- aan salaris voor de advocaat,
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af,
In het door [gedaagde sub 7] gestarte voegings-/tussenkomstincident in het 1e-onn-incident
veroordeelt [gedaagde sub 7] in de proceskosten, die aan de zijde van [eiser sub 3] zijn bepaald op €452,-- aan salaris voor de advocaat en aan de zijde van [gedaagde sub 1] op € 452,-- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
In het door DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gestarte incident tot tussenkomst in het 1e-onn-incident
veroordeelt DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] in de proceskosten, die aan de zijde van van [eiser sub 3] zijn bepaald op € 452,-- aan salaris voor de advocaat en aan de zijde van [gedaagde sub 1] op € 452,-- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering tegen [gedaagde sub 7];
veroordeelt [eiser sub 3] in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde sub 7] zijn bepaald op €1.185,-- aan verschotten en € 452,-- aan salaris voor de advocaat,
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af,
verwijst de zaak naar de rol van 21 juli 2010 voor het nemen van een conclusie van antwoord door ABN AMRO en DSB, [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6].
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman.
Uitgesproken in het openbaar.
901/1729