ECLI:NL:RBROT:2010:BL9872

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2290 BC-T2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. van Zwieten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een heffingsbesluit van De Nederlandsche Bank

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 maart 2010 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat was ingediend door GSFS Asset Management B.V. tegen een heffingsbesluit van De Nederlandsche Bank N.V. Het bestreden besluit, waarin DNB het bezwaar van GSFS ongegrond verklaarde, was gebaseerd op de stelling dat GSFS de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift had overschreden. De rechtbank oordeelde dat de vraag of binnen de geldende termijn een rechtsmiddel is ingediend, ambtshalve door de rechtbank moet worden beoordeeld, omdat dit een kwestie van openbare orde betreft. De rechtbank stelde vast dat GSFS op 5 december 2008, de laatste dag van de termijn, telefonisch contact had opgenomen met DNB, maar dat dit niet leidde tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank concludeerde dat GSFS niet mocht vertrouwen op de toezegging van DNB dat zij tot 12 februari 2009 kon wachten met het indienen van een bezwaarschrift, aangezien deze informatie pas na het verstrijken van de oorspronkelijke termijn was verstrekt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van GSFS niet-ontvankelijk, waarbij DNB werd veroordeeld in de proceskosten van GSFS tot een bedrag van € 644,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/2290 BC-T2
Uitspraak in het geding tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GSFS Asset Management B.V., gevestigd te Schiphol, eiseres (hierna: GSFS),
gemachtigde mr. G.G. Kranendonk, rechtsbijstandverlener te Leusden,
en
de naamloze vennootschap De Nederlandsche bank N.V., verweerster (hierna: DNB),
gemachtigde: mr. S.M.C. Nuyten, advocaat te Amsterdam.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 11 mei 2009 heeft DNB het bezwaar van GSFS tegen het besluit van 24 oktober 2008 tot oplegging van een heffing aan GSFS van € 8.375,- in verband met haar deelname aan het beleggerscompensatiestelsel ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft GSFS beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem. Gelet op artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 1:110 van de Wet op het financieel toezicht heeft de griffier van de rechtbank Haarlem het beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2010. DNB heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts is verschenen drs. J.M. Cornax, werkzaam bij DNB. GSFS is met berichtgeving niet verschenen.
2 Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Het primaire heffingsbesluit is gedateerd op 24 oktober 2008. GSFS heeft – zo is althans overwogen in het bestreden besluit – op 5 december 2008 telefonisch contact opgenomen met DNB met vragen omtrent het primaire heffingsbesluit, waarbij van de zijde van DNB is toegezegd de desbetreffende vragen te zullen beantwoorden.
Vervolgens heeft GSFS op 24 december 2008 wederom telefonisch contact opgenomen met DNB. Niet in geschil is dat de desbetreffende medewerker van DNB bij die gelegenheid heeft toegezegd dat de eerder gestelde vragen alsnog zullen worden beantwoord en dat tot en met 12 januari 2009 alsnog een bezwaarschrift kon worden ingediend. GSFS heeft vervolgens bij brief van 10 februari 2009 bezwaar gemaakt.
2.3 DNB heeft in het bestreden besluit overwogen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat GSFS aan de toezegging op 5 december 2008 dat haar vragen zullen worden beantwoord de verwachting heeft mogen ontlenen dat met het maken van bezwaar zou kunnen worden gewacht tot na de beantwoording van die vragen en dat met de toezegging op 24 december 2008, het tijdstip waarop de toezegging van DNB nog niet was ingelost, een nadere termijn voor het maken van bezwaar is geboden waaraan GSFS het vertrouwen mocht ontlenen dat zij tot 12 februari 2009 de gelegenheid had een bezwaarschrift in te dienen.
2.4 De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat zowel de vraag of binnen de geldende termijn een rechtsmiddel is ingediend als de eventuele vervolgvraag of die termijn verschoonbaar is overschreden ambtshalve door de rechtbank moeten worden opgeworpen en beantwoord, omdat de (getrapte) toegang tot de bestuursrechter een kwestie van openbare orde is.
2.5 Niet in geschil is dat het primaire besluit op of omstreeks 24 oktober 2008 is verzonden, eiser heeft dit besluit althans tijdig ontvangen. De laatste dag waarop door GSFS een bezwaarschrift kon worden ingediend was derhalve 5 december 2008. Daarmee staat vast dat eiser door eerst op 10 februari 2009 een bezwaarschrift in te dienen ruimschoots de termijn van zes weken als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb heeft overschreden.
2.5 Anders dan DNB, vermag de rechtbank niet in te zien dat hier sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat GSFS blijkbaar op de laatste dag van de bezwaartermijn telefonisch contact met DNB heeft opgenomen, waarbij haar blijkbaar is toegezegd dat de door haar gestelde vragen zullen worden beantwoord, maakt – zonder bijkomende omstandigheden – niet dat GSFS daar het vertrouwen aan mocht ontlenen dat zij kon wachten met het indienen van een bezwaarschrift totdat haar vragen zouden zijn beantwoord.
2.6 De rechtbank overweegt in dit verband dat bij het primaire besluit is meegedeeld dat binnen zes weken bezwaar kon worden gemaakt. Dat GSFS op de laatste dag van die termijn telefonisch vragen aan DNB heeft willen voorleggen alvorens schriftelijk bezwaar te maken komt dan ook voor haar rekening. Bijkomende omstandigheden die maken dat GSFS er niettemin op mocht vertrouwen dat zij tot na 5 december 2008 kon wachten met het indienen van een bezwaarschrift zijn de rechtbank niet gebleken. Eerst tijdens het telefonisch onderhoud op 24 december 2008 is aan GSFS meegedeeld dat zij nog uiterlijk op 12 februari 2009 een bezwaarschrift kon indienen. Die mededeling is echter eerst na ommekomst van de oorspronkelijk termijn van zes weken gedaan, zodat die niet tot verschoonbaarheid kan leiden. Evenmin heeft het bestuursorgaan de vrijheid een nieuwe bezwaartermijn te stellen.
2.7 Gelet hierop had DNB het bezwaar niet ontvankelijk moeten verklaren. Het bestreden besluit waarin DNB tot een inhoudelijke heroverweging is overgegaan is derhalve onrechtmatig en kan niet in stand blijven. Het bestreden besluit dient derhalve te worden vernietigd, zodat het beroep gegrond is. De rechtbank zal onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb – doende hetgeen DNB had behoren te doen – het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.8 De rechtbank ziet aanleiding DNB te veroordelen in de kosten die GSFS in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit,
bepaalt dat DNB aan GSFS het betaalde griffierecht van € 297,- vergoedt,
veroordeelt DNB in de proceskosten tot een bedrag van € 644,-, te betalen aan GSFS.
Aldus gedaan door mr. P. van Zwieten, rechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Stijnen, griffier.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 26 maart 2010.
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende – onder wie in elk geval GSFS wordt begrepen – en DNB kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.