Parketnummers: [parketnummers]
Datum uitspraak: 7 april 2010
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken met bovengenoemde parketnummers tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] te Curaçao (Nederlandse Antillen),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsvrouwe mr. K. Blonk, advocate te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het opnieuw aangevangen onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2010.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Vreugdenhil heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer [parketnummer] primair ten laste gelegde en van het in de zaak met parketnummer [parketnummer] onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek
van voorarrest.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
(parketnummer [parketnummer])
hij op 30 juni 2009 te Rotterdam opzettelijkmet voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels afgeschoten op het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(parketnummer [parketnummer])
1.
hij op 29 juni 2009 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning gelegen aan de [adres]), toebehorende aan [aangeefster], heeft vernield door met krachttegen die ruit van voornoemde woning te schoppen ;
2.
hij op 29 juni 2009 te Rotterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan de [adres] en in gebruik bij [aangeefster], immers -heeft hij, verdachte, met krachttegen een ruit van voornoemde woning geschopt en-is hij, verdachtevervolgens via de aldus ontstane opening voornoemde woning binnengegaan;
3.
hij op 29 juni 2009 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [aangeefster]met kracht bij de keel heeft vastgepakt envervolgens met kracht in de keel heeft geknepen, waardoor die [aangeefster] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
4.
hij op 29 juni 2009 te Rotterdam [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [aangeefster] de woorden toegevoegd: "Ik maak je dood" of "Ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
algemeen
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud van de bewijsmiddelen.
(parketnummer [parketnummer])
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat de verdachte niet de voorbedachte rade heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat zich het volgende heeft voorgedaan.
Voorafgaand aan de dag waarop de dodelijke schoten zijn gelost, heeft er een incident plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer]. De aanleiding daarvoor was het feit dat de verdachte zijn ex-vriendin, met wie [slachtoffer] contacten onderhield, had bedreigd en mishandeld in de nacht van 28 op 29 juni 2009. Nadat de verdachte door de politie was verhoord vanwege dit huiselijk geweld en op de middag van 29 juni 2009 was heengezonden, heeft [slachtoffer] hem opgewacht en vond het bedoelde incident plaats. Daarbij is de verdachte door [slachtoffer] met een vuurwapen op het hoofd geslagen en daarbij bloedend gewond geraakt. Nadat de verdachte naar zijn woning was gegaan, is [slachtoffer] diverse malen met een auto langs het huis van de verdachte gereden.
Kort daarna heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de stiefmoeder van de verdachte en [slachtoffer]. De verdachte heeft daarover verklaard dat zijn stiefmoeder hem na dit gesprek heeft verteld dat [slachtoffer] bedreigingen jegens hem had geuit vanwege de problemen met zijn ex-vriendin. Gevraagd naar de aard van de bedreigingen heeft de verdachte verklaard dat hij het bedreigend vond dat [slachtoffer] tegen zijn moeder had gezegd “hij of ik” en dat hij daaruit begreep dat [slachtoffer] mogelijk voornemens was om hem dood te schieten. De verdachte meende steun te vinden voor die aanname omdat hij in een boek had gelezen dat als iemand je slaat met een pistool, die persoon een keer voor jou terug komt. Deze veronderstelling was voor de verdachte reden om die dag binnenshuis te blijven. De volgende dag, op 30 juni 2009, is de verdachte toch de straat op gegaan. Zijn stiefmoeder heeft hem bij zijn vertrek gezegd dat hij uit moest kijken. De verdachte is eerst naar zijn zuster gegaan. Omdat zijn zuster [slachtoffer] die dag opnieuw diverse keren langs de woning van de verdachte had zien rijden, waarschuwde zij de verdachte om niet naar buiten te gaan. De verdachte heeft er vervolgens toch voor gekozen om naar een café te gaan. Hij heeft zich bewapend met een vuurwapen dat was geladen met zeven kogelpatronen. Vervolgens is hij naar de horecagelegenheid gegaan in de nabijheid waarvan de dodelijke schoten uiteindelijk zijn gelost. Hij heeft zich in het voorportaal van deze horecagelegenheid opgehouden waardoor hij zicht had op de straat. Toen de auto met daarin [slachtoffer] langs de horecagelegenheid reed, is deze gestopt en is [slachtoffer] uitgestapt. De verdachte nam aan dat [slachtoffer] hem neer kwam schieten en heeft hem vrijwel onmiddellijk doodgeschoten.
Uit de genoemde omstandigheden wordt afgeleid dat het schieten op [slachtoffer] niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling van de verdachte maar van een tevoren daartoe door hem genomen besluit. Uit de aangehaalde verklaring van de verdachte blijkt immers dat hij er serieus rekening mee hield dat [slachtoffer] op een confrontatie uit was, dat die confrontatie er toe zou kunnen leiden dat [slachtoffer] op hem zou gaan schieten met het vuurwapen waarmee hij een dag eerder op zijn hoofd was geslagen en voorts dat het bij die confrontatie een kwestie zou zijn van “hij of ik”. De verdachte is de (in zijn beleving) dreigende escalatie niet uit de weg gegaan, maar heeft besloten om zich met een geladen pistool op straat te begeven en horecagelegenheden te bezoeken in de buurt van zijn woning, waar [slachtoffer] de dag daarvoor en ook eerder op de dag herhaaldelijk was langs gereden. Hij heeft geen aangifte gedaan bij de politie en voor de ontstane problemen ook niet eerst hulp gezocht bij anderen. Hij is daarentegen op een zodanige plaats in de horecagelegenheid gaan staan dat hij zijn rivaal kon zien aankomen en is toen dat zo was ook vrijwel meteen op hem is gaan schieten. Onder de geschetste omstandigheden kan het niet anders dan dat de verdachte er tevoren over had nagedacht om aldus te handelen. Het wordt niet aannemelijk geacht dat het vuurwapen slechts door de verdachte was meegenomen om ermee te dreigen. Dit verdraagt zich niet met het feit dat het pistool geladen was en de verdachte daarvan op de hoogte was.
De voorbedachte rade wordt daarom wettig en overtuigend bewezen geacht. Het andersluidende verweer wordt verworpen.
(parketnummer [parketnummer], feit 3):
Hoewel aangeefster [aangeefster] niet heeft verklaard dat zij door het vastpakken van en knijpen in haar keel pijn heeft ondervonden, wordt dit onderdeel van de tenlastelegging niettemin bewezen geacht.
Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij door deze handelingen geen lucht meer kreeg en vreesde voor haar leven. Mede gezien de ontstane striemen in haar nek is er derhalve sprake geweest van een zodanig onaangename ervaring, dat deze dient te worden aangemerkt als pijn in de zin van artikel 300 Wetboek van Strafrecht.
(parketnummer [parketnummer])
beroep op (putatief) noodweer
De verdediging heeft een beroep gedaan op (putatief) noodweer. Daartoe is aangevoerd dat [slachtoffer], toen hij bij de horecagelegenheid aankwam en uit de auto was gestapt, een beweging naar zijn broeksband maakte en daaruit een vuurwapen trachtte te pakken, althans dat de verdachte de gerechtvaardigde angst had dat de [slachtoffer] een vuurwapen wilde pakken. De verdachte dacht dat [slachtoffer] hem daarmee wilde doodschieten en heeft teneinde zich tegen die dreigende aanval te verdedigen direct zijn pistool op [slachtoffer] leeggeschoten.
Dit verweer wordt als volgt beoordeeld.
beoordeling beroep op noodweer
[Slachtoffer] is op de plaats delict overleden. De politie is vrij kort na het delict ter plaatse verschenen. Geconstateerd is toen dat [slachtoffer], die rechtshandig was, in zijn rechterhand uitsluitend een pakje sigaretten vasthield. In zijn andere hand had hij niets vast. Ook elders op het lichaam of in de onmiddellijke nabijheid van [slachtoffer] is geen vuurwapen aangetroffen. Getuigen die vrij snel na het schietincident bij het lichaam van [slachtoffer] zijn geweest hebben evenmin een wapen bij hem gezien.
De verdediging heeft aangevoerd dat het vuurwapen meteen nadat [slachtoffer] was neergeschoten bij hem is weggehaald door een van zijn vrienden ([vriend slachtoffer]). Dit zou onder andere blijken uit de verklaring van de getuige [getuige] die zegt dit weghalen van het wapen vanuit de horecagelegenheid te hebben gezien. Voorts is verwezen naar de verklaring die de zuster van de verdachte op 3 december 2009 heeft afgelegd. Daarin heeft zij aangegeven dat zij na het schietincident [vriend slachtoffer] met het pistool heeft zien lopen dat zij twee dagen eerder bij [slachtoffer] had gezien. Verder heeft zij verklaard dat zij mensen heeft horen zeggen dat ze [vriend slachtoffer] het wapen hebben zien oppakken. Ook anderen hebben dergelijke “van horen zeggen” verklaringen afgelegd. Daar tegenover staan evenwel de verklaringen van de (andere) getuigen die onmiddellijk of vrij snel na het schietincident ter plaatse waren. Zij hebben vrij stellig verklaard dat het weghalen van het wapen niet heeft plaatsgevonden althans dat zij dat niet hebben gezien. Bovendien is [getuige] de enige getuige die op dit punt uit eigen wetenschap anders heeft verklaard, terwijl de verklaring van de zuster van de verdachte haar derde verklaring betreft, die is afgelegd 5 maanden na het delict. Omdat zij pas toen voor het eerst heeft verklaard over de waarneming van het wapen bij [vriend slachtoffer], komt aan die verklaring weinig tot geen gewicht toe.
Gelet op het vorenstaande is niet aannemelijk geworden dat de [slachtoffer] een wapen bij zich had toen hij vlakbij de horecagelegenheid waar de verdachte zich bevond uit de auto stapte en derhalve evenmin dat er sprake was van een dreigende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte. Het beroep op noodweer kan reeds om die reden niet slagen.
beoordeling beroep op putatief noodweer
Niet uitgesloten kan echter worden dat, gelet op de eerdere confrontatie met [slachtoffer] waarbij de verdachte een klap op zijn hoofd heeft gekregen met een vuurwapen, alsmede gelet op de interpretatie door de verdachte van de bedreigingen die door [slachtoffer] waren geuit via zijn moeder, dat de verdachte (abusievelijk) in de veronderstelling verkeerde dat [slachtoffer], toen hij uit de auto stapte, een wapen droeg en dat [slachtoffer] dat vuurwapen op dat moment zou gaan gebruiken. Aan de verdachte komt niettemin geen beroep op putatief noodweer toe. Weliswaar staat niet vast dat de verdachte de confrontatie actief heeft gezocht. Dat neemt echter niet weg dat de verdachte eigen schuld kan worden verweten voor het feit dat hij in deze situatie is geraakt. In de beleving van de verdachte bestond er immers een serieuze kans op een gewelddadige confrontatie met [slachtoffer] (zoals hiervoor is overwogen bij de bespreking van de voorbedachte rade). De verdachte heeft de autoriteiten niet op de hoogte gesteld van de mishandeling met het vuurwapen. De verdachte heeft de politie ook niet geïnformeerd over de geuite bedreigingen, noch de politie of enige andere hulpverlener om advies gevraagd. Op geen enkele wijze is door de verdachte naar een normale oplossing gezocht voor het bestaande conflict. De verdachte heeft er daarentegen bewust voor gekozen om zich te bewapenen en de confrontatie niet te mijden. Door kort na de mishandeling en bedreigingen voorzien van een geladen vuurwapen, de straat op te gaan en in het zicht in een nabij zijn woning gelegen horecagelegenheid plaats te nemen, terwijl hij wist dat [slachtoffer] al diverse malen langs zijn woning was gereden, heeft de verdachte de confrontatie met [slachtoffer] min of meer af gewacht. Nu de verdachte zich willens en wetens in deze situatie heeft begeven, dient zijn beroep op putatief noodweer eveneens te worden verworpen.
De bewezen feiten leveren op:
(parketnummer [parketnummer])
Moord
(parketnummer [parketnummer])
1.
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
2.
In de woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
3.
Mishandeling
4.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
(parketnummer [parketnummer])
Namens de verdachte is tevens een beroep gedaan op (putatief) noodweer-exces. Gelet op hetgeen in het kader van (putatief) noodweer is overwogen, wordt ook dat verweer verworpen. Daar komt bij dat niet aannemelijk is dat de verdachte uit angst heeft gehandeld nu hij ondanks ernstige dreigementen de confrontatie niet uit de weg is gegaan. Ook anderszins zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging waardoor de verdachte tot zijn daad gekomen is.
(parketnummers [parketnummer] en [parketnummer])
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft [slachtoffer] , die nog maar 20 jaar oud was, vermoord. Hij heeft de confrontatie met zijn slachtoffer afgewacht en hem direct nadat hij hem zag, zonder aarzelen, neergeschoten. Met een pistool heeft hij van korte afstand zeven kogels afgevuurd op het slachtoffer. Al deze schoten waren raak. Het slachtoffer was weerloos en is direct op straat overleden. In ieder geval twee kogels zijn afgevuurd van zeer dichtbij en terwijl het slachtoffer al op de grond lag. Het leven van het nog jonge slachtoffer is hem op deze brute, meedogenloze wijze afgenomen.
Het menselijk leven is een kostbaar bezit dat door de wet wordt beschermd. De verdachte, die met voorbedachte rade handelde, heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan één van de ernstigste vergrijpen die het Wetboek van Strafrecht kent. Behalve voor het slachtoffer zijn de gevolgen van wat de verdachte heeft gedaan ook voor de nabestaanden erg groot en onherstelbaar. De moeder van het slachtoffer heeft dit op de zitting ook op aangrijpende wijze tot uitdrukking gebracht.
Op een dergelijk zwaar misdrijf kan niet anders worden gereageerd dan met een langdurige gevangenisstraf.
Daarbij wordt ook betrokken dat de verdachte de moord heeft gepleegd op de openbare weg in het bijzijn van anderen. Het heeft de getuigen ernstig geschokt. Niet uitgesloten is dat zij nog jarenlang de psychische gevolgen ondervinden door wat zij hebben meegemaakt. Meer in het algemeen zorgt een misdrijf zoals deze moord, voor grote onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dat mensen ongeoorloofd op straat met wapens rondlopen is op zichzelf reeds een omstandigheid die gevoelens van onveiligheid teweeg brengt. Dat wordt nog versterkt als van dat wapen in het openbaar ook daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt, zoals de verdachte heeft gedaan, door dat wapen op iemand leeg te schieten.
Aan dit delict is twee dagen eerder een incident in de woning van de voormalige partner van de verdachte voorafgegaan. De verdachte was op de betreffende avond niet welkom in haar woning. Toen hij vervolgens zag dat er in de nacht licht brandde in de woning, is hij er naar toegegaan en werd hem wederom de toegang geweigerd. In de woning waren naast de ex-partner van de verdachte drie mannen aanwezig, onder wie het latere slachtoffer. Toen de verdachte meende dat zijn ex-partner zich tegenover deze personen krenkend uitliet over hem, heeft hij zich niet kunnen beheersen en een ruit van de woning ingetrapt, de woning ongeoorloofd betreden en zijn voormalige partner bedreigd en mishandeld door haar bij de keel te grijpen. Deze strafbare feiten waardoor de veiligheid van de huiselijke sfeer en de lichamelijke integriteit van zijn ex partner zijn geschonden, zijn mede in de strafmaat betrokken.
Zoals hiervoor is overwogen is een ruzie tussen de verdachte met [slachtoffer] over een incident met zijn ex-vriendin, uitgemond in moord. Weliswaar wordt de verdachte verweten dat hij niet op een normale wijze een oplossing heeft gezocht voor deze ruzie, maar aan de andere kant wordt meegewogen dat de slag met het vuurwapen door [slachtoffer] en de dreigementen daarna een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de escalatie van de ruzie. Hoewel de dodelijke afloop in geen enkele verhouding staat tot deze incidenten, wordt in deze omstandigheden reden gezien om de gevangenisstraf, zij het in beperkte mate, te matigen. Daar staat echter tegenover dat het hiervoor besproken openbare karakter van deze moord als strafverzwarend wordt aangemerkt.
Voorts is bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf acht geslagen op de reclasseringsrapportage van 28 september 2009 en het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 maart 2010 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht. De straf die door de officier van justitie is geëist wordt te zwaar geacht.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen personenauto’s, merk Volkswagen Polo en merk Honda, worden terug gegeven aan de rechthebbenden zijnde respectievelijk [rechthebbende] en [rechthebbende], van wie de auto’s zouden zijn gestolen.
De officier van justitie wordt niet-ontvankelijk verklaard in deze vordering, nu de betreffende goederen niet onder de verdachte in beslag zijn genomen en niet is gebleken dat de beweerdelijke rechthebbenden zijn gehoord.
VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN/ SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
vorderingen familieleden [slachtoffer]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij] , wonende [adres], raadsman mr. G. Maduro. De benadeelde partij is de moeder van [slachtoffer], het overleden slachtoffer in de zaak met parketnummer [parketnummer]. De vordering van de benadeelde partij, zoals op de terechtzitting aangepast, strekt tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 1.624,22 (€ 992,-- kosten grafsteen; € 130,-- kosten t-shirt voor het overleden slachtoffer; € 502,22 kosten vliegticket Curaçao-Amsterdam vv ten behoeve van tante slachtoffer in verband met overlijden slachtoffer en bijwonen begrafenis) en van immateriële schade (verliesschade) tot een bedrag van € 5.000,-.
Als benadeelde partijen hebben zich voorts in het geding gevoegd: [benadeelde partij], [benadeelde parij] en [benadeelde partij], wonende p/a [adres], raadsman mr. G. Maduro. Deze benadeelde partijen zijn respectievelijk broers en zuster van het slachtoffer [slachtoffer]. De vordering van [benadeelde partij] strekt tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 591,00 (kosten voor vliegticket Amsterdam-Curaçao v.v. voor bezoek aan Curaçao in december 2009 ter verwerking van de dood van het slachtoffer) en van immateriële schade (verliesschade) tot een bedrag van € 5.000,-. De vordering van [benadeelde partij] strekt tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 502,22 (kosten vliegticket Curaçao-Amsterdam vv in verband met overlijden en bijwonen begrafenis slachtoffer en van immateriële schade (verliesschade) tot een bedrag van € 5.000,-. De vordering van [benadeelde partij] strekt tot vergoeding van immateriële schade (verliesschade) tot een bedrag van € 5.000,-.
Tevens hebben voornoemde benadeelde partijen ter zake van de kosten van rechtsbijstand gezamenlijk een bedrag van € 500,- gevorderd.
De gevorderde kosten van een grafsteen voor het slachtoffer [slachtoffer] ad € 992,- zijn niet door de verdachte betwist. Met betrekking tot het t-shirt van € 130,-- is, gelet op de datum van de overgelegde aankoopfactuur (4 juli 2007), ondanks de betwisting, voldoende aannemelijk geworden dat dit kleding voor de overledene [slachtoffer] betrof. Deze beide kostenposten betreffen rechtstreekse schade als gevolg van het in de zaak met parketnummer [parketnummer] bewezenverklaarde strafbare feit en worden voorts aangemerkt als schade bedoeld in artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], die met de overledene [slachtoffer] in gezinsverband samenwoonde, is derhalve in zoverre voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor vliegtickets en immateriële schade (verliesschade) zijn de vorderingen, mede gelet op de betwisting door de verdachte, niet van zo eenvoudige aard, dat deze zich lenen voor behande¬ling in het strafgeding. De benadeelde partijen zullen daarin niet ontvankelijk worden verklaard. Deze vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aange¬bracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] voor een deel zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden, conform het liquidatietarief in kantonzaken, begroot op € 200,-.en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
vordering [benadeelde partij],
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij], wonende te [adres], ter zake van de feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer [parketnummer]. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 2.000,- (kosten kapotte ruit) .
Gelet op de betwisting door de verdachte en verder in aanmerking genomen dat de woning waarvan de kapotte ruit deel uitmaakte eigendom is van een ander dan de benadeelde partij, is haar vordering niet van zo eenvoudige aard, dat die vordering zich leent voor behande¬ling in het strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aange¬bracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 24c, 36f, 57, 138, 285, 289, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
in de gevoegde zaken
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot teruggave van de inbeslaggenomen personenauto’s, merk Volkswagen Polo en merk Honda, aan respectievelijk [rechthebbende] en [rechthebbende];
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van
€ 1.122,- (zegge: éénduizendhonderdtweeentwintig euro) en veroor¬deelt de verdachte dit bedrag tegen kwij¬ting aan [benadeelde partij], wonende te [adres], te betalen;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de bena¬deelde partijen [benadeelde partij], [benadeelde partij], [benadeelde partij] en [benadeelde partij] gemaakt, tot op heden begroot op € 200,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoer¬legging nog te maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] voornoemd te betalen
€ 1.122,- (zegge: éénduizendhonderdtweeentwintig euro), bij gebreke van volledige betaling en volle¬dig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 22 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hech¬tenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij] in de kosten door de verdachte ter verdedi¬ging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. Van der Ven en De Bruijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 april 2010.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 7 april 2010:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(parketnummer [parketnummer])
hij op of omstreeks 30 juni 2009 te Rotterdam
opzettelijk, met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van
het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, met een
vuurwapen één of meer kogels afgeschoten op het hoofd en het lichaam van die
[slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juni 2009 te Rotterdam
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk met een vuurwapen één of meer kogels
afgeschoten op het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan
voornoemde slachtoffer] is overleden;
(artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer [parketnummer])
1.
hij op of omstreeks 29 juni 2009 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning/pand (gelegen aan [adres]),
in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt door
(met kracht) tegen die ruit van voornoemde woning te schoppen en/of te
trappen;
(artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht);
2.
hij op of omstreeks 29 juni 2009 te Rotterdam
wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen op of aan de
[adres] en in gebruik bij [aangeefster], althans bij
een ander of anderen dan bij verdachte, immers
-heeft hij, verdachte, (met kracht) tegen een ruit van voornoemde woning
geschopt en/of getrapt, en/of
-is hij, verdachte,(vervolgens) via de (aldus) ontstane opening voornoemde
woning binnengegaan;
(artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht);
3.
hij op of omstreeks 29 juni 2009 te Rotterdam
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangeefster])
(met kracht)) bij de keel/hals heeft vastgepakt en/of (vervolgens) (met
kracht) in de keel/hals heeft geknepen,
waardoor die [aangeefster] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht);
4.
hij op of omstreeks 29 juni 2009 te Rotterdam
[aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [aangeefster] de woorden toegevoegd:
"Ik maak je dood" en/of "Ik vermoord je", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
(artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht)