ECLI:NL:RBROT:2010:BM1181

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
350243/KG ZA 10-219
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van loonbeslag en beoordeling van aansprakelijkheid in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser verzocht om opheffing van het loonbeslag dat door gedaagde op zijn salaris is gelegd. De voorzieningenrechter heeft op 30 maart 2010 uitspraak gedaan in een kort geding, waarin de belangen van beide partijen tegen elkaar zijn afgewogen. Eiser stelt dat het beslag onterecht is gelegd, omdat de vordering van gedaagde summierlijk ondeugdelijk zou zijn. Gedaagde heeft echter een vordering op eiser, die voortvloeit uit een eerdere veroordeling van de failliete vennootschap waar eiser bestuurder van was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vordering van gedaagde niet summierlijk ondeugdelijk is, en dat het belang van gedaagde bij handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van eiser bij opheffing ervan. Echter, het loonbeslag dat door gedaagde is gelegd, heeft een onevenredige impact op eiser, die hierdoor in financiële problemen dreigt te komen. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten het loonbeslag op te heffen, maar het beslag op de onverdeelde helft van de woning van eiser blijft gehandhaafd. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in kort geding procedures, vooral wanneer het gaat om beslaglegging.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer 350243/KG ZA 10-219
Uitspraak: 30 maart 2010
VONNIS in kort geding in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.J. op 't Ende,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. C. Baris.
Eisers worden hierna aangeduid als "[eiser]" en gedaagde worden hierna aangeduid als "[gedaagde]".
1. Het verloop van het geding
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 9 maart 2010;
- producties van [eiser];
- producties van [gedaagde];
- pleitaantekeningen van mr. Op 't Ende;
- verweerschrift van mr. Baris.
De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van
17 maart 2010
2. De vaststaande feiten
In dit kort geding wordt van de volgende feiten uitgegaan.
2.1.1
Op 1 januari 2002 is [gedaagde] als statutair directeur in dienst getreden van [BV van eiser]. (hierna: [BV van eiser]).
2.1.2
Enig aandeelhouder van [BV van eiser] was Robininvest Beheer B.V. (hierna: Robininvest). [eiser] is enig aandeelhouder van Robinvest.
2.1.3
Per 5 januari 2005 is de arbeidsovereenkomst tussen [BV van eiser] en [gedaagde] ontbonden.
2.1.4
[BV van eiser] is op 20 november 2007 failliet verklaard.
2.2.1
Op 28 mei 2008 is in de zaak tussen [gedaagde] en [BV van eiser] onder zaak-/rolnummer: 259281/HA ZA 06-1066 door de enkelvoudige kamer van de rechtbank Rotterdam vonnis gewezen (hierna: het vonnis). In het vonnis is [BV van eiser] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen het bedrag van € 34.767,80, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over dit bedrag vanaf 6 april 2006 tot aan de dag der voldoening.
2.2.2
Het betreft hier -verkort en zakelijk weergegeven- een door [BV van eiser] aan [gedaagde] verschuldigd bedrag aan provisiegelden op basis van (verzekerings)portefeuille-rechten, die [BV van gedaagde] in een met [BV van eiser] in december 2002 gesloten overeenkomst (hierna: de overeenkomst) heeft verkregen.
2.2.3
Het vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
2.3.1
Bij dagvaarding d.d. 8 januari 2010 heeft [gedaagde] een bodemprocedure tegen [eiser] bij de rechtbank Rotterdam aanhangig gemaakt, waarin [gedaagde] -verkort weergegeven- vordert [eiser] te veroordelen om aan hem te voldoen een bedrag van € 34.767,80 (exclusief rente).
2.3.2
[gedaagde] heeft aan voornoemde vordering in essentie ten grondslag gelegd dat [eiser] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [BV van eiser] in de periode van 3 juni 2002 tot 1 april 2007 op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) persoon- lijk aansprakelijk kan worden gehouden tot betaling van de bij het vonnis aan [BV van eiser] opgelegde veroordeling tot betaling van € 34.767,80 (exclusief rente).
2.4.1
Op 18 januari 2010 is op verzoek van [gedaagde], na verkregen verlof daartoe van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, conservatoir beslag gelegd ten laste van [eiser] op de onverdeelde helft van de onroerende zaak, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente Poortugaal, sectie A nummer 2688, groot 1 are en 25 centiare (hierna: de woning).
2.4.2
Op 12 februari 2010 is op verzoek van [gedaagde], na verkregen verlof daartoe van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, conservatoir (derden)beslag gelegd ten laste van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Display4all B.V., gevestigd te Heerjansdam, gemeente Zwijndrecht, op alle vorderingen en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn, die Display4all B.V. onder zich heeft en/of uit een reeds nu bestaande rechtsverhouding zal of mocht verkrijgen, ten behoeve van [eiser].
De beslagvrije voet is vastgesteld op € 816,81.
2.4.3
De beslagen zijn gelegd ter verzekering van een vordering die [gedaagde] stelt te hebben op [eiser], welke vordering is begroot op € 45.200,00 (zie 2.3.2) met inbegrip van rente en kosten.
3. Het geschil
3.1
[eiser] vordert dat het de voorzieningenrechter behage, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle dagen en uren [gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de door [gedaagde] ten laste van [eiser] geleg-de beslagen op te heffen, op straffe van een onmiddellijk opeisbare en niet voor matiging vatbare dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] met de nakoming van dit bevel in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 50.000,00 met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser].
3.2
[eiser] legt aan zijn vordering primair ten grondslag dat de pretense vordering van [gedaagde] op hem summierlijk ondeugdelijk is, nu hij niet persoonlijk - uit hoofde van onrechtmatige daad - kan worden aangesproken tot betaling van € 34.767,80 (exclusief wettelijke rente), waartoe [BV van eiser] bij het vonnis is veroordeeld (zie 2.2.1).
Subsidiair stelt [eiser] dat de onder hem gelegde beslagen op grond van een belangen- afweging dienen te worden opgeheven.
3.3
[gedaagde] heeft de vordering van [eiser] gemotiveerd weersproken. Hierop zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1
Op grond van het bepaalde in artikel 705 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een beslag onder meer te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijk-heid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Daarom moet degene die de opheffing vordert, met inachtneming van de beperkingen van de kort geding procedure, aannemelijk maken dat de door de beslaglegger gepretendeer-de vordering ondeugdelijk is.
Dit komt erop neer dat ook wanneer twijfel mocht bestaan doch anderzijds het bestaan van de vordering niet bij voorbaat onwaarschijnlijk voorkomt, het beslag in beginsel gehand-haafd moet worden. Daarnaast kan een beslag worden opgeheven indien het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag zwaarder weegt dan het belang van de beslaglegger bij handhaving daarvan.
4.2.1
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn vordering op [eiser] aangevoerd dat hij in zijn hoedanigheid van bestuurder van [rechtspersoon eiser] -op grond van artikel 6:162 BW- persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de betaling van € 34.767,80 (exclusief rente) op grond van het volgende:
(i) [eiser] heeft ten onrechte een pandrecht gevestigd op de niet aan hem toebehorende verzekeringsportefeuille;
(ii) [eiser] heeft verzuimd de met [gedaagde] gemaakte afspraak, om de bij de verzeke-ringsportefeuille betrokken verzekeraars te berichten dat de portefeuille (en alle daaraan verbonden rechten) per 1 november 2004 overgaan op [gedaagde], na te komen. Dit heeft tot gevolg gehad dat deze verzekeraars de op grond van de portefeuille uit te keren provisies aan [BV van eiser] uitkeerden in plaats van aan degene aan wie deze provisies dienden toe te komen, te weten [g[BV van gedaagde];
(iii) [eiser] heeft vervolgens bewust nagelaten om deze door [BV van eiser] ten onrechte ontvangen provisie van verzekeraars door te betalen aan [gedaagde]. Nadat de overgang van de portefeuille -pas op 13 december 2005- was gemeld bij de verzeke- raars, heeft [eiser] belet dat de provisies die [BV van eiser] in de periode van 1 november 2004 tot 13 december 2005 -als gevolg van het niet melden van de overgang van de portefeuille aan verzekeraars- ten onrechte had ontvangen, aan [gedaagde] werden overgeboekt.
4.2.2
[eiser] stelt zich op het standpunt dat er zijdens hem geen enkele sprake is geweest van enige schadetoebrengende onwil dan wel enig andere laakbare gedraging van de zijde van [eiser] in die zin kan [eiser] persoonlijk dan ook geen enkel verwijt worden gemaakt. [eiser] heeft zich er juist voor ingespannen dat de aan de vennootschap in rekening-courant uitbetaalde provisies ten gunste van [gedaagde] werden gecorrigeerd, doch de betreffende derden hebben hun medewerking geweigerd.
4.2.3
Ter beoordeling ligt de vraag of [eiser], in zijn hoedanigheid van bestuurder van
[rechtspersoon eiser], op grond van artikel 6:162 BW persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de € 34.767,80, vermeerderd met de wettelijke rente, aan verschuldigde provisiegelden op basis van door [gedaagde] verkregen (verzekerings)portefeuillerechten op basis van voornoemde overeenkomst.
Van een zodanige aansprakelijkheid kan slechts sprake zijn, indien [eiser] ter zake een persoonlijk en voldoende ernstig verwijt treft.
De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent het volgende.
Vooropgesteld wordt dat [eiser] de enig (middelijk) bestuurder was van [rechtspersoon eiser]. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is voorshands voldoende aannemelijk dat door toedoen van [eiser] de voornoemde aan [gedaagde] verschuldigde provisiegelden door de verzekeraars aan [rechtspersoon eiser] werden over-gemaakt en dat [eiser] vervolgens heeft nagelaten deze aan [gedaagde] over te maken.
De enkele blote stelling van [eiser] in dit verband dat hij zich er juist voor heeft ingespannen dat de verzekeraars de provisies aan [gedaagde] zouden voldoen, kan haar niet baten. Dit laat immers onverlet dat nadien de door [rechtspersoon eiser] verkregen provisies alsnog door [eiser] naar de rekening van [gedaagde] overgeboekt hadden kunnen worden.
Dat het om een rekening-courant boeking ging, maakt dit niet anders, omdat het resultaat voor [rechtspersoon eiser] positief was.
Gelet op voornoemde omstandigheden -in onderlinge samenhang bezien- betekent dit dat volgens de hiervoor onder 4.1 genoemde toets het pretense recht van [gedaagde] op een vordering op [eiser] uit dezen hoofde, niet thans summierlijk ondeugdelijk is, en dat
de beslagen op die grond niet kunnen worden opgeheven.
4.3.1
[eiser] heeft zich er verder op beroepen dat hij onevenredig door het loonbeslag wordt getroffen en dat daarom dit gelegde beslag dient te worden opgeheven. [eiser] lijdt zeer forse schade door het onder zijn werkgever ten laste van hem gelegde loonbeslag, waardoor zijn schuldenlast maandelijks met
€ 850,00 wordt verhoogd. Indien het loonbeslag wordt gehandhaafd, dan zal [eiser] genoodzaakt zijn om een schuldsaneringsaanvraag te doen (WSNP), met alle schadelijke gevolgen -waaronder het niet verlengen van zijn arbeids- overeenkomst- van dien. Dit weegt niet op tegen de belangen van [gedaagde] bij handhaving van de beslagen. Bovendien zal een (persoonlijk) faillissement van [gedaagde] ook het einde van zijn verhaalsmogelijkheid op [eiser] met zich meebrengen.
4.3.2
Op grond van het voorgaande acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat [eiser] zeer grote schade ondervindt van het gelegde loonbeslag. Bovendien is het door Fleerders geschetste belang niet zozeer een belang dat is gediend bij het voortduren van dit beslag,
dat immers slechts strekt tot zekerheid. Een mogelijk belanden van [eiser] in een schuldhulpverleningstraject, zal ook mogelijk voor [gedaagde], die zekerheid slechts illusoir maken. In het kader van de belangenafweging zal de voorzieningenrechter derhalve het
onder Display4all B.V. ten laste van [eiser] gelegde loonbeslag opheffen.
Desgevraagd heeft [eiser] ter zitting aangegeven dat dit gevoerde verweer niet ziet op het conservatoir beslag dat is gelegd ten laste van hem op de onverdeelde helft van de woning (zie 2.4.1).
4.4
Gelet op het voorgaande zal het onder [eiser] ten laste van hem op de onverdeelde helft van de woning gelegde beslag worden gehandhaafd. Het onder Display4all B.V. gelegde loonbeslag zal worden opgeheven, zoals hierna in het dictum vermeld, met dien verstande dat de gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd.
4.5
Nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter,
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis het conservatoire derdenbeslag onder de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Display4all B.V., gevestigd te Heerjansdam, gemeente Zwijndrecht, op alle vorderingen en/of roerende zaken, niet zijnde registergoederen die zij onder zich heeft en/of uit een reeds nu bestaande rechtsverhouding zal of mocht verkrijgen ten behoeve van [eiser], op te heffen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, zolang [gedaagde] met deze veroordeling in gebreke blijft, met een maximum van
€ 20.000,00 aan te verbeuren dwangsommen;
compenseert de proceskosten aldus dat partijen de eigen kosten dragen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin, in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting