ECLI:NL:RBROT:2010:BM1181
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- P. de Bruin
- H.C. Fraaij
- Rechtspraak.nl
Opheffing van loonbeslag en beoordeling van aansprakelijkheid in kort geding
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser verzocht om opheffing van het loonbeslag dat door gedaagde op zijn salaris is gelegd. De voorzieningenrechter heeft op 30 maart 2010 uitspraak gedaan in een kort geding, waarin de belangen van beide partijen tegen elkaar zijn afgewogen. Eiser stelt dat het beslag onterecht is gelegd, omdat de vordering van gedaagde summierlijk ondeugdelijk zou zijn. Gedaagde heeft echter een vordering op eiser, die voortvloeit uit een eerdere veroordeling van de failliete vennootschap waar eiser bestuurder van was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vordering van gedaagde niet summierlijk ondeugdelijk is, en dat het belang van gedaagde bij handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van eiser bij opheffing ervan. Echter, het loonbeslag dat door gedaagde is gelegd, heeft een onevenredige impact op eiser, die hierdoor in financiële problemen dreigt te komen. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten het loonbeslag op te heffen, maar het beslag op de onverdeelde helft van de woning van eiser blijft gehandhaafd. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in kort geding procedures, vooral wanneer het gaat om beslaglegging.