ECLI:NL:RBROT:2010:BM1317
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vonnis in kort geding over geldvordering en bevoegdheid executeur-testamentair
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiseres een geldvordering heeft ingesteld tegen gedaagde, die als executeur-testamentair van de nalatenschap van [x] optreedt. De voorzieningenrechter heeft op 19 maart 2010 uitspraak gedaan. Eiseres vordert onder andere een bedrag van € 491.075,= op de derdengeldrekening van notaris mr. M.R. Meijer, alsook een bedrag van € 96.951,= en € 203.435,= aan kosten. Eiseres stelt dat gedaagde in zijn rol als executeur op grove wijze tekort is geschoten door niet of nauwelijks overleg te plegen met de andere erfgenamen en door zich geld en goederen uit de nalatenschap toe te eigenen. Gedaagde heeft de vorderingen van eiseres betwist en concludeert tot afwijzing.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het spoedeisend belang bij de vorderingen van eiseres onvoldoende aannemelijk is. De enkele wens van eiseres om duidelijkheid te krijgen over de overboekingen en het vermeende ontwijkend gedrag van gedaagde, levert geen spoedeisend belang op. Bovendien heeft eiseres niet voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat de uitkomst in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De vordering tot storting van € 491.075,= op de derdengeldrekening is dan ook afgewezen.
Wat betreft de vordering tot betaling van € 96.951,= heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat deze vordering op de nalatenschap betrekking heeft en dat eiseres gedaagde in persoon heeft gedagvaard, in plaats van in zijn hoedanigheid als executeur. Dit leidt tot afwijzing van deze vordering. De vordering tot betaling van € 203.435,= aan eiseres is eveneens afgewezen, omdat het spoedeisend belang en de onderbouwing van deze vordering onvoldoende aannemelijk zijn.
In reconventie heeft gedaagde vorderingen ingesteld, maar ook deze zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde in persoon is gedagvaard en dat hij in reconventie geen vordering in zijn hoedanigheid van executeur kan instellen. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de familierelatie tussen partijen.