ECLI:NL:RBROT:2010:BM1317

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
348905/KG ZA 10-115
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over geldvordering en bevoegdheid executeur-testamentair

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiseres een geldvordering heeft ingesteld tegen gedaagde, die als executeur-testamentair van de nalatenschap van [x] optreedt. De voorzieningenrechter heeft op 19 maart 2010 uitspraak gedaan. Eiseres vordert onder andere een bedrag van € 491.075,= op de derdengeldrekening van notaris mr. M.R. Meijer, alsook een bedrag van € 96.951,= en € 203.435,= aan kosten. Eiseres stelt dat gedaagde in zijn rol als executeur op grove wijze tekort is geschoten door niet of nauwelijks overleg te plegen met de andere erfgenamen en door zich geld en goederen uit de nalatenschap toe te eigenen. Gedaagde heeft de vorderingen van eiseres betwist en concludeert tot afwijzing.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het spoedeisend belang bij de vorderingen van eiseres onvoldoende aannemelijk is. De enkele wens van eiseres om duidelijkheid te krijgen over de overboekingen en het vermeende ontwijkend gedrag van gedaagde, levert geen spoedeisend belang op. Bovendien heeft eiseres niet voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat de uitkomst in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De vordering tot storting van € 491.075,= op de derdengeldrekening is dan ook afgewezen.

Wat betreft de vordering tot betaling van € 96.951,= heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat deze vordering op de nalatenschap betrekking heeft en dat eiseres gedaagde in persoon heeft gedagvaard, in plaats van in zijn hoedanigheid als executeur. Dit leidt tot afwijzing van deze vordering. De vordering tot betaling van € 203.435,= aan eiseres is eveneens afgewezen, omdat het spoedeisend belang en de onderbouwing van deze vordering onvoldoende aannemelijk zijn.

In reconventie heeft gedaagde vorderingen ingesteld, maar ook deze zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde in persoon is gedagvaard en dat hij in reconventie geen vordering in zijn hoedanigheid van executeur kan instellen. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de familierelatie tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 348905/KG ZA 10-115
Uitspraak: 19 maart 2010
VONNIS in kort geding in de zaak van:
[eiser],
wonende te [adres]
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.A. Slagter,
- tegen -
[gedaagde ],
wonende te [adres],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat mr. P.A. Ruig.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “[gedaagde]”.
1 Het verloop van het geding
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 18 februari 2010;
- pleitnotities en producties van mr. Slagter;
- pleitnotities en producties van mr. Ruig.
De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 5 maart 2010.
2 De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van de inhoud van de door partijen overgelegde producties, kan in dit kort geding van de volgende feiten worden uitgegaan.
2.1
Op 10 augustus 1995 is overleden [x] (hierna: [x]), we-duwe van de op 12 maart 1976 overleden [y].
2.2
Erfgenamen in de nalatenschap van [x] zijn: [gedaagde], [eiser], [a ], [b ], [c] en [d ].
2.3
Bij testament van 8 april 1992 heeft [x] [gedaagde] tot executeur-testamentair benoemd.
2.4
Bij de rechtbank Rotterdam is thans een procedure aanhangig (zaak-/rolnummer 211772/HA ZA 04-608) over de verdeling van de nalatenschap van [x].
In die procedure vorderen [gedaagde], [b ] en [c]:
- veroordeling van [eiser] tot terugbetaling aan de nalatenschap van alle geldbedragen welke door haar zonder recht of titel aan het vermogen van [x] zijn onttrokken dan wel zouden zijn geschonken, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedra-gen;
- veroordeling van [eiser] de schade ten gevolge van het zonder recht of titel onttrek-ken van vermogenswaarden (meer in het bijzonder effecten en gelden) te vergoeden aan de nalatenschap, waarvan het schadebedrag is berekend op € 316.186,93, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- veroordeling van [eiser] tot betaling van buitengerechtelijke kosten;
- veroordeling van [a ] tot terugbetaling aan de nalatenschap van de diverse door [x] aan haar verstrekte geldleningen tot een bedrag van
€ 10.210,05, vermeerderd met de contractuele rente van 6,5%;
- de vaststelling en verdeling van het aanwezige saldo van de nalatenschap zonodig ten overstaan van de alsdan tot boedelnotaris te benoemen mr. J. Meijling;
- de machtiging van [gedaagde] dan wel een te benoemen boedelnotaris voor het verrich-ten van werkzaamheden die nodig zijn voor de verdeling van het aanwezige saldo van de nalatenschap;
- toekenning van een beloning aan [gedaagde], als executeur, van € 25.000,=.
In die procedure vorderen [eiser], [a ] en [d ] in reconventie:
- veroordeling van [gedaagde] om de roerende zaken en gelden die bij leven van [x] aan hem geschonken zijn, alsmede de roerende zaken, waaronder eveneens schilde-rijen worden begrepen, welke hij zonder recht of titel aan het vermogen van [x] heeft onttrokken, aan de nalatenschap terug te geven, althans de waarde daarvan aan de boedel te vergoeden in ieder geval een bedrag van € 130.000,=, een bedrag van
SFr 65.000,= en een bedrag van $ 22.000,=, dit alles vermeerderd met de wettelijke rente;
- veroordeling van [gedaagde] om op deugdelijke wijze rekening en verantwoording af te leggen over de periode vanaf het overlijden van [x];
- veroordeling van [gedaagde], [b ] en [c] om het door hen als tweede voorlopige uitkering ontvangen bedrag aan de boedel te retourneren, te weten [gedaagde] een bedrag van NLG 603.983,93 en [b ] en [c] ieder NLG 150.995,99;
- veroordeling van [gedaagde] om bij wijze van schadevergoeding aan de nalatenschap te betalen een bedrag in ieder geval gelijk aan het bedrag van de opnames en betaling van NLG 1.000.000,=, nader op te maken bij staat en te vereffenen bij wet;
- benoeming van een bewindvoerder over de nalatenschap van [x];
- veroordeling van [gedaagde], [b ] en [c] in de pro-ceskosten.
2.5
Bij vonnis d.d. 24 november 2004 heeft de rechtbank Rotterdam in bovengenoemde zaak twee deskundigen benoemd: notaris mr. M.R. Meijer en financieel deskundige [e ]. Het dictum van dit vonnis luidt voor zover thans van belang:
“(…)
beveelt een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de volgende vragen:
Aan de boedelnotaris:
- het inventariseren en beschrijven van de tot de nalatenschap van erflaatster behorende roerende zaken, waaronder ook juwelen, schilderijen en andere in de processtukken ge-noemde waardevolle roerende zaken, worden begrepen;
- om deze werkzaamheden naar behoren te kunnen uitoefenen zullen partijen aan de boe-delnotaris foto’s en videobanden betreffende de verdwenen inboedelzaken ter beschikking stellen;
- voorts verzoekt de rechtbank de boedelnotaris te onderzoeken of er nog andere, in de eerdere vraagstelling nog niet genoemde bronnen zijn die inzicht kunnen geven omtrent de juiste omvang van de tot de nalatenschap behorende zaken.
- welke opmerkingen zijn naar het oordeel van de deskundige verder van belang ten be-hoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing?
Aan de financieel deskundige:
- Aan de hand van de ter beschikking gestelde financiële overzichten, zo mogelijk vanaf maart 1976, een onderzoek te doen naar het uitgavenpatroon tijdens het leven van erflaat-ster;
- een onderzoek te doen naar de wijze van het beheer over het vermogen van erflaatster na het overlijden van haar echtgenoot (…);
- een onderzoek te doen naar de door erflaatster aan de erfgenamen verstrekte geldlenin-gen, afbetalingen van deze leningen, alsmede de reeds verrekende rente over deze lenin-gen.
- en onderzoek te doen naar de uitkeringen van voorschotten door de executeur testamen-tair, de wijze waarop bij het uitkeren van deze voorschotten reeds verstrekte leningen en eventuele renten zijn verrekend;
- aan de hand van de ter beschikking gestelde en benodigde financiële bescheiden onder-zoek te doen naar alle transacties welke betrekking kunnen hebben op het vervreemden van juwelen, schilderijen en andere roerende zaken;
- tevens wordt aan de deskundige verzocht een onderzoek te doen naar de boedelkosten en deze aan de hand van de ter hand gestelde bescheiden te verifiëren;
- welke opmerkingen zijn naar het oordeel van de deskundige van belang ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing?
(…)”.
2.6
Het deskundigenrapport van [e ] d.d. 14 april 2008 luidt voor zover thans van belang:
“(…)
3.2 Beheer over het vermogen van [x] vanaf april 1976.
We onderscheiden de volgende periodes.
(…)
Periode 4: 1995 – heden
(…)
Ad periode 4 (beheer door [gedaagde ] als executeur-testamentair na 1995)
(…)
Opvallend zijn de volgende zaken:
(…)
• in 1996 zijn overboekingen gedaan die in de rapportage van Deloitte zijn opgeno-men in een overzicht “privé opnamen/stortingen”. Enkele overboekingen zijn echter overboekingen tussen rekeningen (valutaswaps), de feitelijke overboekingen naar externe rekeningen zijn de afboekingen ten bedrage van:
- f 250.009,65 op 10 oktober 1996, naar rekening 60.75.31.304 ten name van [gedaagde ]. Het is ons niet bekend met welk doel deze uitkering heeft plaatsgevonden.
(…)
• voorts heeft een overboeking van Credit Suisse plaatsgevonden op 23 oktober 1997 van f 271.900,15 naar rekening 22.94.55.174 ten name van [gedaagde ]. Van deze overboeking is het doel evenmin duidelijk.
(…)
3.3 Verstrekte geldleningen en de daarmee samenhangende afbetalingen, rentebetalingen en verrekeningen.
(…)
Zoals uit paragraaf 2.1 blijkt, gaat de rapportage van Deloitte van 27 november 2000 uit van de volgende leningbedragen:
(…)
2. [eiser] 620.000
(…)
Ad 2:
(…)
[gedaagde] schrijft in zijn fax aan [f] van 26 januari 2000dat [eiser] in de twaalf jaren na 1976 een bedrag van f 240.000 aan hem leent en f 520.000 aan [eiser].
In deze f 520.000 zit naar onze mening een dubbeltelling van f 100.000, die nogmaals plaatsvindt in latere stukken van Deloitte en notaris Gmelich Meijling, leidend tot een to-taalbedrag van f 620.000.
(…)
3.4 Voorschotten door de executeur testamentair en verrekening van leningen en rente
(…)
De tweede uitkering vond rond november 1996 plaats, naar wij begrepen zonder overleg met de erfgenamen (…).
Het betrof een bedrag van f 603.983,96 per erfgenaam (…).
Bij mevrouw [eiser] is een lening van f 100.000 verrekend en een bedrag van f 503.983,96 aan diverse schenkingen. (…) Gezien hetgeen hierboven is opgemerkt omtrent de leningen zou bij juistheid van onze voorlopige conclusie bij de tweede uitkering ten on-rechte een bedrag van f 100.000 aan openstaande leningen zijn verrekend met mevrouw [eiser]. Dit is evenwel niet het geval indien [g ] terecht aangeeft dat aan mevrouw [eiser] het leningsbedrag van f 100.000 is toegescheiden.
(…)”.
2.7
Nadat beiden partijen een conclusie na deskundigenbericht hebben genomen, heeft op 12 november 2009 pleidooi plaatsgevonden. Vervolgens heeft de rechtbank vonnis bepaald. Partijen zijn thans in afwachting van dat vonnis.
3 Het geschil in conventie
3.1
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om een bedrag van € 491.075,= te storten op de derdengeldrekening van notaris mr. M.R. Meij-er en om een bedrag van € 96.951,=, vermeerderd met rente, en een bedrag van € 203.435,= aan [eiser] te betalen, dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
[eiser] stelt hiertoe dat [gedaagde] in zijn taak als executeur van de nalatenschap van [x] op grove wijze tekort is geschoten. Zo heeft hij niet of nauwelijks overleg gepleegd met de andere erfgenamen over de verdeling. Hij heeft de boedel niet op voortvarende wijze verdeeld, hij heeft zich geld en goederen uit de nalatenschap toegeëi-gend, hij heeft zonder toestemming van alle erfgenamen een voorschotuitkering uit de boe-del gedaan en hij heeft de nalatenschap zonder noodzaak belast met hoge kosten van advi-seurs en deskundigenonderzoeken.
Uit het rapport van [e ] blijkt dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van execu-teur op 10 oktober 1996 een bedrag van NLG 250.009,65 van de nalatenschap van [x] heeft overgemaakt naar een op zijn naam staande bankrekening. Op 23 oktober 1997 heeft hij een bedrag van NLG 271.900,15 naar een andere op zijn naam staande bank-rekening overgemaakt. [e ] heeft deze betalingen als ‘opvallend’ gekarakteriseerd en geoordeeld dat het doel van die betalingen onduidelijk is. Het bedrag van NLG 250.009,65 was, vermeerderd met rente, eind 2009 € 242,386,= waard. Het bedrag van NLG 271.900,15 was, vermeerderd met rente, eind 2009 € 248.689,= waard. Daarnaast heeft [e ] gecon-stateerd dat [gedaagde] de tweede tussentijdse uitkering aan de erfgenamen in november 1996 heeft gebaseerd op een foutieve berekening. [eiser] heeft daardoor ten onrechte geen voorschot van NLG 100.000,= ontvangen. Vermeerderd met rente, bedroeg dat bedrag eind 2009 € 96.951,=.
[eiser] heeft in de loop der jaren zeer aanzienlijke buitengerechtelijke kosten moeten maken ter bewaring van haar rechten om de onjuiste berekeningen en uitkeringen van [gedaagde] te bestrijden en haar rechten te bewaren. Die kosten belopen ten minste een bedrag van € 203.435,=. Ter financiering van die kosten heeft [eiser] geldleningen moeten aangaan, die zij binnenkort moet terugbetalen. Daardoor zal zij niet meer in staat zijn om zich te (blijven) verweren tegen de onterechte aantijgingen van [gedaagde] en/of zal zij nieuwe financiering moeten verkrijgen om aan haar financiële verplichtingen te kunnen blijven voldoen.
3.3
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser]. Voor zover nodig zal op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd bij de beoordeling worden ingegaan.
4 Het geschil in reconventie
4.1
[gedaagde] vordert in reconventie veroordeling van [eiser] tot het verlenen van haar medewerking, voor zover rechtens vereist, aan de voorgenomen tegeldemaking van de goe-deren van de nalatenschap van [x] middels openbare verkoop, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
4.2
[gedaagde] stelt hiertoe dat het vermogen van de nalatenschap, met uitzondering van de roererende zaken -waaronder juwelen en andere kostbaarheden-, inmiddels liquide is ge-maakt en is uitgekeerd aan de erfgenamen. Omdat de kosten van de nalatenschap blijven doorlopen, wil [gedaagde] als executeur over gaan tot openbare verkoop van de roerende zaken, inclusief juwelen en andere kostbaarheden. Het geld dat overblijft na betaling van alle kosten kan vervolgens worden verdeeld tussen de erven. [gedaagde] stelt dat de voor-waarden die [eiser] aan de verkoop van voornoemde roerende zaken stelt, onaan-vaardbaar zijn.
4.3
[eiser] concludeert tot afwijzing van de vordering in reconventie. Voor zover nodig zal op hetgeen partijen over en weer in reconventie hebben aangevoerd bij de beoordeling worden ingegaan.
5 De beoordeling
In conventie
5.1
De vorderingen van [eiser] betreffen geldvorderingen. Een geldvordering kan voor toewijzing in kort geding in aanmerking komen, indien die vordering voldoende aanneme-lijk is. Voorts geldt dat terughoudendheid geboden is, mede met het oog op het restitutierisi-co, en dat dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewe-zen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed gebo-den is. Het spoedeisend belang is een noodzakelijk en apart te toetsen vereiste.
De vordering tot storting van € 491.075,= op de derdengeldrekening van notaris Meijer
5.2
Deskundige [e ] heeft in zijn rapport van 14 april 2008 (zie 2.6) geconstateerd dat op 10 oktober 1996 een bedrag van NLG 250.009,65 van de nalatenschap is overmaakt naar een ten name van [gedaagde] staande bankrekening. Verder heeft [e ] geconstateerd dat op 23 oktober 1997 een bedrag van NLG 271.900,15 naar een andere ten name van [gedaagde] staande bankrekening is overgemaakt. [e ] heeft verklaard dat het doel van die beta-lingen onduidelijk is
5.3
Ten aanzien van de transactie van NLG 250.009,65 d.d. 10 oktober 1996 heeft (de advocaat van) [gedaagde] verklaard dat van dit bedrag aan [b ] en [c] ieder een bedrag van NLG 105.000,-- als voorschot is uitgekeerd. Het restant van ongeveer NLG 40.000,-- is gestort op een ten name van de erven van [x] staan-de rekening bij de Generale Bank, eindigend op nummer 835. Deze overboekingen zijn via een privé rekening van [gedaagde] verlopen, omdat hij in de periode na het overlijden van [x] de vrees had dat [eiser] beslag zou leggen op de tegoeden van de boedel.
5.4
Ten aanzien de door [e ] geconstateerde transactie van NLG 271.900,-- d.d. 23 oktober 1997 heeft (de advocaat van) [gedaagde] ter zitting verklaard dat deze transactie niet een bedrag in Nederlandse guldens betrof, maar in Zwitserse franken. Dit bedrag is vanuit Zwit-serland overgemaakt naar een ten name van de erven gestelde rekening bij de Generale Bank eindigend op nummer 174.
5.5
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het spoedeisend belang bij deze vordering onvol-doende aannemelijk is. De enkele omstandigheid dat [eiser] duidelijkheid wenst om-trent de betreffende overboekingen en dat [gedaagde] (mogelijk) ontwijkend gedrag ver-toond, levert geen spoedeisend belang bij het gevorderde op. [eiser] heeft verder geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden geoor-deeld dat de uitkomst in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht en dat zij daarom belang heeft bij het treffen van een onverwijlde voorziening.
Daar komt bij dat [eiser] de onder 5.3 en 5.4 genoemde verklaringen van [gedaagde] niet betwist. Zij heeft slechts gesteld dat die verklaringen niet overtuigend zijn. Dat brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de vordering bovendien niet aannemelijk is. Op grond van het voorgaande de vordering tot overmaking van een bedrag van
€ 491.075,= op de derdengeldrekening van notaris mr. M.R. Meijer, worden afgewezen.
De vordering tot betaling van een bedrag van € 96.951,= aan [eiser]
5.6
Ten aanzien van het gevorderde ‘tweede voorschot’ van destijds NLG 100.000,=, vermeer-derd met rente door [eiser] thans berekend op een bedrag van € 96.951,=, is de voor-zieningenrechter van oordeel dat dit een vordering op de nalatenschap betreft. Uit art. 4:145 lid 1 BW volgt dat de executeur bevoegd is tot het beheer van de goederen van de nalaten-schap, met uitsluiting van de erfgenamen. Slechts de executeur is ten aanzien van de nala-tenschap beschikkingsbevoegd, voor zover dit nodig is voor zijn beheerstaak. Dat betekent vooralsnog dat, voor zover deze vordering al voldoende aannemelijk zou zijn, de vordering dient te worden afgewezen, nu [eiser] [gedaagde] in persoon heeft gedagvaard, in plaats van in zijn hoedanigheid van executeur. De vordering tot betaling van € 96.951,= zal daarom worden afgewezen.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog dat, gelet op de in de bodemproce-dure tegen [eiser] ingestelde procedure, thans niet met voldoende zekerheid valt uit te sluiten dat het aan [eiser] nog niet uitgekeerde voorschot uit de nalatenschap verre-kend mag worden met hetgeen [eiser], mogelijk, nog aan de nalatenschap verschul-digd is. Ook daarop zou de vordering afstuiten.
De vordering tot betaling van een bedrag van € 203.435,= aan [eiser]
5.7
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor door [eiser] gemaakte kosten, stelt zij dat zij in de loop der jaren aanzienlijke kosten heeft moeten maken ter bewaring van haar rechten als erfgename en ter bestrijding van de vele onterechte verwijten van [gedaagde].
De vordering tot betaling van die kosten is volgens [eiser] spoedeisend omdat zij ter financiering daarvan geldleningen heeft moeten aangaan, welke zij binnenkort moet terug-betalen. De onderbouwing van deze stelling is beperkt tot een verklaring van [eiser] zelf, inhoudende dat zij de benodigde geldbedragen heeft geleend van haar partner en dat die bedragen voor onbepaalde tijd zijn uitgeleend en te allen tijde en zonder opgaaf van re-denen kunnen worden opgeëist. Aan deze verklaring wordt voorbij gegaan nu daaruit niet van enige geldlening noch van opeisbaarheid daarvan op korte termijn daarvan blijkt. Daar-bij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat overigens geen bewijsstukken van de gestelde leningen zijn overgelegd en evenmin van de gestelde aanstaande opeisbaarheid. Omdat zowel de vordering als het spoedeisend belang van [eiser] bij deze vordering onvoldoende aannemelijk is, wordt deze vordering afgewezen.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog dat op grond van de thans beschik-bare gegevens en gelet op de stellingen van partijen over en weer, op dit moment ook niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat, zoals [eiser] stelt, en in hoever-re [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld.
5.8
Gelet op de familierelatie tussen partijen, zal de voorzieningenrechter de proceskosten com-penseren.
In reconventie
5.9
Voorop gesteld zij dat, zoals reeds overwogen, [gedaagde] in persoon in conventie is ge-dagvaard, zodat hij in reconventie geen vordering in zijn hoedanigheid van executeur kan instellen. Daar komt bij dat op grond van art. 4:147 lid 1 BW de executeur bevoegd is de door hem beheerde goederen te gelde te maken, voor zover dit nodig is voor de tot zijn taak behorende voldoening van schulden der nalatenschap en de nakoming van de hem opgeleg-de lasten. De bevoegdheid om de goederen van de nalatenschap te gelden te maken vloeit derhalve, met inachtneming van de wettelijke en eventueel testamentaire beperkingen, reeds voort uit de wet. Uit art. 4:147 lid 2 BW volgt dat de executeur zoveel mogelijk in overleg dient te treden met de erfgenamen. De executeur heeft echter, tenzij bij testament anders is bepaald, geen toestemming van de erfgenamen nodig. Gesteld noch gebleken is dat [x] bij testament anders heeft bepaald. Indien een van de erfgenamen bezwaar heeft tegen de tegeldemaking, kan die erfgenaam de beslissing van de kantonrechter inroepen.
Op grond van het voorgaande wordt de vordering in reconventie afgewezen.
5.1
Gelet op de familierelatie tussen partijen, zal de voorzieningenrechter de proceskosten com-penseren.
6 De beslissing
De voorzieningenrechter,
in conventie:
wijst de vorderingen af;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie:
wijst de vorderingen af;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Bosch, griffier.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar.
2083/2009