RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/650108-09
Datum uitspraak: 23 april 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het [adres],
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in [naam P.I.] .
raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2010 en 9 april 2010.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte een man, al dan niet met voorbedachte raad, heeft doodgeschoten en dat hij heeft geprobeerd twee andere mannen, al dan niet met voorbedachte raad, dood te schieten dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Roebroek heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 (impliciet primair) en 2 (impliciet primair) ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar met aftrek van voorarrest.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is of sprake is van moord of doodslag
Bij de beoordeling van de tenlastelegging gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 23 op 24 mei 2009 in café Noordplein in Rotterdam één of twee keer met een vuurwapen op [het slachtoffer] heeft geschoten . In de directe omgeving van de woning van de verdachte is een vuurwapen gevonden, wat waarschijnlijk het wapen is waarmee in het café is geschoten . [het slachtoffer] is overleden door enkelvoudig schotletsel aan het hoofd, met de kenmerken van een schot van zeer nabij . Dit schot is afgevuurd door de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat [het slachtoffer] na het schieten op de grond lag en dat hij toen weg is gegaan .
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat moord wettig en overtuigend bewezen is. Daartoe heeft zij gesteld dat de verdachte doelbewust op zoek was naar [het slachtoffer] en met een vuurwapen naar het café Noordplein is gegaan om de confrontatie met [het slachtoffer] te zoeken. Voorts stelt de officier van justitie dat de verdachte in eerste instantie is weggelopen van het slachtoffer, waarna hij zich kennelijk heeft bedacht, is teruggelopen naar het slachtoffer en op korte afstand op het slachtoffer heeft geschoten. De officier van justitie stelt dat hieruit volgt dat sprake is van voorbedachte raad.
Zij heeft zich ter onderbouwing van deze aannames met name gebaseerd op het volgende:
- de getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte tegen hem heeft gezegd: “wie is Blacka” en “Je kan van alles verwachten, je kan maar beter uitkijken, ik zou maar niet blijven hier”;
- de getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte op een vreemde en provocerende manier naar [het slachtoffer] keek;
- de getuige [getuige 3] heeft verklaard (i) dat [het slachtoffer] riep: “Waarom laat je die man hier binnen, hij heeft een vuurwapen” en (ii) dat hij [het slachtoffer] op de grond zag liggen, dat de verdachte bij hem vandaan stapte en weer naar hem terug liep tot anderhalf tot twee meter afstand, dat de verdachte het vuurwapen in de richting van [het slachtoffer] hield en vervolgens tweemaal gericht op [het slachtoffer] schoot.
De verdediging heeft aangevoerd dat doodslag op [het slachtoffer] bewezen kan worden verklaard, maar dat de verdachte moet worden vrijgesproken van moord wegens gebrek aan bewijs.
Voor een bewezenverklaring van moord is vereist dat de verdachte heeft geschoten met voorbedachte raad en na kalm beraad en rustig overleg. Dat kan in deze zaak niet worden vastgesteld. Bij dit oordeel heeft de rechtbank het volgende meegewogen:
- De verklaring van [getuige 1] bij de politie kan niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat hij (de belangrijke elementen daaruit) bij de rechter-commissaris niet heeft bevestigd. Overigens wijkt de inhoud van de verklaringen die deze getuige heeft afgelegd over de gebeurtenissen in het café zo sterk af van de overige verklaringen in het dossier, dat de rechtbank sterke twijfels heeft bij de geloofwaardigheid van deze getuige. Het alsnog horen van deze getuige acht de rechtbank daarom niet noodzakelijk.
- De interpretatie van de getuige [getuige 2] van de manier van kijken van verdachte kan op zichzelf geen bewijs opleveren voor voorbedachte raad.
- Belangrijk is voorts dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het wapen heeft meegenomen naar het café met het oog op een confrontatie met [het slachtoffer]. Tot aan het moment van schieten heeft niemand een vuurwapen bij de verdachte gezien. Weliswaar verklaart [getuige 3] dat [het slachtoffer] heeft geroepen: “Waarom laat je die man hier binnen, hij heeft een vuurwapen?”, maar van het grote aantal gehoorde getuigen heeft verder niemand verklaard dat [het slachtoffer] iets dergelijks zou hebben geroepen, terwijl dat wel voor de hand zou hebben gelegen als het daadwerkelijk geroepen zou zijn. Derhalve is niet komen vast te staan dat verdachte een vuurwapen bij zich droeg toen hij naar het café ging en vindt de veronderstelling van de officier dat de verdachte voorafgaand aan het schieten een wapen aan [het slachtoffer] heeft laten zien, evenmin bevestiging in het dossier.
- De verklaring van de getuige [getuige 3] - inhoudende dat hij [het slachtoffer] op de grond zag liggen, dat de verdachte bij hem vandaan stapte en weer naar hem terug liep en dat de verdachte vervolgens twee maal gericht op [het slachtoffer] schoot - vormt onvoldoende wettig bewijs voor moord nu deze verklaring geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel. Integendeel, van het aanzienlijke aantal als getuige gehoorde aanwezigen in het café tijdens de schietpartij heeft niemand anders verklaard verdachte te hebben zien schieten, laat staan dat zij de beschreven gang van zaken hebben waargenomen. Dat zou zeker voor de hand hebben gelegen als het daadwerkelijk zo zou zijn gegaan.
- de getuige [getuige 4] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte naar [het slachtoffer] toeliep, dat er een woordenwisseling plaatsvond en dat de verdachte toen een pistool trok en schoot. Deze verklaring is niet bruikbaar voor het bewijs, nu [getuige 4] slechts telefonisch is gehoord en de verdediging niet in de gelegenheid is geweest deze getuige te ondervragen. Daarnaast is deze verklaring op onderdelen innerlijk tegenstrijdig, niet gebaseerd op de eigen waarneming van de getuige of in strijd met hetgeen door het merendeel van de getuigen is verklaard en mist daardoor overtuigingskracht. Daarom geldt ten aanzien van deze getuige hetzelfde als voor de getuige [getuige 1].
Ander bewijs dat de verdachte [het slachtoffer] zou hebben vermoord, bevat het dossier niet, zodat de verdachte van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Op basis van de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 24 mei 2009 te Rotterdam opzettelijk [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een vuurwapen één of meer kogels op [het slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan [het slachtoffer] is overleden. Aangezien de verdachte van dichtbij op [het slachtoffer] heeft geschoten, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [het slachtoffer] dodelijk zou worden getroffen.
Het bewezenverklaarde levert doodslag op.
De tweede vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of sprake is van noodweer of noodweerexces.
De verdachte heeft zich ten aanzien van feit 1 beroepen op noodweer dan wel noodweerexces. Ter onderbouwing heeft hij aangevoerd dat er in het café het volgende is gebeurd. De verdachte is binnengekomen en heeft ongeveer een half uur aan de bar zitten roken en drinken. Op een gegeven moment kwam [het slachtoffer] naar hem toe en vroeg of hij meeliep naar de keuken. De verdachte is meegegaan in de hoop wat geld te kunnen verdienen. In de keuken werd [het slachtoffer] boos. De verdachte kon niet verstaan waarom. [het slachtoffer] begon hem te slaan, hij heeft hem de keuken uitgeslagen en in het café ging het slaan door. Ook anderen gingen zich ermee bemoeien. Op een gegeven moment bevond de verdachte zich achter in het café. Hij was gevallen. Er stond toen een aantal mannen tegenover hem, waaronder [het slachtoffer]. Op dat moment zag hij voor het eerst het vuurwapen, in de handen van [het slachtoffer]. Hij heeft dat wapen te pakken weten te krijgen en daarmee één of twee keer op [het slachtoffer] geschoten. Toen ontstond er ruimte om weg te lopen en dat heeft hij gedaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich niet kan beroepen op noodweer. Niet wordt betwist dat de verdachte werd aangevallen door [het slachtoffer] en anderen. Echter, de verdachte heeft deze vechtpartij uitgelokt door provocatie van [het slachtoffer] en hij was aldus uit op een confrontatie. Onder deze omstandigheden komt hem geen beroep op noodweer toe.
Verder is niet aannemelijk dat de verdachte heeft gehandeld als gevolg van een hevige gemoedsbeweging zodat de verdachte geen beroep kan doen op noodweerexces.
Beoordeeld moet worden, of het schieten door verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Verdachte heeft pas in een laat stadium van het onderzoek een verklaring afgelegd welke ten grondslag ligt aan zijn beroep op noodweer. Dat vormt echter geen reden reeds daarom dit beroep te verwerpen, omdat de verklaring van de verdachte op een groot aantal punten overeenkomt met hetgeen overigens uit het dossier blijkt. Immers, de meeste aanwezigen hebben verklaard dat de verdachte eerst even aan de bar heeft gezeten, dat hij en [het slachtoffer] onenigheid kregen in de keuken, dat zij vechtend de keuken uitkwamen waarbij [het slachtoffer] de verdachte tegen de bar en de muur gooide en met zijn vuisten sloeg, dat de vechtpartij zich gaandeweg verplaatste naar achterin het café en dat er anderen bijkwamen (bijvoorbeeld de getuigen [getuige 5], [getuige 2], [getuige 6] en [getuige 7]). In de verklaringen wordt gezegd dat de verdachte “flink werd aangepakt” [getuige 5], dat er op zeker moment drie of vier mensen op de verdachte lagen [getuige 7] en dat [het slachtoffer] was “doorgedraaid”, dat die jongen geen partij was voor [het slachtoffer] en dat een ander mogelijk bewusteloos was geweest door de klappen [getuige 2]. Op basis hiervan moet vastgesteld worden dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte. Nu de verdachte geen reële mogelijkheid had om het café te verlaten, gezien ook het aantal aanwezige personen waarvan een belangrijk deel zich tegen hem keerde en de nauwe doorgang vanuit de achterzijde van het café langs de bar naar buiten, was verdediging hiertegen toegestaan.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de omstandigheden dat de verdachte de confrontatie heeft opgezocht en dat hij een vuurwapen heeft meegenomen in de weg staan aan een beroep op noodweer. Echter, voor deze aannames is geen bewijs in het dossier voorhanden en het is niet zo dat de verdachte aannemelijk moet maken dat deze omstandigheden zich niet hebben voorgedaan. Nu niet kan worden vastgesteld dat de door de officier genoemde omstandigheden zich hebben voorgedaan, kunnen deze niet aan de verdachte worden tegengeworpen.
Vervolgens is van belang of de wijze waarop de verdachte zich heeft verdedigd in een redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Bewezen is, dat de verdachte één of twee keer heeft geschoten in de richting van [het slachtoffer]. Op dat moment was het vuurwapen het enige middel waarmee de verdachte zich kon verdedigen. Daarbij had de verdachte, gelet op de overmacht van zijn aanvallers, slechts een kort moment waarin hij kon handelen. Indien de verdachte niet direct handelde, zou zijn kans om zich te verdedigen waarschijnlijk voorbij zijn gegaan. Onder deze omstandigheden is het een redelijkerwijs invoelbare reactie om te schieten in de richting van de aanvaller, zoals ook de verdachte deed. Van de verdachte kon niet worden verwacht dat hij in de hectiek van het moment de kalmte had om op een minder ingrijpende manier te reageren, bijvoorbeeld door het lossen van een waarschuwingsschot of het richten op een niet-vitaal lichaamsdeel. Er is geen enkele aanwijzing dat verdachte bewust heeft geschoten op het hoofd van de aanvaller. Dit alles overwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte, met zijn keuze om te schieten in de richting van de aanvaller, de grenzen van de noodzakelijke verdediging niet heeft overschreden.
Het voorgaande brengt mee dat het beroep op noodweer zal worden gehonoreerd en dat de verdachte ten aanzien van feit 1 van alle rechtsvervolging zal worden ontslagen.
Bij de schietpartij in café Noordplein zijn ook [getuige 3] en [getuige 7] geraakt door schoten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ook die schoten heeft afgevuurd.
De verdachte heeft ontkend op deze mannen geschoten te hebben. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [getuige 3] en [getuige 7] zijn geraakt door schoten die zijn afgevuurd door [het slachtoffer] zelf. Dat zou gebeurd zijn op een moment in de vechtpartij dat [het slachtoffer] met zijn rug richting de achterwand van het café stond, de verdachte tegenover hem met zijn gezicht naar [het slachtoffer] toe en [getuige 7] en [getuige 3] achter de verdachte. Ook de verdachte zelf is waarschijnlijk gewond geraakt door een van deze schoten. Hij heeft het vuurwapen na de eerste schoten afgepakt van [het slachtoffer]. Later bleek dat hij een schotwond aan zijn hand had.
De vraag moet worden beantwoord of op basis van het dossier kan worden bewezen dat de verdachte de schoten heeft afgevuurd, waar [getuige 3] en [getuige 7] door zijn geraakt. Behalve de (op de hiervoor aangegeven gronden onbruikbare) getuigen [getuige 1] en [getuige 4] heeft niemand verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte op deze mannen heeft geschoten. Zelfs de slachtoffers hebben verklaard dat zij niet hebben gezien wie op hen heeft geschoten. Tegen die achtergrond kan de verklaring van de verdachte niet als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Dat geldt te meer, nu de volgende elementen in het dossier te vinden zijn die de verklaring van de verdachte ondersteunen:
- zowel [getuige 7] als [getuige 3] hebben uitdrukkelijk verklaard dat zij door het eerste ([getuige 7]) dan wel het eerste of tweede schot ([getuige 3]) zijn geraakt;
- volgens de verklaring van [getuige 7] werd hij geraakt op het moment dat [het slachtoffer] met zijn rug richting de achterwand van het café stond en de dader met zijn gezicht naar [het slachtoffer] toe, en met zijn rug naar [getuige 7] (die vanaf de bar richting de achterkant liep);
- de getuige [getuige 8] heeft verklaard dat hij vlak voor het schieten even over de bar heeft gekeken en dat hij toen zag dat [het slachtoffer] en de dader tegenover elkaar stonden en dat hij de dader op zijn rug keek, welke verklaring qua positie van de betrokken personen overeenstemt met de lezing van de verdediging;
- de verdachte heeft zich in de nacht van de schietpartij in een ziekenhuis laten behandelen aan een wond aan zijn linkerhand. Op 24 mei 2009 heeft de forensisch arts vastgesteld dat de wond aan de handpalmzijde ongeveer 5 mm groot was; en de wond aan de handrugzijde ongeveer 10 mm . Een operationeel expert Forensische Opsporing heeft gesteld dat uitschotverwondingen over het algemeen groter zijn dan de doorsnede van het projectiel en groter cq onregelmatiger dan inschotverwondingen. Dit letsel lijkt daarom te passen bij het scenario waarin de verdachte het wapen van [het slachtoffer] heeft afgepakt;
- een aanzienlijk deel van de getuigen die de schoten hebben gehoord spreekt over twee reeksen van schoten met een tussenpauze van minimaal enkele seconden. Dat lijkt beter te passen bij de verklaring van de verdachte dan bij de lezing van de officier van justitie;
- tegenover een beveiligingsmedewerker van het ziekenhuis heeft verdachte gezegd “Alles was er, pistool, mes”; en
- tijdens de detentie van de verdachte zijn diverse vertrouwelijke gesprekken van verdachte met onder meer zijn moeder opgenomen. Ook tegenover haar heeft hij gesproken over een aanval met een vuurwapen.
Met betrekking tot deze laatste twee uitlatingen acht de rechtbank het – gezien de omstandigheden waaronder ze zijn gedaan – onaannemelijk dat verdachte deze bewust valselijk heeft gedaan teneinde zijn positie in deze strafzaak te verbeteren.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte op [getuige 3] en [getuige 7] heeft geschoten. Dat betekent dat hij moet worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde feiten.
VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1], wonende te [adres], ter zake van feit 1. De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,-.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 2], wonende te [adres], ter zake van feit 1. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 5.884,09.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 3], wonende te [adres], ter zake van feit 1. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 2.680,-.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij/getuige 3], wonende te [adres], ter zake van feit 2. De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 12.500,-.
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vorderingen gemaakt. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 (impliciet primair) en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 (impliciet subsidiair) ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het onder 1 (impliciet subsidiair) bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen en bepaalt dat de vorderingen slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt en begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van den Hurk, voorzitter,
en mrs. Lablans en Den Hollander, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 april 2010.
Bijlage bij vonnis van 23 april 2010:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 mei 2009 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen één of meer kogels op (het hoofd van) [het slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan [het slachtoffer] is overleden;
[art. 289/287 Wetboek van Strafrecht]
hij op of omstreeks 24 mei 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade één of meer perso(o)n(en) genaamd [getuige 3] en/of [getuige 7] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen één of meer kogels heeft afgevuurd op (het gezicht, althans het hoofd van) die [getuige 3] en/of (de buik, althans het lichaam van) die [getuige 7], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
[art. 289/287 jo 45/57 Wetboek van Strafrecht]