ECLI:NL:RBROT:2010:BM2145

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/750092-08
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Kaaij
  • A. Peeck
  • C. Blagrove
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en poging tot moord op kind door moeder met voorbedachten rade

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die beschuldigd werd van de moord op haar kind, [slachtoffer], en de poging tot moord op 30 juni 2004. De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer op 4 juli 2004 is overleden door verstikking als gevolg van smoren. De verdachte had op 30 juni 2004 een kussen op het gezicht van haar kind gedrukt, waarna zij 112 belde toen zij zich realiseerde dat hij niet meer ademde. De rechtbank concludeert dat de verdachte zich bewust was van haar handelingen en de gevolgen daarvan, wat wijst op opzettelijk handelen en voorbedachten rade. De rechtbank heeft het beroep op ontoerekeningsvatbaarheid verworpen, maar erkent dat er sprake is van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid. De verdachte had een ernstige verstandelijke beperking en verkeerde in een situatie van emotionele en affectieve verwaarlozing. De rechtbank heeft de verdachte ter beschikking gesteld met verpleging in een centrum voor zwakzinnigenzorg, omdat de ernst van de feiten zich verzet tegen een vrijspraak zonder straf of maatregel. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de feiten op de naaste omgeving van het slachtoffer, die leed onder het verlies en de onduidelijkheid over de doodsoorzaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/750092-08
Datum uitspraak: 22 april 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
verblijvende bij de [instelling],
raadsman mr. A.W. Grijseels, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2010.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding(en). De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat zij op 4 juli 2004 haar kind heeft vermoord (feit 1) en dat zij op 30 juni 2004 geprobeerd heeft haar kind te vermoorden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 2).
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Boer heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Van het volgende wordt uitgegaan :
Verdachte heeft op 30 juni 2004 een kussen op het gezicht van haar zoon [slachtoffer] gelegd. Toen zij het kussen weghaalde zag ze dat hij wit was en zijn ogen dicht had. Zij schrok en heeft 112 gebeld. [slachtoffer] is vervolgens op 30 juni 2004 in onwelle toestand opgenomen in het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam. Hij was bleek met petechiën in het gelaat. Nadat bij observatie geen oorzaak voor zijn toestand gevonden kon worden, is hij op 1 juli 2004 weer naar huis gegaan.
In de nacht van 3 op 4 juli 2004 heeft verdachte (opnieuw) gedurende 10 tellen een kussen op het gezicht van [slachtoffer] gedrukt. Vroeg in de ochtend van de vierde juli hebben verdachte en haar echtgenoot [slachtoffer] koud in bed aangetroffen. Zij hebben een huisarts gewaarschuwd die niets meer voor hem kon doen. Geconstateerd werd dat [slachtoffer] was overleden .
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] werden enig bloed uit de neus en enkele oppervlakkige huidbeschadigingen vastgesteld aan de neus, de bovenzijde van de rechterlip en op enkele millimeters van de bovenlip. Op het voorhoofd en op beide wangen waren diverse stipvormige huidverkleuringen te zien. Aan de binnenzijde van de bovenlip werd enige bruine verkleuring waargenomen, mogelijk een oppervlakkige slijmvliesbeschadiging. Er bleken geen anatomische, toxicologische of microbiologische afwijkingen die de dood zouden kunnen verklaren. Evenmin kon bij klinisch onderzoek een doodsoorzaak blijken.
Standpunt van de officier van Justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een poging tot moord op [slachtoffer] op 30 juni 2004. Op het moment dat verdachte het kussen van [slachtoffer] af haalde en, vervolgens, 112 belde, was er sprake van een voltooide poging. Er was geen vrijwillige terugtred. Verdachte heeft van te voren bedacht dat zij [slachtoffer] wilde doden. Er is dan ook sprake van opzet en voorbedachten raad. Nu hij is overleden als gevolg van het bewuste en opzettelijke handelen van verdachte in de nacht van 3 op 4 juli 2004 kan moord wettig en overtuigend bewezen worden geacht.
Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is voor beide feiten vrijspraak bepleit. Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten ten gevolge van haar abnormale geestestoestand (matige zwakzinnigheid) van elk inzicht in de reikwijdte van haar gedragingen en mogelijke gevolgen daarvan verstoken. Van een (voorwaardelijk) opzettelijk handelen ten tijde en voorafgaand aan de delicten kan dan ook geen sprake zijn.
Overwegingen van de rechtbank
De forensisch geneeskundige dr. R.A.C. Bilo, werkzaam bij het NFI, concludeert in zijn rapport van 22 februari 2010 dat de combinatie van afwijkingen die bij [slachtoffer] na overlijden zijn aangetroffen in het hoofd/halsgebied, met name het aantreffen van de puntvormige bloedingen en de afwijkingen in en rond de mond (o.a. aan de binnenzijde van de bovenlip), passen bij een vorm van mechanische asfyxie (verstikking). De afwijkingen aan de binnenzijde van de bovenlip en rond de neus passen bij mechanische obstructie van de zuurstofopname door gewelddadige afsluiting van de mond en neus. Het gedrag, dat verdachte beschrijft in haar verklaring van 29 oktober 2009 (het smoren met een kussen) vormt volgens de deskundige een adequate verklaring voor de bij de gerechtelijke sectie aangetroffen combinatie van afwijkingen in het hoofd/halsgebied en voor het uiteindelijke overlijden van [slachtoffer].
In zijn aanvullend rapport van 2 maart 2010 komt dr. Bilo tot de volgende interpretatie van de bevindingen met betrekking tot de gebeurtenissen op 30 juni 2004. Het gedrag van verdachte op 30 juni 2004 (smoren met kussen), zoals dat blijkt uit haar verklaringen en haar beschrijving van de reactie van [slachtoffer] daarop (verzet) vormen een adequate verklaring voor de klinische symptomen van [slachtoffer] op 30 juni 2004 (bleek worden, stoppen met ademhaling) en de petechiën (puntvormige bloedingen), die in het Erasmus Medisch Centrum/Sophia kinderziekenhuis bij lichamelijk onderzoek zijn aangetroffen.
Met betrekking tot de gebeurtenissen op 3 juli 2004 en in de nacht van 3 op 4 juli 2004 en de bevindingen bij gerechtelijke sectie op 4 juli 2004 komt de deskundige tot de volgende interpretatie. De verklaring van verdachte over haar gedrag in de nacht van 3 op 4 juli 2004 (zitten op de buik van [slachtoffer], smoren met kussen en het fixeren van [slachtoffer] tussen moeders knieën), en haar beschrijving van de reactie van [slachtoffer] op het gedrag (verzet, waarna staken van het verzet, bewusteloosheid?, bloed uit de neus) vormen een adequate verklaring voor de bevindingen bij de gerechtelijke sectie.
Op grond van bovengenoemde bevindingen, de verklaringen van verdachte en de interpretaties van de deskundige Bilo stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op 4 juli 2004 is overleden als gevolg van verstikking door smoren. De bevindingen bij sectie passen bij de handelingen van verdachte en het overlijden van [slachtoffer] als gevolg daarvan, terwijl voor het overlijden geen andere mogelijke oorzaak is gevonden.
Verdachte heeft verklaard dat zij na een gesprek met de Raad voor de Kinderbescherming op 29 juni 2004 [slachtoffer] wilde doden, omdat zij bang was dat hij uit huis geplaatst zou worden. Op 30 juni 2004 heeft zij een kussen op zijn gezicht geduwd en 112 gebeld nadat zij zich realiseerde wat zij deed. Dit had tot gevolg dat [slachtoffer] gereanimeerd werd en de door haar beoogde dood van [slachtoffer] niet intrad.
Uit verdachtes verklaring dat zij op 30 juni 2004 schrok en hulp inschakelde nadat zij [slachtoffer] gesmoord had, leidt de rechtbank af dat zij zich van haar handelingen bewust was en van de onomkeerbare gevolgen die dit zou kunnen hebben. Het verweer dat van opzet in enigerlei vorm geen sprake kan zijn wordt verworpen.
Nu verdachte het plan om [slachtoffer] te doden al op 29 juni 2004 had en zij toen bedacht heeft hoe zij hem zou doden is sprake van voorbedachte raad. Met betrekking tot 4 juli 2004 is nog van belang dat verdachte welbewust op [slachtoffer] is gaan zitten om te voorkomen dat hij zich zou verzetten.
Op het moment dat verdachte op 30 juni 2004 112 belde, haalde [slachtoffer] geen adem meer en was er sprake van een voltooide en dus strafbare poging tot moord.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij op of omstreeks 04 juli 2004 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade haar kind [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, de ademhaling belemmerd en onmogelijk gemaakt door een kussen over de mond en de neus van [slachtoffer] te drukken en gedrukt gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
zij op 30 juni 2004 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade haar kind [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de ademhaling heeft belemmerd en onmogelijk heeft gemaakt door een kussen over de mond en de neus van [slachtoffer] te drukken en gedrukt te houden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
moord
2.
poging tot moord
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Namens de verdachte is aangevoerd dat zij niet strafbaar is vanwege de in de persoon van de verdachte en de bijzondere omstandigheden van het geval gelegen factoren welke de toerekenbaarheid van het strafbare handelen volledig uitsluiten. Hierbij wordt verwezen naar pagina 51 en verder van het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) van 18 maart 2010. Verzocht wordt toepassing te geven aan artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte als niet strafbaar te beoordelen en te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Dit verweer wordt verworpen.
In bovengenoemd rapport (pagina 67) wordt met betrekking tot de mate van toerekeningsvatbaarheid geconcludeerd dat bij verdachte weliswaar de gewetensfuncties onrijp zijn gebleven inherent aan de zwakzinnigheid, doch dat gezien het feit dat zij op 30 juni 2004 in staat is geweest om op haar schreden terug te keren, verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is te achten.
Nu de deskundigen verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar achten, en de rechtbank deze conclusie overneemt, is er geen sprake van een haar strafbaarheid uitsluitende omstandigheid en is de verdachte strafbaar.
MOTIVERING MAATREGEL
Namens verdachte is bepleit om gelet op de zeer bijzondere omstandigheden van dit geval, toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, omdat iedere noodzaak tot het opleggen van een straf ontbreekt, nu daarmee geen enkel strafdoel wordt gediend.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen feiten zich verzet tegen schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Uit de hierna te bespreken rapportage van de deskundigen die over verdachte hebben gerapporteerd blijkt dat verdachte niet in staat was zelfstandig te functioneren. Zij is langdurig overvraagd. Verdachte heeft geruime tijd intensieve hulp en begeleiding gehad bij de opvoeding en verzorging van [slachtoffer]. Toen bleek dat dit onvoldoende was om een goede ontwikkeling van [slachtoffer] te waarborgen heeft de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek ingesteld wat zou leiden tot een ondertoezichtstelling. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat dit zou betekenen dat [slachtoffer] bij haar zou worden weggehaald. Omdat zij dit niet kon verdragen heeft zij eerst een poging gedaan hem te doden en heeft zij hem enkele dagen later daadwerkelijk gedood. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die de Nederlandse strafwet kent. Zij heeft haar zoon het meest fundamentele recht, het recht om te leven, ontnomen.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat zij, terwijl zij wist hoe [slachtoffer] was overleden en wat er de bewuste nacht en de dagen daaraan voorafgaand was gebeurd, anderen en in het bijzonder [slachtoffer]s vader en opa over de doodsoorzaak in onzekerheid heeft gelaten. Hierdoor heeft zij de verwerking van het verlies van [slachtoffer] voor hen - naar valt aan te nemen - ernstig bemoeilijkt. Het behoeft geen betoog dat het tragische verlies van het nog zo jeugdige slachtoffer in de naaste omgeving heeft geleid tot woede en verdriet en in bredere kring tot gevoelens van verontwaardiging en onrust.
Namens verdachte is bepleit om niet de maatregel van terbeschikkingstelling al dan niet met dwangverpleging op te leggen, zodat zij kan verblijven in de zorginstelling waarin zij vanaf haar schorsing naar tevredenheid woont en waar zij de zorg en de steun krijgt die zij behoeft.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie Locatie Pieter Baan Centrum d.d. 18 maart 2010, opgemaakt door S. Labrijn, psycholoog en A.C. Bruijns, psychiater, naar aanleiding van het onderzoek naar de geestvermogens van verdachte.
Uit hun onderzoek komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een ernstige verstandelijke beperking, geclassificeerd als matige zwakzinnigheid. Zij functioneert op het verstandelijke en emotionele niveau van een 4- tot 7-jarige. Zij onderscheidt zich van anderen met een overeenkomstige verstandelijke beperking door de ernstige emotionele en affectieve verwaarlozing in haar kindertijd en de hoge mate van impulsiviteit. In combinatie hiermee leidt de ontwikkelingsstoornis tot een onvermogen om op vele levensterreinen enigszins adequaat te functioneren. Het onvermogen om zelfstandig te functioneren bestond ook in de periode van het ten laste gelegde.
Verdachte heeft in het onderzoek niet willen praten over het ten laste gelegde. De deskundigen hebben zich afgevraagd of zij het definitieve karakter van de dood wel kan beseffen, omdat inherent is aan de beperkingen van verdachte dat haar gewetensfuncties onrijp zijn gebleven. In de omstandigheid dat zij op 30 juni 2004 tot inkeer kwam en op dat moment erger heeft weten te voorkomen zien de deskundigen een aanwijzing dat zij zich bewust is geweest van de gevolgen van haar gedrag. Hierin zien zij aanleiding de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De deskundigen schatten het recidivegevaar voor kinderen die op enige wijze aan haar zorg zouden worden toevertrouwd hoog. Er zijn geen aanwijzingen dat een verdere escalatie en uitbreiding van gewelddadig gedrag in de toekomst zou gaan optreden.
Bij verdachte ontbreekt het besef van en inzicht in haar eigen problematiek volledig. In het verleden heeft zij hulpverlening en begeleiding frequent afgewezen. Zij is, als gevolg van haar problematiek onvoldoende in staat hiervan te profiteren. Niet te verwachten valt dat zij vrijwillig de noodzakelijke begeleiding, die het recidiverisico afdoende kan limiteren, zal accepteren.
Geadviseerd wordt dan ook om de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen. Een minder verregaande maatregel zal niet afdoende zijn om het recidivegevaar te beperken. Voorts wordt geadviseerd de terbeschikkingstelling in een centrum voor zwakzinnigenzorg intern ten uitvoer te laten leggen. Het algemeen functioneren van verdachte zal bij een adequate begeleiding gebaat zijn.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen met betrekking tot de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Alles afwegend wordt na te noemen maatregel passend en geboden geacht. De rechtbank onderschrijft het advies om de terbeschikkingstelling te laten ondergaan in een centrum voor zwakzinnigenzorg, welke kan zijn de Merwebolder of een andere soortgelijke instelling.
De delicten ter zake waarvan de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging wordt opgelegd betreffen misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf in het geval van verdachte geen strafvorderlijke relevantie heeft.
In dit verband is met betrekking tot de persoon van de verdachte tevens gelet op het op haar naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 22 maart 2010 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 37a, 37b, 38e, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd;
adviseert de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege te doen ondergaan in een centrum voor zwakzinnigenzorg, welke kan zijn de Merwebolder of een soortgelijke instelling;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Kaaij, voorzitter,
en mrs. Peeck en Blagrove, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Kandemir-Akkal, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 april 2010.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van [verdachte ] d.d. 22 april 2010:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 04 juli 2004 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon (haar kind) genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, de ademhaling belemmerd en/of onmogelijk gemaakt door een kussen over de mond en/of de neus, althans het gezicht van [slachtoffer] te drukken en/of gedrukt gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art. 289/287 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 30 juni 2004 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon (haar kind) genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de ademhaling heeft belemmerd en/of onmogelijk heeft gemaakt door een kussen over de mond en/of de neus, althans het gezicht van [slachtoffer] te drukken en/of gedrukt te houden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artt. 289/287/302/304 jo 45 Wetboek van Strafrecht)