Parketnummer van de vordering TUL (bijzondere voorwaarde): 10/611097-06
Datum beslissing: 21 april 2010
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken,
op de op 15 januari 2009 ter griffie van deze rechtbank ingekomen vordering van de officier van justitie in dit arrondissement, betreffende een onherroepelijk geworden, op tegenspraak gewezen vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank d.d. 29 september 2006, waarbij:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te Rotterdam,
wonende te [adres],
onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren, met de bepaling dat een gedeelte van deze straf groot 1 (één) jaar niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde gedurende de proeftijd niet heeft nageleefd de bij dat vonnis gestelde bijzondere voorwaarde, te weten dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen die worden gegeven door of namens Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, welke aanwijzingen mede kunnen inhouden dat de veroordeelde een behandeling ondergaat bij de forensische polikliniek De Waag of een andere door Stichting Reclassering Nederland aangewezen instelling.
De rechtbank heeft acht geslagen op voormelde vordering en voorts op de navolgende stukken:
* voormeld vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank;
* een afloopbericht toezicht d.d. 26 september 2008 van Reclassering Nederland, waarin is aangegeven dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering;
* een tussenbeschikking van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank d.d. 19 februari 2009, waaruit blijkt dat de oproeping van de veroordeelde hem pas op de ochtend van de terechtzitting van 5 februari 2009 heeft bereikt, reden waarom de rechtbank het onderzoek voor onbepaalde tijd heeft geschorst;
* een proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank d.d. 10 juli 2009, waaruit blijkt dat de oproeping aan de veroordeelde onjuist betekend is, reden waarom het onderzoek voor onbepaalde tijd is geschorst, met een bevel tot medebrenging van de veroordeelde.
De rechtbank heeft ter openbare terechtzitting van 7 april 2010 de officier van justitie en de veroordeelde gehoord.
De officier van justitie, mr. S. Sleeswijk Visser, heeft ter terechtzitting de vordering gewijzigd in dier voege dat hij thans vordert dat de proeftijd met een jaar zal worden verlengd.
De meervoudige strafkamer is bevoegd van de vordering kennis te nemen, aangezien de meervoudige strafkamer van deze rechtbank de straf waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, heeft opgelegd.
Uit de stukken blijkt dat de proeftijd is ingegaan op 10 augustus 2007. Het openbaar ministerie kan worden ontvangen in zijn vordering, aangezien deze is ingediend binnen de proeftijd, die in deze zaak op drie jaren is gesteld.
Beoordeling van de vordering
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de veroordeelde de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Immers de veroordeelde heeft blijkens het bovenvermeld afloopbericht toezicht onvoldoende inzet getoond bij zijn behandeling bij De Waag, hij miste te veel afspraken en ook werd hij regelmatig betrapt op het vertellen van onwaarheden. Uiteindelijk is de behandeling stopgezet. De reclassering heeft vervolgens de officier van justitie verzocht ontheven te worden van de opdracht tot het houden van toezicht. Desgevraagd heeft de veroordeelde ter terechtzitting verklaard dat hij bij De Waag te weinig vooruitgang signaleerde en dat hij het qua behandeling niet zo relevant vond wat er daar gebeurde.
Het verplichte reclasserings-contact is als bijzondere voorwaarde aan de veroordeelde opgelegd. Nu de veroordeelde zich niet aan deze bijzondere voorwaarde heeft gehouden, kan dit naar het oordeel van de rechtbank niet zonder gevolgen blijven. Derhalve is er in beginsel aanleiding om de tenuitvoerlegging te gelasten van het voorwaardelijk gedeelte van de bij voormeld vonnis opgelegde gevangenisstraf.
Op de terechtzitting van 7 april 2010 heeft dhr. J. Betist, werkzaam bij Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Rotterdam, aangegeven dat de reclassering bereid is tot een nieuwe start, maar dat de veroordeelde daar ook veel energie in zal moeten steken, omdat het een langdurige behandeling zal worden, waarbij gedacht moet worden aan een behandelduur van minimaal anderhalf jaar.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn werk en het contact met zijn kinderen, dat in de afgelopen twee jaren iets is verbeterd, hem een positief gevoel geven en dat hij instemt met een hernieuwde behandeling bij De Waag of een andere, soortgelijke instelling en dat hij van het nut daarvan ook is doordrongen.
Een verlenging van de proeftijd zou derhalve in de rede liggen. Dit zou de veroordeelde in de gelegenheid stellen een hernieuwde start te maken met de behandeling. Dit zou zowel de veroordeelde als zijn omgeving in het bijzonder en de maatschappij in het algemeen ten goede komen.
De proeftijd bij de gestelde voorwaarde is echter vastgesteld op drie jaren. Tot de inwerkingtreding van de Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29 kon ten aanzien van een dergelijke voorwaarde een proeftijd van ten hoogste twee jaren worden opgelegd. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2007 (LJN: BB3999) kan uit de wets-geschiedenis niet worden afgeleid dat de wetgever heeft bedoeld wijziging te brengen in de toen bestaande regeling van de duur van de proeftijd, zodat moet worden aangenomen dat artikel 14b, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht bij vergissing niet is aangepast aan de hernummering van artikel 14c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Bij wetswijziging is dat sinds 1 april 2010 alsnog in die zin aangepast.
Gelet hierop heeft de rechtbank in haar vonnis van 29 september 2006 ten onrechte een proeftijd van drie jaren vastgesteld. Dat had alleen gekund in het geval dat er ernstig rekening mee moest worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zou begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Uit het vonnis blijkt niet dat dit toen zo is overwogen.
De rechtbank stelt vast dat, nu de verdachte een proeftijd van drie jaren heeft opgelegd gekregen, effectief geldend van 10 augustus 2007 (de dag nadat de verdachte is vrijgekomen uit detentie) tot en met 10 augustus 2010, deze proeftijd vanwege het systeem van de wet omtrent verlenging van de proeftijd en gelet op de bedoeling van de wetgever terzake niet meer verlengd kan worden..
De rechtbank ziet zich daarom voor de keuze gesteld om de vordering tenuitvoerlegging af- dan wel toe te wijzen. Daaromtrent wordt het navolgende overwogen.
De veroordeelde heeft, in de wetenschap dat hem een jaar gevangenisstraf boven het hoofd hing, bewust de keuze gemaakt om de behandeling te staken. Ter terechtzitting heeft hij hieromtrent verklaard ‘het risico te hebben genomen’. Hij heeft, toen de behandeling hem tegenviel, simpelweg niet meer van zich laten horen, zonder in overleg te treden met Reclassering Nederland, zijn behandelaars bij De Waag of zijn raadsman. Zoals hierboven al besproken, is er daarom in beginsel aanleiding om de tenuitvoerlegging te gelasten van de aan de verdachte eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Bij toewijzing van de vordering heeft de rechtbank de mogelijkheid om de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf. In een ernstige zedenzaak als de onderhavige past in beginsel geen oplegging van een werkstraf, ook niet in de fase van de tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling. De rechtbank acht evenwel in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte termen aanwezig om de vordering toe te wijzen, in dier voege dat de gevangenisstraf omgezet zal worden in een werkstraf van de maximale duur. In het bijzonder is hierbij rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte een vaste baan heeft die hij zou verliezen door een detentie. Ook moet er bij tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte zijn huidige woonruimte verliest.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14g, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
- GELAST de tenuitvoerlegging van de bij bovengenoemd vonnis voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar, met dien verstande dat de rechtbank in plaats daarvan oplegt het verrichten van een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- De te verrichten werkzaamheden dienen te bestaan uit: werkzaamheden voorkomend bij instellingen aangesloten bij de Stichting Reclassering Nederland, Arrondissement Rotterdam;
- MET HET BEVEL dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Aldus gedaan door mr. Trotman, voorzitter,
en mrs. Van Boven en Huisman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Balk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 april 2010.