ECLI:NL:RBROT:2010:BM2681
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.F.L.M. van der Grinten
- P. Vrolijk
- M.C. van der Kolk
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in echtscheidingsprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2010 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, in een echtscheidingsprocedure, vreesde dat de rechter partijdig was. De rechter had eerder op 21 april 2008 een beschikking gegeven in het kader van voorlopige voorzieningen, waarin hij oordeelde dat de minderjarige bij de man moest blijven wonen. Verzoeker stelde dat uit de zinsneden in deze beschikking de schijn van vooringenomenheid van de rechter kon worden afgeleid, wat volgens hem voldoende grond was voor wraking. De rechtbank oordeelde echter dat de enkele subjectieve beleving van verzoeker niet voldoende was om te concluderen dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer heeft het griffiedossier van de echtscheidingsprocedure bestudeerd en de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees van verzoeker dat de rechter niet onpartijdig was. De beslissing van de rechter in de eerdere beschikking werd als een tijdelijke beslissing beschouwd, en de rechtbank vond dat de rechter in zijn afweging ook het standpunt van de vrouw had weergegeven. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af, omdat er geen objectieve gronden waren die de vrees van verzoeker konden rechtvaardigen. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, en de voorzitter was afwezig, waardoor de beschikking door de jongste rechter en de griffier werd ondertekend.