ECLI:NL:RBROT:2010:BM2681

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
352964 / HA RK 10-80
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2010 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, in een echtscheidingsprocedure, vreesde dat de rechter partijdig was. De rechter had eerder op 21 april 2008 een beschikking gegeven in het kader van voorlopige voorzieningen, waarin hij oordeelde dat de minderjarige bij de man moest blijven wonen. Verzoeker stelde dat uit de zinsneden in deze beschikking de schijn van vooringenomenheid van de rechter kon worden afgeleid, wat volgens hem voldoende grond was voor wraking. De rechtbank oordeelde echter dat de enkele subjectieve beleving van verzoeker niet voldoende was om te concluderen dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer heeft het griffiedossier van de echtscheidingsprocedure bestudeerd en de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees van verzoeker dat de rechter niet onpartijdig was. De beslissing van de rechter in de eerdere beschikking werd als een tijdelijke beslissing beschouwd, en de rechtbank vond dat de rechter in zijn afweging ook het standpunt van de vrouw had weergegeven. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af, omdat er geen objectieve gronden waren die de vrees van verzoeker konden rechtvaardigen. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, en de voorzitter was afwezig, waardoor de beschikking door de jongste rechter en de griffier werd ondertekend.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 28 april 2010
Zaaknummer: 352964
Rekestnummer: HA RK 10-80
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam rechter], rechter in de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Bij deze rechtbank is in behandeling de echtscheidingsprocedure tussen verzoeker en zijn ex-echtgenote [naam ex-echtgenote] (hierna: de vrouw), welke zaak als kenmerk heeft: zaak-/rekestnummer 304155 / F2 RK 08-695.
In het kader van voorlopige voorzieningen tussen verzoeker en de vrouw heeft de rechter op 21 april 2008 een beschikking gegeven.
Bij brieven van de griffier van 23 februari 2010 zijn partijen opgeroepen voor de voortzetting van de mondelinge behandeling in de echtscheidingsprocedure ter zitting van 16 april 2010.
Bij fax-bericht van 8 april 2010 heeft de advocaat van verzoeker de rechtbank verzocht een andere rechter dan de rechter de zitting van 16 april 2010 te laten doen en heeft zij aangekondigd dat, indien de rechter die zitting leidt, een verzoek tot wraking zal worden gedaan.
Bij fax-bericht van 13 april 2010 heeft de advocaat van verzoeker meegedeeld dat - nu zij door de rechtbank op de hoogte is gesteld dat de rechter de zitting zal doen - ter zitting een wrakingsverzoek zal worden gedaan.
Ter zitting van 16 april 2010 heeft de rechter de behandeling voortgezet van de echtscheidingsprocedure van verzoeker en de vrouw. Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsvrouw van verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hiervoor omschreven echtscheidingsprocedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de zitting van 16 april 2010 en bij welk dossier is gevoegd het dossier van de hiervoor omschreven procedure tot het treffen van voorlopige voorzieningen.
Verzoeker, de rechter, alsmede de advocaat van de vrouw zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 26 april 2010, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, zijn advocaat mr. M. Meerman-Padt, alsmede mr. W.R. Arema, de advocaat van de vrouw. De advocaten hebben ieder het standpunt van hun cliënt(e) toegelicht.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van het faxbericht van 23 april 2010, met als bijlage een schriftelijke verklaring van verzoeker.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
In de beschikking van 21 april 2008 heeft de rechter onder meer overwogen:
".......
De feitelijke situatie is dat de minderjarige in de echtelijke woning verblijft en dat de man de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich heeft genomen. Deze situatie duurt nu enkele maanden en aangenomen mag worden dat de minderjarige gewend is aan de nieuwe situatie. De vrouw beschikt nu niet over eigen woonruimte. Hoewel de rechtbank niet uitsluit dat wonen bij de vrouw het beste is voor de minderjarige (de voorafgaande zinsnede is in de minuut van de uitspraak onderstreept; red.) acht de rechtbank het in het belang van de minderjarige in het kader van de voorlopige voorzieningen de thans bestaande situatie te handhaven, hetgeen betekent dat, nu de man in de echtelijke woning blijft, de minderjarige blijft toevertrouwd aan de man. Hieraan doet niet af dat de situatie op termijn anders zou kunnen komen te liggen. (De voorafgaande zin is in de minuut van de uitspraak onderstreept; red.)
......."
2.1.2
De in voormeld citaat onderstreepte zinsneden vormen voor verzoeker grond te vrezen voor subjectieve partijdigheid van de rechter. Verzoeker heeft door deze zinsneden het idee dat de rechter de schijn van partijdigheid niet heeft vermeden en de schijn heeft gewekt dat de vrouw als procespartij, en dan ook de vrouw in het algemeen, in een bevoorrechte positie verkeert ten opzichte van verzoeker. De man meent dat bij objectieve toetsing zijn vrees redelijkerwijs gerechtvaardigd is. Doordat de rechtbank in haar beschikking van 21 april 2008 met de hiervoor geciteerde zinsneden niet uitsloot dat wonen bij de vrouw het beste zou zijn voor de minderjarige, is de vrouw daarna verschillende procedures begonnen .
2.1.3
Ter zitting op 7 april 2008, alwaar de voorlopige voorzieningen door de rechter zijn behandeld, heeft de vrouw 30 pagina's documenten overgelegd, welke verzoeker niet met zijn advocaat heeft kunnen bespreken. De rechter heeft de zitting slechts kort geschorst, waardoor verzoeker niet in staat is geweest de stapel papieren met zijn advocaat te bespreken.
2.1.4
Verzoeker heeft sterk de indruk dat hij tijdens de zitting van 7 april 2008 nauwelijks het woord heeft gekregen, terwijl de vrouw wel uitgebreid aan het woord is geweest. Een op die zitting van de zijde van de vrouw gedaan voorstel over de omgangsregeling is onvoldoende met verzoeker besproken. De rechter heeft vervolgens in haar beschikking van 21 april 2008 een omgangsregeling vastgesteld met een moeilijk uit te voeren inhoud. Deze omgangsregeling was voor verzoeker niet acceptabel. Bij de bepaling van de alimentatie heeft de rechter in haar beschikking van 21 april 2008 geen rekening gehouden met een schuld die aantoonbaar uit het huwelijk dateerde. In een latere beschikking heeft de rechtbank een andere omgangsregeling opgenomen en is met de schuld wel rekening gehouden.
2.1.5
Naar aanleiding van een door de advocaat van verzoeker voor de zitting van 29 mei 2009 aangekondigd verzoek tot wraking van de rechter, heeft een andere rechter dan [naam rechter] die zitting geleid. Het verzoek om een andere rechter voor de zitting van 16 april 2010 is evenwel niet toegewezen.
2.1.6
Volgens verzoeker is er op grond van het voorafgaande sprake van gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
3. De beoordeling
3.1
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek neemt de rechtbank in aanmerking dat het moment van wraking van de rechter voor verzoeker was aangebroken toen voor hem duidelijk werd dat de rechter de zaak ter zitting van 16 april 2010 verder c.q. wederom zou gaan behandelen. Vanaf dat moment heeft zijn advocaat alle haar ter beschikking staande middelen aangewend om te bewerkstelligen dat alsnog een andere rechter de zitting zou gaan doen en - toen dat niet het geval bleek te zijn - het wrakingsverzoek ingediend. Onder deze omstandigheden komt de rechtbank tot de slotsom dat het verzoek tijdig is gedaan. Verzoeker is ontvankelijk in het verzoek.
3.2
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.4
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.5
Voor zover aan het verzoek tot wraking ten grondslag zijn gelegd de hiervoor onder 2.1.1 geciteerd en onderstreepte zinsneden, is het verzoek ongegrond. Uit deze zinsneden kan niet worden afgeleid dat de rechter zonder goede gronden ten gunste van de vrouw zou gaan beslissen. De enkele omstandigheid dat naar de subjectieve beleving van verzoeker uit de vorengenoemde zinsneden de schijn van vooringenomenheid zou kunnen worden afgeleid, is onvoldoende als grond voor wraking.
3.6
Voor zover verzoeker aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd de omstandigheid dat de rechter in haar beschikking van 21 april 2008 geen rekening heeft gehouden met een aan de zijde van de man bestaande schuld uit hoofde van een doorlopend krediet, overweegt de rechtbank dat dit een processuele beslissing is, die niet zodanig onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
3.7
Ook overigens is in de beschikking van 21 april 2008 geen steun te vinden voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker dienaangaand gekoesterde vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat in die beschikking wat betreft de verblijfplaats en de toevertrouwing van het kind ten gunste van de man is beslist. Dat ondersteunt ook de stelling van de rechter dat er slechts sprake was van een tijdelijke beslissing, hangende de hoofdprocedure, en in afwachting van een nog uit te brengen advies van de Raad voor de kinderbescherming en niet meer en niet minder. Het is daarbij begrijpelijk dat de rechter in de afweging waarvoor zij stond ook het standpunt van de vrouw weergaf.
3.8
Voor zover tenslotte verzoeker aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd de gang van zaken ter zitting van 7 april 2008 is het verzoek niet onmiddellijk, binnen de wet voorziene termijn, gedaan, zodat die gronden van het verzoek buiten beschouwing worden gelaten.
3.9
Op grond van het voorafgaande is de wraking ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam rechter].
Deze beslissing is gegeven op 28 april 2010 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. P. Vrolijk en mr. M.C. van der Kolk, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van Faaij, griffier.
De voorzitter is afwezig, om welke reden deze beschikking door de jongste rechter en de griffier is ondertekend.