ECLI:NL:RBROT:2010:BM3075

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
347636 / BO RK 183-10 en 345669 / BO RK 2315-09
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Lokven - van der Meer
  • F. Frima
  • J. van de Ven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding wegens onvrijwillig verblijf in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding van verzoekster, die stelde dat haar opname in de Boumankliniek onrechtmatig was geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster zich op 29 december 2009 voor opname heeft gemeld, maar dat niet is gebleken dat deze opname onvrijwillig was. De rechtbank heeft de conversie van de voorwaardelijke machtiging in een voorlopige machtiging rechtsgeldig geacht, omdat er tijdig een verzoekschrift was ingediend en de termijn voor de beschikking niet was verstreken. De rechtbank heeft ook overwogen dat verzoekster vanaf 25 januari 2010 op een open afdeling verbleef, wat duidt op enige vrijheden, mits zij zich aan de regels hield.

De rechtbank heeft de argumenten van verzoekster en de Staat der Nederlanden tegen elkaar afgewogen. Verzoekster stelde dat zij immaterieel nadeel had geleden door de onduidelijkheid over haar juridische status tijdens haar opname. De Staat betwistte dit en stelde dat de conversie van de machtiging correct was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat verzoekster niet onvrijwillig in de kliniek verbleef en dat haar verzoek tot schadevergoeding om deze reden moest worden afgewezen. De rechtbank heeft de beslissing genomen dat er geen grond was voor schadevergoeding, omdat verzoekster niet kon aantonen dat haar verblijf onrechtmatig was geweest.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 25 maart 2010
Zaaknummer: 347636 / 345669
Rekestnummer: BO RK 183-10 / BO RK 2315-09
Patiëntennummer: 1010776
Beschikking in de zaak van:
[naam verzoekster], verzoekster,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres] (beschermde woonvoorziening Bouman kliniek),
advocaat mr. K. Lammers - Roselaar,
t e g e n
De Staat der Nederlanden, in casu de officier van justitie in dit arrondissement, de Staat.
Belanghebbende in deze procedure is voorts:
Bouman GGZ,
gevestigd te 3066 TA Rotterdam, Prins Constantijnweg 131.
Het verdere verloop van de procedure
Verzoekster heeft ter gelegenheid van haar verhoor op 9 februari 2010 verzocht haar ten laste van de Staat een schadevergoeding van € 1.000,- toe te kennen, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, met veroordeling van de Staat tot betaling van de kosten van de procedure.
Bij beschikking van de rechtbank van 9 februari 2010 is het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding aangehouden en verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank van 1 maart 2010.
Het verzoek tot schadevergoeding is behandeld op 1 maart 2010, alwaar zijn verschenen en door de rechtbank gehoord: verzoekster en haar advocaat, mr. Lammers - Roselaar, mw. Van Hulst, psychiater en directeur Zorg van Bouman GGZ, alsmede dhr. Van Laanen, zorgcontroleur bij Bouman GGZ.
Nu de officier van justitie niet was verschenen, is met instemming van alle overige betrokkenen ter zitting afgesproken het verzoek tot schadevergoeding inhoudelijk te behandelen en dat de officier van justitie zal worden gevraagd een schriftelijke reactie op het ingediende verzoek te geven, waarna verzoekster en Bouman GGZ in de gelegenheid zijn schriftelijk te reageren op het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank heeft, nadat het verzoek op 1 maart 2010 inhoudelijk was behandeld, de verdere behandeling van de zaak aangehouden en de officier van justitie verzocht haar standpunt ten aanzien van het verzoek kenbaar te maken en daarbij de vraag te beantwoorden of het verblijf als onvrijwillig moet worden aangemerkt (krachtens conversie ex artikel 14-d lid 2 Wet Bopz) danwel als vrijwillig. Met andere woorden: kon de behandelaar nog converteren nadat de termijn van de voorwaardelijke machtiging reeds was verstreken?
De officier van justitie heeft een reactie aan de rechtbank gezonden bij brief van 4 maart 2010. Verzoekster en Bouman GGZ hebben daarop schriftelijk gereageerd bij brief van 9 maart 2010 respectievelijk bij brief van 11 maart 2010.
De vaststaande feiten
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2009 is een voorwaardelijke machtiging afgegeven met betrekking tot verzoekster tot uiterlijk 13 januari 2010, onder de voorwaarde dat verzoekster zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het overgelegde behandelplan.
De officier van justitie heeft op 29 december 2009 een verzoekschrift ingediend tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke machtiging met betrekking tot verzoekster.
Tijdens de zitting van 25 januari 2010 is het verzoek tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke machtiging aangehouden om de officier van justitie in staat te stellen zich uit te laten of een andere dan de verzochte maatregel niet passender is. Hierop heeft de officier van justitie op 29 januari 2010 een verzoek ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van verzoekster in een psychiatrisch ziekenhuis.
Bij beschikking van 9 februari 2010 zijn de verzoeken van de officier van justitie tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke machtiging en tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf afgewezen en is het verzoek van verzoekster tot het toekennen van een schadevergoeding aangehouden.
Het standpunt van verzoekster
Verzoekster heeft gesteld dat haar opname in de Boumankliniek vanaf 29 december 2009 tot 17 februari 2010 onrechtmatig is geweest, omdat de officier van justitie de wettelijke bepalingen niet in acht heeft genomen, dat zij dientengevolge nadeel heeft geleden en dat zij op grond van artikel 35 Wet BOPZ recht heeft op een schadevergoeding.
Het nadeel voor verzoekster bestaat met name uit immaterieel nadeel, aangezien zij over de periode vanaf 29 december 2009 tot op de dag van de behandeling ter zitting van 1 maart 2010 in onwetendheid heeft verkeerd c.q. verkeert aangaande de juridische status van haar opname. Zij verblijft weliswaar op een open afdeling, echter daarbij zijn diverse vrijheidsbeperkende maatregelen getroffen, welke niet gebaseerd waren op een juridische maatregel. Verzoekster stelt dat het redelijk en billijk is voor dit nadeel een vergoeding vast te stellen van € 1.000,-.
Het standpunt van de Staat
De Staat is van mening dat conversie van de voorwaardelijke machtiging heeft plaatsgevonden op 20 of 21 januari 2010. De officier van justitie heeft daarbij aangetekend dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 14d lid 2 Wet BOPZ, nu verzoekster en de officier van justitie na de beslissing tot opneming van verzoekster op 29 december 2009 niet binnen vier dagen schriftelijk in kennis zijn gesteld van deze beslissing. Volgens de Staat is geen sprake van een situatie die zich leent voor een schadevergoeding in het kader van artikel 35 BOPZ.
Het standpunt van Bouman GGZ
Verzoekster is op 29 december 2009 opgenomen in de kliniek. Er is daarbij geen sprake van onvrijwilligheid geweest. Verzoekster moest zich wel aan de huis- en afdelingsregels van de afdeling houden. In de dossierrapportage van verzoekster staat nergens beschreven dat zij de kliniek wilde verlaten Daarentegen wordt op 12 januari 2010 wel gerapporteerd dat verzoekster in de kliniek wil blijven. In de daarop volgende periode was sprake van een (toenemend) gevaarscriterium dat niet meer buiten de kliniek kon worden afgewend, waarna de geneesheer-directeur, nadat hij zich op de hoogte had gesteld van de psychische toestand van verzoekster, op 20 januari 2010 heeft besloten tot gedwongen opname door conversie van de voorwaardelijke machtiging in een voorlopige machtiging. Deze beslissing is op 21 januari 2010 aan verzoekster schriftelijk en gemotiveerd meegedeeld. De officier van justitie is bij brief van 20 januari 2010 op de hoogte gesteld.
De verdere beoordeling
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar (tussen)beschikking van 9 februari 2010, tenzij hierna anders is vermeld.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is vast komen te staan dat verzoekster zich op 29 december 2009 voor opname bij de Boumankliniek heeft gemeld, waarbij niet is gebleken dat deze opname en verblijf onvrijwillig zouden zijn. Ter zitting heeft dhr. Van Laanen onweersproken verklaard dat verzoekster van 29 december 2009 tot 25 januari 2010 op een gesloten afdeling verbleef, waarbij verzoekster wel enige vrijheden had mits zij zich aan in de inrichting geldende afspraken zou houden. Vanaf 25 januari 2010 verbleef zij op een afdeling met een open karakter.
De rechtbank is van oordeel dat de conversie van de op 13 juli 2009 gegeven voorwaardelijke machtiging ingevolge artikel 14f, onder b Wet BOPZ op 20 januari 2010 rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, omdat op 29 december 2009, vóór het einde van de termijn van de voorwaardelijke machtiging, een verzoekschrift is ingediend tot het verlenen van een aansluitende voorwaardelijke machtiging en er op dat verzoek niet afwijzend was beslist en de termijn voor het geven van de beschikking niet was verstreken. Vervolgens heeft de geneesheer-directeur, nadat hij zich op de hoogte had gesteld van de psychische toestand van verzoekster, op 20 januari 2010 besloten tot gedwongen opname. Op dat moment heeft een conversie van de voorwaardelijke machtiging in een voorlopige machtiging plaatsgevonden. Deze beslissing van de geneesheer-directeur is op 21 januari 2010 schriftelijk en gemotiveerd aan verzoekster meegedeeld. De officier van justitie is bij brief van 20 januari 2010 van de conversie op de hoogte gesteld.
De rechtbank heeft op 25 januari 2010 het op 29 december 2009 ingediende verzoekschrift tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke machtiging met betrekking tot verzoekster aangehouden en de officier van justitie ingevolge artikel 8a Wet BOPZ kenbaar gemaakt dat zij zich afvraagt of onder de gegeven omstandigheden een andere maatregel dan de verzochte niet passender is. Hierop heeft de officier van justitie op 29 januari 2010 een verzoek ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van verzoekster in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank heeft bij beschikking van 9 februari 2010 de verzoeken van de officier van justitie tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke machtiging en tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf afgewezen. Nu is komen vast te staan dat conversie rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, moet worden geoordeeld dat het verzoek tot voortgezet verblijf ten onrechte op deze grond is afgewezen.
Verzoekster is, hoewel bij beschikking van 9 februari 2010 de verzochte machtigingen zijn afgewezen, in het ziekenhuis gebleven. Hieruit volgt dat niet aannemelijk is dat verzoekster daar tegen haar wil verbleef en de wens had het ziekenhuis onmiddellijk te verlaten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gesteld dat verzoekster onvrijwillig dan wel zonder geldige titel in het ziekenhuis heeft verbleven en/of is opgenomen. De rechtbank acht de stelling van verzoekster onvoldoende onderbouwd.
Het verzoek tot schadevergoeding dient om deze reden dan ook te worden afgewezen.
De beslissing
Wijst af het verzoek van verzoekster.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Lokven - van der Meer, Frima en Van de Ven, rechters, in bijzijn van Van Leeuwen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting.