ECLI:NL:RBROT:2010:BM3588

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1641 VVEROR-T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake alcoholverbod rondom de bekerfinale in Rotterdam

Op 6 mei 2010 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend naar aanleiding van een besluit van de burgemeester van Rotterdam, dat op 29 april 2010 was genomen. In dit besluit werd de periode van 6 mei 2010 tussen 14.00 en 24.00 uur aangewezen als een tijdsruimte waarin de verboden van artikel 3 van de Verordening tot beperking drankverstrekking van toepassing zijn in een specifiek gemarkeerd gebied te Rotterdam. Dit gebied omvatte zowel de omgeving van het voetbalstadion de Kuip als een deel van het stadscentrum, in het kader van de bekerfinale tussen Feyenoord en Ajax.

De voorzieningenrechter heeft, na het horen van de argumenten van de burgemeester en de betrokken partijen, geoordeeld dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de handhaving van de openbare orde en veiligheid in dit geval dringend vorderde. De rechter heeft vastgesteld dat er voldoende aanleiding was om het gebied aan te wijzen voor het verbod op de verstrekking van alcoholhoudende dranken, gezien de ongeregeldheden die zich in het verleden bij vergelijkbare evenementen hebben voorgedaan.

Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening was dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven. De rechter concludeerde dat de burgemeester de bevoegdheid had om het gebied aan te wijzen en dat de belangen van de verzoekers, hoewel relevant, niet voldoende zwaarwegend waren om het besluit te schorsen. De uitspraak werd mondeling gedaan, en de rechter benadrukte dat de burgemeester rekening had gehouden met de belangen van de horecaondernemers, ondanks dat dit niet expliciet uit het besluit bleek.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: AWB 10/1641 VVEROR-T1
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
gedaan op 6 mei 2010
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen
1. Vereniging Afdeling Rotterdam Stad van het Koninklijk Verbond van ondernemers in het Horeca- en Aanverwante bedrijf “Horeca Nederland”,
2. Tower Hotel Rotterdam B.V.,
3. B.V. Kade 4,
4. F.T.H.M. Roolaart Holding B.V.,
allen gevestigd te Rotterdam, verzoekers,
gemachtigden mr. R.G. Meester en mr. drs. M.I. Houben, advocaten te Amsterdam,
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 6 mei 2010 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Gronden
Bij besluit van 29 april 2010 heeft verweerder de periode van 6 mei 2010 tussen 14.00 en 24.00 uur aangewezen als periode waarin de verboden van artikel 3 van de Verordening tot beperking drankverstrekking (hierna: de Verordening) gelden binnen het op de bij het besluit behorende kaart gemarkeerde gebied te Rotterdam, waaronder zijn begrepen zowel een gebied rond de Kuip alsmede een gebied in het centrum van de stad.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit overwogen dat, gehoord de bij hem binnengekomen ambtsberichten, in het bijzonder van de zijde van de politie, ten aanzien van de te verwachten gebeurtenissen met betrekking tot de in Rotterdam te houden tweede wedstrijd van de bekerfinale tussen Feyenoord en Ajax op 6 mei 2010, gehoord de hoofdofficier van justitie en de korpschef van politie in het driehoeksoverleg van 22 april 2010, de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid het gebruik maken van de bevoegdheden uit de Verordening dringend vordert, nu de vrees ontstaat dat ongeregeldheden die zich in het verleden bij voetbalwedstrijden en andere grootschalige evenementen hebben voorgedaan, zich op 6 mei 2010 opnieuw zullen voordoen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
In artikel 3 van de Verordening (gepubliceerd in Gemeenteblad 2000, 49), is het volgende bepaald:
A. Het is verboden om in een door de Burgemeester aangewezen tijdsruimte, in een inrichting als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet:
a. anders dan om niet alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet voor gebruik ter plaatse te verstrekken;
b. bedrijfsmatig sterke drank als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet voor gebruik elders dan ter plaatse te verstrekken;
B. Het is verboden om in een door de Burgemeester aangewezen tijdsruimte, bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet te verstrekken.
Ingevolge artikel 4 van de Verordening gaat de burgemeester over tot het aanwijzen van de tijdsruimte bedoeld in artikel 3 lid A respectievelijk B als de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid dit vordert respectievelijk dringend vordert.
In het kader van deze voorlopige voorziening dient de vraag te worden beantwoord of het besluit van verweerder van 29 april 2010 tot aanwijzing van een gebied waarbinnen - kort gezegd - de verstrekking van alcoholhoudende drank wordt verboden, naar verwachting in bezwaar in stand zal kunnen blijven.
Primair stelt de voorzieningenrechter vast dat sprake is van een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Dit betekent dat het bestreden besluit terughoudend moet worden getoetst.
De bevoegdheid waarvan verweerder thans gebruik heeft gemaakt bestaat wanneer de handhaving van de openbare orde en de veiligheid het gebruik maken van die bevoegdheid dringend vordert.
De voorzieningenrechter is op grond van de stukken en hetgeen ter zitting namens verweerder gemotiveerd naar voren is gebracht over de aanloop naar de bekerfinale van
6 mei 2010, de overleggen die met de verschillende betrokken partijen, waaronder het driehoeksoverleg en het overleg met de ondernemersfederaties uit de horeca, hebben plaatsgevonden omtrent de gebeurtenissen vanaf februari 2010 tot eind april 2010, met in het bijzonder de ongeregeldheden die op 16 en 25 april 2010 in Rotterdam hebben plaatsgevonden, van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het belang van de handhaving van de openbare orde en de veiligheid, het gebied dat op de kaart die bij het besluit behoort is gemarkeerd, gedurende de in het besluit aangegeven periode moet worden aangewezen als gebied waarvoor de verboden gelden van artikel 3 van de Verordening.
Het enkele feit dat verweerder het gebied aan de Wilhelminapier niet bij dit gebied heeft betrokken, behoeft wellicht nadere motivering in bezwaar, maar maakt niet dat deze keuze het besluit tot markering van het thans gekozen gebied onevenredig is.
Door verzoekers is terecht gesteld dat uit het bestreden besluit niet kan blijken dat rekening is gehouden met de belangen van verzoekers.
Ter zitting is namens verweerder gemotiveerd aangegeven dat en op welke wijze rekening is gehouden met die belangen. Het motiveringsgebrek op dit punt biedt geen grond voor schorsing van het bestreden besluit. Naar verwachting zal verweerder het besluit op dit punt in bezwaar kunnen herstellen.
Het voorgaande betekent dat naar verwachting het bestreden besluit in bezwaar in stand zal kunnen blijven zodat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
Aldus gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.Th.A.M. Schouw, griffier.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op: