ECLI:NL:RBROT:2010:BM4631

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • J. Buchner
  • A. van Essen
  • F. Fiege
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggave van in beslag genomen schilderijen in het kader van een klaagschrift ex artikel 552a Sv

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 april 2010 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door [X] betreffende de teruggave van in beslag genomen schilderijen. De in beslag genomen schilderijen waren oorspronkelijk ontvreemd uit de galerie van Noortman Maastricht B.V. in 1987. Na een verzekeringsuitkering van £ 1.1 miljoen aan Noortman c.s. door de verzekeringsmaatschappij Lloyd's, zijn de schilderijen in 2009 in beslag genomen bij [Y] en [X]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [X] niet-ontvankelijk is in zijn beklag voor de schilderijen van Trouillebert en Teniers, omdat hij rechtsgeldig afstand heeft gedaan van deze schilderijen. De rechtbank oordeelt dat de afstandsverklaring van [X] rechtsgeldig is, ondanks zijn latere betwisting. De rechtbank concludeert dat de schilderijen moeten worden teruggegeven aan de gezamenlijke verzekeraars, die op basis van de verzekeringsovereenkomst eigenaar zijn geworden van de schilderijen na de uitkering. De rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om teruggave van de schilderijen, omdat het belang van strafvordering zich niet langer verzet tegen de teruggave aan de verzekeraars. De beslissing is genomen in een openbare raadkamer, waarbij de officier van justitie en de advocaten van de betrokken partijen aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Raadkamernummer: 10/15
Beslissing van de rechtbank te Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[X] (klager),
wonende […],
te dezer zake domicilie kiezende bij zijn raadsvrouw mr. S. Koster, kantoorhoudende aan de Herengracht 141 te 1015 BH Amsterdam.
1. Procedure
Het klaagschrift is op 11 januari 2010 ter griffie van deze rechtbank binnengekomen.
De rechtbank heeft, voor zover van belang, kennisgenomen van:
A
- het klaagschrift;
B
- delen van het dossier van de strafzaak zich bevindende in een ordner met het handgeschreven opschrift “Musca Rdk 09/889 Beslag Sv 552a A.L.R. Ltd”, en van de op verzoek van de rechtbank en de klaagster door de officier van justitie overgelegde processen-verbaal van bevindingen, van verhoren van alle verdachten en van een aantal getuigen, afkomstig uit het definitieve strafdossier.
Tot deze stukken behoren, voor zover van belang:
- pagina 3 tot en met 30 van het relaas proces-verbaal van voorgeleiding van het Korps landelijke politiediensten, Dienst Nationale Recherche, Unit Randstad Noord, d.d. 8 maart 2008 (de rechtbank leest: 2009);
- een relaas proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten, Dienst Nationale Recherche, Unit Randstad Noord, d.d. 18 maart 2009;
- een proces-verbaal van aangifte van [...] d.d. 30 januari 2009 (doorgenummerde pagina’s 3 tot en met 11);
- een proces-verbaal van verhoor van de getuige [...] d.d.16 februari 2009 (doorgenummerde pagina’s 63 tot en met 66);
- een proces-verbaal van 2º verhoor van de getuige [...] d.d. 24 maart 2009 (doorgenummerde pagina’s ZD1 075 tot en met ZD1 077);
- een proces-verbaal van verhoor van [...] voornoemd als verdachte d.d. 3 juni 2009;
- een proces-verbaal van bevindingen betreffende het overbrengen van de verdachte [X], nr.28836811 d.d.9 maart 2009 (doorgenummerde pagina’s ZD1 452 en ZD1 453);
- een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [X] d.d. 6 maart 2009 (doorgenummerde pagina’s 150 tot en met 152 / ZD1 454 tot en met ZD1 456);
- een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [X] d.d. 6 maart 2009 (doorgenummerde pagina’s 153 en 154 / ZD1 457 en ZD1 458);
- een proces-verbaal van bevindingen verhoor [X] nr. 28841887 d.d. 18 maart 2009;
- een proces-verbaal van 3º verhoor van de verdachte [X] d.d. 11 maart 2009 (doorgenummerde pagina’s ZD1 459 en ZD1 460);
- een proces-verbaal van 4º verhoor van de verdachte [X] d.d. 17 maart 2009 (doorgenummerde pagina’s ZD1 461 en ZD1 462);
- een proces-verbaal van 1º verhoor van de verdachte [Y] d.d. 6 maart 2009 (doorgenummerde pagina’s 135 tot en met 140 / ZD1 393 tot en met ZD1 398);
- een ongedateerde, door de verdachte [Y] ondertekende verklaring, waarbij hij afstand doet van de 6 schilderijen die op 5 maart 2009 onder hem in beslag zijn genomen (doorgenummerde pagina 141);
- een proces-verbaal van 2º verhoor van de verdachte [Y] d.d. 8 maart 2009 (doorgenummerde pagina’s 33 tot en met 39 / ZD1 400 tot en met ZD1 406);
- een proces-verbaal van 3º verhoor van de verdachte [Y] d.d. 19 maart 2009, waarbij zijn gevoegd kopieën van acht handgeschreven A-4tjes (doorgenummerde pagina’s ZD1 407 tot en met ZD1 424);
- een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [Z] d.d. 6 maart 2009 (doorgenummerde pagina’s 163 tot en met 167 / ZD1 426 tot en met ZD1 430);
- een proces-verbaal van 2º verhoor van de verdachte [Z] d.d. 12 maart 2009, waarbij zijn gevoegd kopieën van acht handgeschreven A-4tjes (doorgenummerde pagina’s 40 tot en met 53 / ZD1 431 tot en met ZD1 444);
- een proces-verbaal van 3º verhoor van de verdachte [Z] d.d. 18 maart 2009 (doorgenummerde pagina’s 445 tot en met ZD1 451);
- een proces-verbaal van 1º verhoor van de getuige […] d.d. 12 februari 2009 (doorgenummerde pagina’s ZD1 478 tot en met ZD1 481);
- een proces-verbaal van 1º verhoor van de getuige […], met bijlage, d.d. 2 april 2009 (doorgenummerde pagina’s ZD1 490 tot en met ZD1 494);
- een proces-verbaal van 1º verhoor van de getuige […] d.d. 26 maart 2009 (doorgenummerde pagina’s ZD1 497 tot en met ZD1 499);
- een proces-verbaal van 1º verhoor van de getuige […] d.d. 9 april 2009, met bijlagen (doorgenummerde pagina’s ZD1 501 tot en met ZD1 516);
- een proces-verbaal van 1º verhoor van de getuige [...] d.d. 25 mei 2009, met bijlagen (doorgenummerde pagina’s ZD1 521 tot en met ZD1 529);
- een proces-verbaal van bevindingen telefoongesprek getuige [...] d.d. 16 februari 2009 (doorgenummerde pagina’s ZD1 530 en ZD1 531);
- diverse brieven en andere documenten (doorgenummerde pagina’s ZD1 580 tot en met ZD1 607);
- een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [X] d.d. 9 maart 2009, opgemaakt door mr. Stemker Köster, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank;
- een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [Z] d.d. 9 maart 2009, opgemaakt door mr. Stemker Köster, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
- een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [Y] d.d. 9 maart 2009, opgemaakt door mr. Stemker Köster, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
C
- het klaagschrift, met bijlagen, van de rechtspersoon naar Engels recht the International Art & Antique Loss Register Ltd, hierna te noemen ALR, en de nadien door ALR overgelegde stukken, waaronder de Legal Opinion van […] d.d. 11 november 2009.
Het klaagschrift is behandeld in openbare raadkamer op 19 januari 2010, alwaar zijn gehoord de officier van justitie mr. Meissen, mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, namens zijn kantoorgenote mr. S. Koster als raadsman van de klager, verder ook te noemen [X], de belanghebbende ALR bij monde van […], chairman en CEO van ALR, bijgestaan door mr. R.D. van Heffen, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie heeft bij die gelegenheid schriftelijke aantekeningen genaamd “raadkamertoelichting” overgelegd. De advocaat van ALR heeft het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen, waarbij producties zijn gevoegd.
De klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1 Op 17 februari 1987 werd door of namens Noortman Maastricht B.V. en/of Noortman Londen Ltd, hierna gezamenlijk aangeduid als: Noortman c.s., aangifte gedaan van een op of omstreeks 16 en/of 17 februari 1987 gepleegde diefstal van negen schilderijen uit de galerie van Noortman Maastricht B.V. Volgens de aangifte waren schilderijen van achtereenvolgens Renoir, Trouillebert, Jan Brueghel de Jonge, Hobbema, Pisarro, Gonzales en Teniers en twee schilderijen van Willem van de Velde ontvreemd.
2.2 Noortman c.s. had destijds de schilderijen op grond van een verzekeringsovereenkomst naar Engels recht tegen diefstal verzekerd bij de verzekeringsmaatschappij Lloyd’s gevestigd te Londen.
2.3 Op of omstreeks 10 juni 1987 is op basis van voornoemde verzekeringsovereenkomst, met schriftelijke instemming van de verzekerden, een bedrag van £ 1.1 miljoen aan Noortman c.s. uitgekeerd ter zake van de negen als ontvreemd opgegeven schilderijen.
2.4 Op 5 maart 2009 is in Valkenburg [Y] aangehouden. Onder hem werden zes schilderijen in beslag genomen waarop de aangifte van Noortman c.s. betrekking had, van achtereenvolgens Renoir, Brueghel, Pisarro, Gonzales en van Van de Velde (twee schilderijen).
2.5 Op 6 maart 2009 zijn tijdens een doorzoeking in de woning van [X] nog twee van de door of namens Noortman c.s. als ontvreemd opgegeven schilderijen aangetroffen en in beslag genomen, onderscheidenlijk van Teniers en van Trouillebert.
3. Inhoud van de klacht
3.1 Het klaagschrift, zoals dit ter zitting nader is toegelicht, strekt ertoe het openbaar ministerie te gelasten de schilderijen terug te geven aan [X].
Namens de klager is ter onderbouwing van het beklag - samengevat - het volgende aangevoerd.
3.2.1 De zes onder [Y] in beslag genomen schilderijen moeten worden geacht onder [X] in beslag te zijn genomen, omdat [Y] ten tijde van de inbeslagneming die schilderijen in opdracht van en voor [X] onder zich had.
3.2.2 [X] heeft meer dan twintig jaar onafgebroken het bezit van de schilderijen gehad en is gelet op het bepaalde in de artikelen 3:105 en 3:106 BW eigenaar van alle acht in beslag genomen schilderijen geworden.
3.2.3 Het proces-verbaal van verhoor van [X] waarbij hij, zonder voorafgaand aan dat verhoor zijn raadsvrouw te hebben kunnen raadplegen, afstand van de schilderijen heeft gedaan, is in strijd met artikel 6 van het EVRM tot stand gekomen. In het licht van de uitspraak van het EHRM van 27 november 2008 (Salduz tegen Turkije) is dan ook geen sprake van een rechtsgeldige afstandsverklaring van [X].
4. Standpunten
Standpunt van de officier van justitie
4.1 De officier van justitie heeft zich - samengevat en voor zover voor de beoordeling van het klaagschrift van belang - op de volgende standpunten gesteld.
4.1.1
Het strafvorderlijke belang verzet zich niet langer tegen de teruggave van de in beslag genomen schilderijen.
4.1.2
Primair:
[Y] en [X] hebben rechtsgeldig afstand gedaan van de onder hen in beslag genomen schilderijen en kunnen dus niet als belanghebbenden worden aangemerkt. [X] moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.
Subsidiair:
[X] heeft de schilderijen niet door verjaring als bedoeld in artikel 3:105 BW verkregen en is dus geen eigenaar van de schilderijen geworden.
4.1.3
Gezien het voorgaande dient te worden nagegaan of die schilderijen aan een ander (dan de beslagenen), die als redelijkerwijs rechthebbende op die schilderijen kan worden aangemerkt, ter beschikking kunnen worden gesteld.
Primair:
ALR vertegenwoordigt volgens het klaagschrift de gezamenlijke verzekeraars en/of hun rechtsopvolgers en verzoekt de rechtbank de teruggave van de schilderijen aan de verzekeraars te gelasten. Aangezien de wet niet de mogelijkheid kent dat op verzoek van een belanghebbende teruggave van een in beslag genomen voorwerp aan een ander wordt gelast, moet ALR in haar beklag niet-ontvankelijk worden verklaard.
Subsidiair:
ALR pretendeert niet zelf recht te hebben op de schilderijen en kan dus niet als rechthebbende worden aangemerkt. ALR dient dus niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Meer subsidiair:
Het is het openbaar ministerie (nog) niet duidelijk geworden of ALR daadwerkelijk alle verzekeringsmaatschappijen vertegenwoordigt die hebben bijgedragen in de uitkering van de schadepenningen aan de verzekerde. Dit is van belang voor de beantwoording van de vraag of alle belanghebbenden wel zijn opgeroepen en, zo ja, aan wie de schilderijen geretourneerd dienen te worden. Gelet hierop dient de behandeling van de zaak te worden aangehouden teneinde ALR in de gelegenheid te stellen om deze vragen te beantwoorden.
Standpunt van de belanghebbende ALR
De belanghebbende ALR heeft zich aangesloten bij de onder 4.1.1 en 4.1.2 verwoorde standpunten van de officier van justitie en heeft overigens - samengevat - het volgende aangevoerd.
4.2.1
[X] heeft het klaagschrift niet op de voet van artikel 552a lid 3 Sv zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de schilderijen ingediend, zodat hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beklag.
4.2.2
Primair:
Naar het in dezen toepasselijke Engelse recht zijn de gezamenlijke verzekeraars door de uitkering (na aanvaarding) van de verzekeringspenningen aan de verzekerde dadelijk eigenaar geworden van de schilderijen waarop die uitkering betrekking had.
Subsidiair:
Door de uitkering van £ 1.1 miljoen zijn de gezamenlijke verzekeraars op basis van de verzekeringsovereenkomst en de schriftelijke akkoordverklaring door de verzekerderde(n) gesubrogeerd in de rechten van de verzekerde(n) met betrekking tot de door de verzekeraars vergoede schilderijen.
5. Beoordeling
Ontvankelijkheid
Is het klaagschrift tijdig ingediend?
5.1. Het in dezen toepasselijke derde lid van artikel 552a Sv hanteert, zoals ALR stelt, als uitgangspunt dat een klaagschrift zo snel mogelijk na de inbeslagneming wordt ingediend. De tweede volzin van dat artikellid bepaalt echter dat een klaagschrift (eerst) niet ontvankelijk is indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.
5.2 Gezien de bewoordingen van voormeld artikellid is in het wettelijke systeem alleen plaats voor een niet ontvankelijkheid in het daarin omschreven geval. Nu vaststaat dat ten tijde van de indiening van het klaagschrift het onderzoek ter terechtzitting in de vervolgde zaak nog niet was aangevangen, dient het standpunt van ALR reeds om deze reden te worden verworpen.
Is rechtsgeldig afstand gedaan?
5.3 Vooropgesteld wordt dat op grond van het bepaalde in artikel 116 Sv de afstandsverklaring van [X], indien deze rechtsgeldig zou worden bevonden, alleen maar betrekking kan hebben op de twee schilderijen die bij [X] zelf in beslag zijn genomen, te weten de schilderijen van Trouillebert en Teniers.
5.4 Voor de beoordeling van de wijze waarop de afstandsverklaring tot stand is gekomen, is een proces-verbaal van bevindingen overbrengen verdachte [X], nr. 28836811 d.d. 9 maart 2009 (pagina’s ZD1 452 en ZD1 453), opgemaakt en ondertekend door de verbalisant [verbalisant], van belang.
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang, als verklaring van de verbalisant in:
Op vrijdag 6 maart 2009 omstreeks 11.00 uur heb ik de verdachte [X] overgebracht van politiebureau Heerlen naar het cellencomplex Zuid-Oost te Amsterdam.
Tijdens het instappen heb ik [X] medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Ik heb hem vervolgens verteld dat als hij met mij over de zaak zou praten, ik hier een proces-verbaal van zou opmaken. Tijdens de rit van Heerlen naar Amsterdam hebben [X] en ik gesproken over allerlei zaken maar niet over de zaak. Op een gegeven moment hoorde ik dat [X] diep zuchtte. Ik zal zoveel mogelijk in de letterlijke bewoordingen omschrijven hoe het gesprek verder ging. Als ik de exacte bewoordingen niet meer weet zal ik woorden van gelijke strekking gebruiken.
[verbalisant]: “Ja, ja, Jo het is me wat.”
[X]: “Ik had ze gewoon in die kist moeten laten liggen, dan was er niets aan de hand geweest.”
[verbalisant]: “Oo”
[X]: “Ben jij bij me binnen geweest?”
[verbalisant]: “Ja, we hebben in jou huis gezocht.”
[X]: “Heb je op zolder die houten kist zien staan?”
[verbalisant]: “Ja, …………..”.
[X]: “Ja, daar hebben ze al die jaren in gelegen”.
[verbalisant]: “Dus die schilderijen hebben al die tijd bij jou op zolder gelegen?”
[X]: “Ja, maar goed. Ik wil eerst met mijn advocaat overleggen voor ik een verklaring ga afleggen. Maar ik wil wel een verklaring afleggen.”
5.5 Uit het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [X] d.d. 6 maart 2009 (doorgenummerde pagina’s 150 tot en met 152 / ZD1 454 tot en met ZD1 456) blijkt dat de verdachte bij aanvang van het verhoor heeft verklaard dat hij eerst zijn advocaat wilde spreken en dat hij anders geen verklaring wilde afleggen. Hierop is telefonisch contact opgenomen met de piketadvocaat en is, toen deze niet bereikbaar bleek te zijn, aan een kantoorgenoot meegedeeld dat, indien niet binnen 15 à 20 minuten was teruggebeld, met het verhoor begonnen zou worden.
Blijkens een proces-verbaal van dezelfde datum (doorgenummerde pagina’s 153 en 154 / ZD1 457 en ZD1 458) heeft [X] daarna op vragen van de verbalisanten verklaard dat hij afstand deed van de in het proces-verbaal nader aangeduide schilderijen ten behoeve van de rechtmatige eigenaar en heeft hij deze verklaring ondertekend.
[X] is op 6 maart 2009 bij zijn overbrenging van Heerlen naar Amsterdam Zuid-Oost en bij aanvang van de op die datum gevolgde verhoren telkens op zijn zwijgrecht gewezen.
5.6 Uit de beschreven gang van zaken leidt de rechtbank af dat [X] zich ten volle bewust was van zijn recht op rechtsbijstand. Nu hij met die wetenschap én de wetenschap dat hij geen verklaring behoefde af te leggen, niettemin afstand heeft gedaan van de schilderijen voordat zijn advocaat hem op 6 maart 2009 had bezocht, kan naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet gezegd worden dat getwijfeld dient te worden aan de vrijwilligheid van de verklaring waarbij [X] op 6 maart 2009 afstand heeft gedaan van de schilderijen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de afstandsverklaring rechtsgeldig tot stand is gekomen. Dat [X] later, bij monde van zijn raadsvrouw, aan die afstandsverklaring is gaan tornen doet hieraan niet af en is voor de rechtbank geen grond om [X] niet aan die bewuste verklaring te houden.
Het voorgaande brengt met zich dat [X] ten aanzien van de twee bij hem in beslag genomen schilderijen van Trouillebert en Teniers niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. In zoverre zal hij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.
Belang van strafvordering
5.7 Zodra het belang van strafvordering zich daar niet meer tegen verzet, moet het openbaar ministerie een in beslag genomen voorwerp, zo bepaalt artikel 116 lid 1 Sv, laten teruggeven aan degene bij wie dat voorwerp in beslag is genomen.
5.8 Nu het openbaar ministerie zich in deze zaak op het standpunt heeft gesteld dat het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen teruggave van de in beslag genomen schilderijen, mag volgens vaste rechtspraak de rechter bij de behandeling van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv, zoals thans aan de orde, niet treden in de beoordeling van die beslissing van het openbaar ministerie.
Partij onder wie in beslag is genomen
5.9 [X] heeft betoogd dat niet alleen de twee schilderijen die op 6 maart 2009 in zijn woning in beslag zijn genomen, maar ook de zes schilderijen die op 5 maart 2009 bij [Y] zijn aangetroffen en vervolgens in beslag zijn genomen, moeten worden aangemerkt als onder hem, [X], in beslaggenomen. Daarop bouwt de conclusie van [X] voort dat alle schilderijen, indien overigens aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, aan hem zouden moeten worden teruggegeven.
5.10 Het standpunt dat alle schilderijen moeten worden aangemerkt als onder [X] in beslag genomen wordt verworpen. Bij de beantwoording van de vraag wie rechtens moet worden aangemerkt als de partij onder wie een voorwerp in beslag is genomen, is niet van belang welke rechtsverhouding er mogelijk bestaat tussen een derde en degene bij wie het in beslag genomen voorwerp feitelijk is aangetroffen. Het bepaalde in artikel 116 Sv laat eventuele civielrechtelijke aanspraken onverlet. Bepalend voor de toepassing van artikel 116 Sv is de feitelijke situatie ten tijde van de inbeslagneming, in dit geval het aantreffen van zes schilderijen bij [Y]. Zodra voortduren van het beslag ten behoeve van de belangen van strafvordering niet langer aangewezen is, dient op de voet van het bepaalde in artikel 116 Sv in beginsel de feitelijke toestand ten tijde van de inbeslagneming te worden hersteld, door de in beslag genomen voorwerpen te retourneren aan de partij die deze ten tijde van de inbeslagneming feitelijk in zijn macht had. Daarom is niet van belang of, zoals [X] stelt, [Y] ten tijde van de inbeslagneming de schilderijen in zijn, [X]’, opdracht vervoerde. Voor de toepassing van artikel 116 Sv moet [Y] dan ook worden aangemerkt als de partij onder wie de bij hem aangetroffen zes schilderijen in beslag zijn genomen. [Y] zou dan ook de partij dienen te zijn aan wie deze schilderijen in beginsel moeten worden teruggegeven, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet langer verzet.
[Y] heeft echter afstand gedaan van de zes onder hem in beslag genomen schilderijen en heeft, naar aanleiding van zijn oproeping als vooronderstelde belanghebbende, bij brief van 5 januari 2010 van zijn raadsman mr. J.H. van Dijk aan de rechtbank laten meedelen dat hij geen aanspraak maakt op de schilderijen.
Wie kan redelijkerwijs als rechthebbende op de schilderijen worden aangemerkt?
5.11 Nu [Y] afstand heeft gedaan van de zes onder hem in beslag genomen schilderijen en de afstandsverklaring van [X] van onder andere de twee onder hem in beslag genomen schilderijen als rechtsgeldig wordt aangemerkt, dient de vraag te worden beantwoord wie redelijkerwijs als rechthebbende op de in beslag genomen schilderijen kan worden aangemerkt.
De rechtbank zal hierna achtereenvolgens de positie van [X] en ALR in ogenschouw nemen.
Verjaring en de positie van [X]
5.12 [X] heeft het standpunt ingenomen dat hij, gezien de artikelen 3:105 en 3:106 BW, eigenaar is van de in beslag genomen schilderijen, nu hij deze meer dan 20 jaar onafgebroken in zijn bezit heeft gehad.
5.13 Krachtens de artikelen 73 en 93 van de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek is op de vraag of [X] door verjaring eigenaar van de schilderijen is geworden het sinds 1 januari 1992 geldende Burgerlijk Wetboek van toepassing.
Het eerste lid van artikel 3:105 BW bepaalt dat hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, dat goed verkrijgt, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. Krachtens artikel 3:306 BW bedraagt de verjaringstermijn twintig jaren.
5.14 Uit de verklaringen zoals deze tot nog toe in de strafzaak zijn afgelegd, kan worden afgeleid dat [X] gedurende meer dan 20 jaren de houder van de schilderijen is geweest. Het enkele houderschap is echter onvoldoende om van bezit als bedoeld in artikel 3:105 BW te spreken. Er is krachtens artikel 3:107 lid 1 BW pas sprake van bezit indien iemand het goed houdt voor zichzelf en niet voor een ander.
Uit bedoelde verklaringen kan worden afgeleid dat [X] en/of zijn echtgenote de schilderijen is/zijn gaan houden voor Noortman om deze in zijn opdracht te verbranden. Krachtens artikel 3:111 BW kan een aangevangen houderschap voor een ander overgaan in bezit hetzij ten gevolge van een handeling van hem voor wie men houdt hetzij ten gevolge van een tegenspraak van diens recht. Uit geen van de verklaringen kan worden afgeleid dat hiervan sprake is geweest en, nu Noortman in de veronderstelling was dat de schilderijen daadwerkelijk waren verbrand, is dit ook niet aannemelijk. [X] heeft dit ook niet gesteld.
Ook overigens kan niet gezegd worden dat [X] is gaan houden voor zichzelf. Hiertoe dient het bezit voor derden kenbaar te zijn. Wie een zaak verborgen houdt voor degenen die er belang bij hebben te weten wie de zaak in zijn macht heeft, is geen bezitter van die zaak. Van hem kan immers niet gezegd worden dat hij geen beter recht op het goed erkent. Uit de hiervoor bedoelde verklaringen kan worden afgeleid dat [X] de schilderijen gedurende meer dan 20 jaren in zijn woning verborgen heeft gehouden, kennelijk omdat hij het betere recht van Noortman dan wel de verzekeraars op de schilderijen erkende.
5.15 Uit het voorgaande volgt dat in de onderhavige procedure niet geoordeeld kan worden dat [X] eigenaar is van de in beslag genomen schilderijen.
De positie van ALR
5.16 Met betrekking tot de vraag of ALR, zoals zij heeft bepleit, kan worden aangemerkt als de partij die redelijkerwijs kan worden aangemerkt als partij aan wie de schilderijen dienen te worden afgegeven, hetzij in haar hoedanigheid van rechthebbende, hetzij in haar hoedanigheid van vertegenwoordigster van rechthebbenden, wordt als volgt overwogen.
5.17 Niet in geschil is dat Noortman c.s. de schilderijen door tussenkomst van de agent J.H. Minet & Co Ltd. (hierna: Minet) onder meer tegen diefstal had verzekerd en dat 61 partijen optraden als verzekeraar bij de betreffende verzekeringsovereenkomst onder polisnummer 552/24726900 (hierna: de verzekeringsovereenkomst), te weten 46 aan Lloyds gelieerde partijen en 15 partijen die waren gelieerd aan het Institute of London Underwriters (hierna: ILU).
5.18 Na melding van de diefstal van de schilderijen heeft Minet de verzekeringsexpert Miller Ltd. (hierna: Miller) ingeschakeld om onderzoek te doen naar de claim van Noortman c.s. Op 11 mei 1987 heeft Miller geadviseerd onder de polis genummerd 552/24726900 een verzekeringsuitkering van in totaal £ 1.1 miljoen te doen aan Noortman c.s. Die betaling heeft daarop plaatsgevonden.
5.19 Uit de Legal Opinion leidt de rechtbank af dat naar op de verzekeringsovereenkomst toepasselijk Engels recht de gezamenlijke 61 verzekeraars met die betaling van £ 1.1 miljoen aan Noortman c.s. eigenaar zijn geworden van de als gesloten opgegeven schilderijen. Dat geldt blijkens de Legal Opinion ook, op de daarin weergegeven gronden, met een voldoende mate van zekerheid voor vier van de schilderijen die door Noortman c.s. als gestolen zijn opgegeven en die niet of niet volledig haar eigendom waren.
5.20 Op die grond wordt geoordeeld dat in beginsel de 61 verzekeraars gezamenlijk moeten worden aangemerkt als de partij die redelijkerwijs kan worden aangemerkt als de rechthebbende op de schilderijen, zodat teruggave aan die partij aangewezen is.
5.21 De Legal Opinion houdt onder meer een verslag in van een onderzoek naar de status en de positie van die 61 verzekeraars en de conclusies die daaraan verbonden kunnen worden. De onderliggende documenten heeft ALR in deze procedure ook overgelegd.
5.22 Op grond van de uitkomsten van dat onderzoek kan thans als vaststaand worden aangenomen dat Equitas Limited met ingang van 30 juni 2009 alle rechten en verplichtingen van de ‘Names’ en voormalige ‘Names’ van Lloyds, onder wie de hiervoor bedoelde 46 verzekeraars, heeft overgenomen die voortvloeien uit verzekeringsovereenkomsten als de onderhavige, voor zover het de periode vóór 1993 betreft. Voorts zet de Legal Opinion uiteen dat de verantwoordelijkheid voor afwikkeling van claims onder die overeenkomsten en het terughalen van verzekerde voorwerpen ook na die overname van rechten en verplichtingen is blijven berusten bij Resolute Management Services Limited (hierna: RMSL). Voorts is voldoende komen vast te staan dat ALR door RMSL is gemachtigd namens haar elke procedure te voeren die nodig is om de schilderijen terug te krijgen.
5.23 Wat betreft de verzekeraars die waren gelieerd aan ILU wijst de Legal Opinion uit dat zij alle, met uitzondering van Andrew Weir Insurance Company, die is geliquideerd en die 2,92% van het verzekerde risico onder polisnummer 552/24726900 droeg, ALR schriftelijk hebben gemachtigd namens hen elke procedure te voeren die nodig is om de schilderijen terug te krijgen.
5.24 Met hetgeen hiervoor is overwogen is voldoende komen vast te staan dat, op één na, alle partijen die naar Engels recht eigendomsrecht kunnen uitoefenen ten aanzien van de schilderijen ALR hebben gemachtigd namens hen een procedure als de onderhavige tot teruggave van de schilderijen te voeren. De omstandigheid dat Andrew Weir daarin niet is, en ook niet meer kon worden betrokken is daarbij van ondergeschikt belang omdat, zo wordt afgeleid uit de Legal Opinion, eventueel rechthebbenden op een batig liquidatiesaldo van Andrew Weir in voorkomend geval naar Engels recht jegens de overige verzekeraars of hun rechtsopvolger aanspraak kunnen maken op een vergoeding van 2,92% van de waarde van de teruggekregen schilderijen.
5.25 Voor een aanhouding zoals door de officier van justitie wordt voorgestaan (en hiervoor onder 4.1.3 meer subsidiair is weergegeven) is dan ook geen plaats.
Resumé en conclusie
5.26 Het strafvorderlijke belang verzet zich niet langer tegen de teruggave van de in beslag genomen schilderijen. De afstandsverklaring van [X] van onder andere de twee onder hem in beslag genomen schilderijen wordt als rechtsgeldig aangemerkt op de gronden als hiervoor overwogen. Dit brengt met zich dat [X] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn beklag, voor zover dat betrekking heeft op de schilderijen van Trouillebert en Teniers.
Ten slotte is [X], zoals zich dat in deze procedure laat beoordelen, niet op enig moment bezitter van - en daarmee mogelijk rechthebbende op - de schilderijen geworden. Bij die stand van zaken is teruggave van de schilderijen aan [X], zoals door hem verzocht, als gevolg van het bepaalde in artikel 116 lid 2 Sv niet aan de orde.
De conclusie is dan ook dat het beklag van [X] ten aanzien van de overige schilderijen ongegrond zal worden verklaard.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de klager, [X], niet-ontvankelijk in het beklag, voor zover dat betrekking heeft op de schilderijen van Trouillebert en Teniers;
- verklaart het beklag overigens ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. Buchner, voorzitter,
mrs. Van Essen en Fiege, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Erasmus, griffier,
en uitgesproken ter openbare raadkamer van 27 april 2010.