ECLI:NL:RBROT:2010:BM5855

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
352961 / KG ZA 10-361
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.F.G.T. Hofmeijer - Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering executieverbod in kort geding tussen huurder en verhuurder

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2010, heeft de voorzieningenrechter de vordering van de eiser, een huurder, afgewezen. De eiser had verzocht om een verbod op de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis dat zonder motivering uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een juridische misslag, zoals de eiser stelde, en dat de situatie niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 7:231 BW of artikel 7:272 BW. De voorzieningenrechter benadrukte dat bij overlast de huurder zijn recht op huurbescherming verliest en dat de voorzieningenrechter ambtshalve kan vonnissen uitvoerbaar bij voorraad. De eiser werd veroordeeld in de kosten van het kort geding, die op € 263,- aan verschotten en € 816,- aan salaris voor de advocaat werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verhuurder, Woonplus, het vonnis kon uitvoeren ondanks het hoger beroep van de eiser. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was voor een executieverbod en dat de vordering van de eiser dus moest worden afgewezen. De uitspraak werd openbaar gedaan en de eiser werd in de kosten van de procedure veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak- / rolnummer: 352961 / KG ZA 10-361
Uitspraak verkort vonnis: 21 april 2010
Afgifte uitgewerkt vonnis: 17 mei 2010
VONNIS in kort geding in de zaak van:
[eiser],
wonende te Schiedam,
eiser,
advocaat mr. S.V. Hendriksen,
- tegen -
de stichting STICHTING WOONPLUS SCHIEDAM,
gevestigd te Schiedam,
gedaagde,
advocaat mr. W. Vos.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “Woonplus”.
1. Het verloop van het geding
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 20 april 2010;
- pleitnotities en producties van mr. Hendriksen;
- pleitnotities en producties van mr. Vos.
- verkort vonnis d.d. 21 april 2010.
De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 21 april 2010. Gelet op het spoedeisend karakter van de zaak is op 21 april 2010 verkort uit-spraak gedaan. Bij brief van 23 april 2010 heeft mr. Vos gevraagd om een nadere uitwer-king daarvan. Dit vonnis vormt de uitgewerkte versie van het verkort vonnis van 21 april 2010.
2. De vaststaande feiten
Bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotter-dam d.d. 1 april 2010 is [eiser] onder meer veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis het gehuurde aan het Frans Rietveldpad 20 te Schiedam te ont-ruimen en te verlaten met alle personen en zaken die zich vanwege [eiser] daar bevin-den en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Woonplus te stel-len.
De voorzieningenrechter heeft zijn beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te ver-klaren niet gemotiveerd.
3. Het geschil
3.1.1
De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Woonplus te verbieden om het hiervoor genoemde vonnis ten uitvoer te leggen voor wat betreft de ontruiming van de wo-ning van [eiser], totdat in appèl zal zijn beslist, met veroordeling in de kosten van de onderhavige procedure.
3.1.2
[eiser] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat sprake is van een juridische misslag in het vonnis, aangezien de wetgever heeft gekozen voor een systeem waarin beëin-diging van een overeenkomst tot huur van woonruimte niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, terwijl de voorzieningenrechter zijn vonnis zonder nadere motivering wel uit-voerbaar bij voorraad heeft verklaard.
3.2
Woonplus heeft de vordering gemotiveerd betwist. Waar nodig zal dit verweer hierna bij de beoordeling aan bod komen.
4. De beoordeling
4.1
Anders dan Woonplus betoogt is voldoende duidelijk ten aanzien van welk vonnis [eiser] een verbod van tenuitvoerlegging vraagt, zodat de vergissing op dat punt in de dag-vaarding zonder belang is.
4.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor een verbod van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis slechts plaats is indien de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van geëxecuteerde die worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van een hoger beroepprocedure of bodemprocedure tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dit zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien na (het wijzen van) het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand voor degene te wiens laste het vonnis wordt tenuitvoergelegd, zou doen ontstaan (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145; zie ook HR 22 december 2006, NJ 2007, 173).
Voor een heroverweging van de inhoud van de zaak bestaat geen ruimte.
4.2.1
Dat sprake is van nieuwe omstandigheden of van een noodtoestand is, voor zover Van Don-gen dat al bedoeld heeft te stellen, niet aannemelijk geworden. Dat sprake is van een feite-lijke misslag is niet gesteld. Dat [eiser] op straat komt te staan levert volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen noodtoestand op. Dat gegeven is immers een voorzienbaar gevolg van de eerder gevorderde ontruiming en is derhalve al door de voorzieningenrechter bij zijn beoordeling in april 2010 betrokken.
4.2.2
De juridische misslag, die [eiser] ziet in het zonder expliciete motivering uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de veroordeling tot ontruiming, acht de voorzieningenrechter niet aanwezig.
Anders dan Woonplus aanvoert, is hier geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 7:231 BW. Artikel 7:231 BW is een bijzondere bepaling die de mogelijkheid geeft aan de verhuurder om de overeenkomst te ontbinden op de voet van artikel 6:267 BW, derhalve door een schriftelijke verklaring, op de grond dat door gedragingen in het gehuurde de openbare orde is verstoord en het gehuurde daarom op grond van artikel 174a van de Ge-meentewet dan wel op grond van een verordening als bedoeld in artikel 174 van die wet is gesloten, door gedragingen in zodanig gebouw in strijd met artikel 2 of 3 van de Opiumwet is gehandeld en het desbetreffende gebouw deswege op grond van artikel 13b van die wet is gesloten, of zodanig gebouw op grond van artikel 97 van de Woningwet is gesloten. Dit is hier allemaal niet aan de orde. Het gaat te ver om de omstandigheid dat van Dongen overlast heeft veroorzaakt, althans zich heeft misdragen, als gedraging in voornoemde zin aan te merken, terwijl bovendien van sluiting als in dat artikel genoemd geen sprake is (geweest).
Evenmin betreft het hier een situatie als bedoeld in artikel 7:272 BW, zoals [eiser] lijkt aan te voeren, onder andere door overlegging van het artikel van De Kempenaer Advo-caten. De bescherming die de wetgever in artikel 7:272 BW heeft willen bieden vergt inder-daad bij een beëindiging als daar bedoeld dat een eventuele uitvoerbaar bij voorraad verkla-ring uitdrukkelijk wordt gemotiveerd, omdat de wet in beginsel daaraan in de weg staat.
In het voorliggende vonnis van 1 april 2010 is echter op basis van op dat moment bestaande spoedeisende belangen aan de zijde van Woonplus een ordemaatregel getroffen. Het criteri-um voor toewijzing in kort geding van een vordering tot een uitvoerbaar bij voorraad te ver-klaren, want spoedeisende, ontruiming, waarbij de voorzieningenrechter wordt gevraagd als het ware een voorschot te nemen op hetgeen de in beginsel bevoegde kantonrechter in de bodemprocedure zal beslissen, is dat vast moet komen te staan dat van de verhuurder in re-delijkheid niet kan worden verlangd dat de huurder nog gebruik maakt van het gehuurde, ook al is de huurovereenkomst nog niet rechtsgeldig geëindigd. Is dat het geval, dan heeft de huurder in zoverre zijn recht op huurbescherming verloren. Voor het treffen van een derge-lijke ordemaatregel geldt 7:272 BW niet, nu dat strijdig is met het karakter van de ordemaat-regel. Bovendien bepaalt artikel 258 Rv dat de voorzieningenrechter vonnissen zelfs ambts-halve uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren.
4.3
Dat betekent dat voor een executieverbod geen grond is en de vordering dus zal worden af-gewezen.
4.4
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het kort geding.
4.5
De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat Woonplus, zoals ter zitting toegezegd, zal be-middelen bij de opslag van de inboedel van [eiser].
5. De beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonplus bepaald op € 263,- aan verschotten en op € 816,- aan salaris voor de advo-caat;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer - Rutten, voorzieningenrechter, in te-genwoordigheid van mr. V. Bouchla, griffier.
Uitgesproken in het openbaar.
615/106