ECLI:NL:RBROT:2010:BM6513

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
350488 / KG ZA 10-230
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.F.G.T. Hofmeijer - Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en non-concurrentiebeding in kort geding tussen Köpcke en diverse gedaagden

In deze zaak, die op 20 april 2010 door de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, stond de bevoegdheid van de Nederlandse voorzieningenrechter centraal in een kort geding tussen B&S Köpcke Global B.V. en verschillende gedaagden, waaronder Eudisca B.V. en Crown Supply & Agencies B.V. De eiseres, Köpcke, vorderde onder meer een verbod op het sluiten van verkoopovereenkomsten door de gedaagden met betrekking tot goederen die bestemd zijn voor haar klanten, waaronder Agility en Sodexho. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet kon worden aangenomen op basis van de Europese verordening nr. 44/2001, omdat de gedaagden woonachtig waren in België en er geen reële band met Nederland was aangetoond. De vordering tegen gedaagde sub 1 en Eudisca werd afgewezen, terwijl de overige gedaagden niet konden worden verboden om hun activiteiten voort te zetten. De voorzieningenrechter benadrukte dat de keuze voor het Nederlandse forum door gedaagde sub 2 stilzwijgend was aanvaard, maar dat dit niet gold voor de andere gedaagden. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van ongeoorloofde concurrentie of schending van geheimhoudingsverplichtingen door de gedaagden, en wees de vorderingen van Köpcke af. Tevens werd Köpcke veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak- / rolnummer: 350488 / KG ZA 10-230
Uitspraak: 20 april 2010
VONNIS in kort geding in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B&S KÖPCKE GLOBAL B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres,
advocaat mr. P.J. Fousert,
- tegen -
1. [gedaagde sub 1]
wonende te Westmalle, België,
advocaat mr. W. van Putten,
2. [gedaagde sub 2]
wonende te Kapellen, België,
advocaat R.P. Gasseling,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUDISCA B.V. B.A.,
met maatschappelijke zetel te Schoten, België,
advocaat mr. W. van Putten,
4. [gedaagde sub 4]
wonende te Rotterdam,
advocaat mrs. F.G. Defaix en E.M. van Winden - Spaans,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CROWN SUPPLY & AGENCIES B.V.,
gevestigd te Ossendrecht,
advocaat R.P. Gasseling,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOOGIES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
advocaat mrs. F.G. Defaix en E.M. van Winden - Spaans,
gedaagden.
Eiseres wordt hierna aangeduid als “Köpcke”. Gedaagden worden hierna ook aangeduid als “[gedaagde sub 1]”, “[gedaagde sub 2]”, “Eudisca”, “[gedaagde sub 4]”, “Crown” en “Hoogies”.
1. Het verloop van het geding
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaardingen d.d. 26 en 29 maart 2010;
- pleitnotities en producties van mr. Fousert;
- pleitnotities en producties van mr. Van Putten;
- pleitnotities en producties van mr. Gasseling;
- pleitnotities en producties van mrs. Defaix en Van Winden - Spaans.
De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van
6 april 2010.
2. De vaststaande feiten
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten:
2.1
Köpcke houdt zich onder meer bezig met de bevoorrading van militaire kampementen, waaronder vredesmissies van de NAVO in conflictgebieden, zoals Irak, Afghanistan, Tsjaad en Somalië. Een van haar klanten is de vennootschap Public Warehouse Company Ltd, me-de handelend onder de naam Agility Logistics (hierna: Agility).
2.2
[gedaagde sub 1] is met ingang van 1 februari 2010 uit dienst getreden bij Köpcke Trading Internati-onal N.V. te Antwerpen.
2.3
[gedaagde sub 2] is met ingang van 1 juni 2006 uit dienst getreden bij Köpcke Trading International N.V. te Antwerpen. Artikel 3 van zijn arbeidsovereenkomst met Köpcke Trading Interna-tional N.V. luidt:
“3.1 De werknemer erkent hierbij te werkgesteld te zijn in een functie waarin hij vertrouwelijke in-lichtingen kan ontvangen of kan helpen tot stand brengen. Onder vertrouwelijke informatie wordt verstaan alle inlichtingen die hem werden kenbaar gemaakt of die hij bij zijn werk voor de werkgever te weten is gekomen en die niet algemeen bekend zijn in wetenschappelijke, commerciële en indu-striële kringen. Deze inlichtingen kunnen zijn; inlichtingen over procédés, machines en diensten, waaronder begrepen research, ontwikkeling, fabricage, verkoop en aankoop, die hij tijdens zijn be-drijvigheid bij de werkgever te weten is gekomen.
Wegens zijn dienstverband neemt hij op zich de volgende verplichtingen na te komen:
(…)
3. Tenzij met de geschreven toelating van de firma zal hij geen vertrouwelijke inlichtingen, al dan niet door hem tot stand gebracht, die hij in dienstverband te weten is gekomen, kenbaar maken, ge-bruiken, verspreiden, publiceren of in het publiek behandelen.
4. Hij verklaart zich akkoord met de strikte naleving van het artikel 458 van het straf- wetboek inzake beroepsgeheim.
5. Hij zal ervoor zorgen dat:
a. de toegang tot de informatie enkel en alleen toegelaten wordt aan diegenen waarvoor de bekend-making en de toegang absoluut noodzakelijk is om de verplichtingen tegenover de firma uit te voeren.
b. deze werknemers het vertrouwelijk en geheim karakter van de informatie erkend hebben alvorens de informatie hen bekend te maken. Hij aanvaardt de volledige aansprakelijkheid en zal de firma vrijwaren tegen elke verkeerde bekendmaking of gebruik van de “vertrouwelijke informatie” vanwe-ge hoger vermelde werknemers of derden.
6. Bij het einde van de overeenkomst zal hij alle eigendommen van de firma in zijn bezit of bewaring overmaken aan de firma.
Onder eigendommen wordt verstaan alle materialen zoals onder meer, maar hiertoe niet beperkt: documenten, plans, tekeningen, nota’s, rapporten, briefwisseling, computertapes of diskettes, kopieën of elke andere vorm van reproductie die kunnen verwijzen naar vertrouwelijke informatie of er deel van uitmaken.
7. Hij is er zich van bewust dat een inbreuk aanleiding kan geven tot strafrechtelijke vervolging (arti-kel 309 van het strafwetboek) alsook dat de firma het recht heeft om schadevergoeding te vorderen overeenkomstig artikel 1382 van het burgerlijk wetboek. Onafgezien het recht van de firma om scha-devergoeding te bekomen voor de geleden of bewezen schade, is een boetebeding van 25.000 €uro van toepassing, als boete per inbreuk op de verplichtingen die hij heeft aangegaan.”
2.4
[gedaagde sub 4] was tot 1 december 2008 in dienst van Köpcke. Artikel 5.1 van zijn arbeids-overeenkomst met Köpcke luidt:
“Werknemer verplicht zich te conformeren aan de bepalingen aangaande geheimhouding, het verbod op nevenwerkzaamheden en documenten als vermeld in de personeelsgids.”
Artikel 6 van zijn arbeidsovereenkomst luidt:
“Non-concurrentiebeding
6.1 Op grond van de overweging dat:
- werknemer kennis draagt van bedrijfsgeheimen in de ruimste zin omtrent fabricage, organisatie, relaties, klantenbestanden, prijscalculaties e.d., waarvan kennisneming de concurrent van werk-gever een onrechtvaardige voorsprong zou kunnen opleveren;
- werknemer persoonlijke contacten heeft met klanten en/of andere relaties met gebruikmaking waarvan de concurrent van werkgever een onrechtvaardige voorsprong zou kunnen verkrijgen;
is het werknemer verboden om gedurende een periode van 12 maanden na beëindiging van deze ar-beidsovereenkomst alsmede tijdens de duur van deze arbeidsovereenkomst direct of indirect;
- op basis van een arbeidsovereenkomst of anderszins werkzaam te zijn (ongeacht het feit of werk-nemer daarvoor een vergoeding ontvangt) en/of financiële belangen danwel een aandeel van welke aard dan ook te hebben in een onderneming en/of in enigerlei vorm een onderneming te vestigen, drijven, mede te drijven of te doen drijven, die gevestigd is in Rotterdam of die haar ac-tiviteiten exploiteert binnen een 150 kilometer van het centrum van Rotterdam, die zich bezig-houdt met activiteiten die in de ruimste zin van het woord concurrerend zijn met de activiteiten die werkgever en/of met de activiteiten van een aan werkgever gelieerde onderneming;
- relaties en/of opdrachtgevers van werkgever direct of indirect te benaderen en/of met hen –op welke wijze ook- zaken te doen en/of contacten te onderhouden;
- in dienst te treden bij danwel –direct of indirect- werkzaamheden te verrichten voor een relatie en/of opdrachtgever van werkgever, tenzij werkgever hiervoor schriftelijk toestemming verleent;
- personeel van werkgever – of van een met haar gelieerde onderneming - te bewegen uit dienst te treden en/of in dienst te nemen op basis van een arbeidsovereenkomst of anderszins werkzaam te laten zijn (ongeacht het feit of dat personeel daarvoor een vergoeding ontvangt) bij een eigen onderneming en/of een onderneming waarover hij –direct of indirect- zeggenschap heeft of waarvoor hij werkzaam is.
6.2 Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt als opdrachtgever beschouwd iedere derde aan wie werkgever binnen 2 jaar voor het einde van de dienstbetrekking een factuur heeft verzonden en als potentiële opdrachtgever alle derden aan wie werkgever bin-nen 2 jaar voor het einde van de dienstbetrekking een offerte heeft verzonden of waarmee binnen 2 jaar voor het einde van de dienstbetrekking contacten hebben plaatsgevonden met het oog op het verwerven dan wel onderbrengen van een opdracht ten behoeve van dan wel bij werkgever.”
Artikel 7 van de arbeidsovereenkomst luidt:
“Boetebeding
7.1 Bij schending van artikel 5 en 6 van deze overeenkomst en artikel 2.5 van de personeelsgids ver-beurt de werknemer aan werkgever – zulks op voet van het bepaalde in art. 7:650 BW, waar nodig in uitdrukkelijke afwijking van het bepaalde in art. 7:650 BW lid 3 en 5, een onmiddellijk opeisbare boete van drie maal het laatstelijk geldende bruto maandsalaris voor iedere overtreding alsmede een boete van 1/5 deel van zijn laatstelijk geldende bruto maandsalaris voor iedere dag dat de overtre-ding voortduurt. Werkgever kan in plaats van de boete volledige schadevergoeding vorderen.”
Bij vaststellingsovereenkomst van 23 oktober 2008 zijn [gedaagde sub 4] en Köpcke overeenge-komen dat de arbeidsovereenkomst per 1 december 2008 zal worden ontbonden door de kantonrechter te Groningen. Artikel 8 van deze vaststellingsovereenkomst luidt:
“Gedurende 12 maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst geldt tussen partijen het non-concurrentiebeding zoals in artikel 6 van de arbeidsovereenkomst d.d. 12 mei 2004 tussen partijen overeengekomen, alsmede het daarbij behorende boetebeding in artikel 7 van de arbeidsovereen-komst.”
Bij beschikking van 31 oktober 2008 is door de kantonrechter te Groningen de arbeidsover-eenkomst tussen [gedaagde sub 4] en Köpcke per 1 december 2008 ontbonden.
2.5
In juni 2007 heeft [gedaagde sub 2] Crown opgericht.
2.6
In de toelichting op de jaarrekening van Crown van 2007 staat:
“Achtergestelde lening
Het betreft hier een storting teneinde tegemoet te komen aan de liquiditeitsbehoefte in de opstartfase van Crown Supply & Agencies ter financiering van onder andere de voorraden. De gehanteerde ren-tevergoeding op deze lening bedraagt 6% op jaarbasis.
Onderstaand een specificatie van de geldverstrekkers.
[gedaagde sub 2] € 120.000,00
[gedaagde sub 1] € 50.000,00
[gedaagde sub 4] € 15.000,00”
2.7
In de periode augustus/september/oktober 2009 heeft Crown goederen geleverd aan Inter-prime LLC te Antwerpen (hierna: Interprime), die de goederen op haar beurt heeft doorver-kocht aan Agility.
3. Het geschil
3.1.1
De gewijzigde vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
primair
[gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], Eudisca, [gedaagde sub 4], Crown en Hoogies, ieder voor zich, te verbieden nog langer, direct of indirect, gebruikmakend van de bedrijfsgeheimen van Köpcke, dan wel direct of indirect een non-concurrentiebeding schendend, althans onrechtmatig omzet die aan Köpcke toebehoort, “om te leiden”, door het direct of indirect beleveren van afnemers van Köpcke die de afgelopen twee jaar door Köpcke beleverd zijn, tot een vonnis in de bo-demprocedure in kracht van gewijsde is gegaan, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 10.000,- per overtreding;
subsidiair
[gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], Eudisca, [gedaagde sub 4], Crown en Hoogies, ieder voor zich, te verbieden verkoopovereenkomsten te sluiten ter zake van goederen die direct of indirect bestemd zijn om te worden geleverd aan Sodexho en/of Agility;
primair en subsidiair
[gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], Eudisca, [gedaagde sub 4], Crown en Hoogies, hoofdelijk, des dat de een beta-lend de ander zij bevrijd, te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure.
3.1.2
Köpcke heeft aan de vordering jegens [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] ten grondslag gelegd dat zij toerekenbaar tekort geschoten zijn in de nakoming van hun respectieve arbeidsover-eenkomsten, althans onrechtmatig hebben gehandeld jegens Köpcke, door - al dan niet via Crown en/of Interprime - omzet te hebben “ontvreemd” van Köpcke.
Aan de vordering ten aanzien van Crown heeft Köpcke ten grondslag gelegd dat Crown welbewust heeft geprofiteerd van het toerekenbaar tekort schieten, althans onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4].
Aan de vordering ten aanzien van Eudisca heeft Köpcke ten grondslag gelegd dat het zeer wel denkbaar is dat Eudisca zal worden ingezet om de inbreukmakende activiteiten van [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 2] en Crown voort te zetten.
Aan de vordering ten aanzien van Hoogies heeft Köpcke ten grondslag gelegd dat dit een “vehikel” is om de inbreukmakende activiteiten van [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 2] en Crown in voort te zetten.
3.2
Gedaagden hebben de vordering gemotiveerd betwist. Waar nodig zullen de diverse verwe-ren hierna bij de beoordeling aan bod komen.
4. De beoordeling
4.1
Volgens Köpcke wordt - voor zover zij weet, nog steeds - dagelijks omzet die haar toekomt “omgeleid” en derft zij daardoor winst. Dit levert voldoende spoedeisend belang op.
4.2
De voorzieningenrechter acht de zaak geschikt om in kort geding te worden beslist, nu de feiten voldoende helder zijn en de gevolgen van de beslissing te overzien zijn. De omstan-digheid dat hetgeen thans voldoende aannemelijk voorkomt eventueel, na bewijslevering in een bodemprocedure, toch anders blijkt te liggen is onvoldoende om de zaak ongeschikt te achten voor beslissingen in kort geding als thans gevorderd.
4.3
Kern van het geschil is de vraag of gedaagden (althans [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en Hoogwerff) te-kort geschoten zijn in de nakoming van hun respectieve arbeidsovereenkomsten, althans onrechtmatig hebben gehandeld (alle gedaagden) jegens Köpcke.
ten aanzien van [gedaagde sub 1] en Eudisca
4.4.1
[gedaagde sub 1] en Eudisca beroepen zich vóór alle weren op de onbevoegdheid van de voorzienin-genrechter te Rotterdam. Zij baseren zich daarbij op bepalingen uit EG verordening nr. 44/2001 (hierna: Vo). De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
4.4.2
Aangezien Köpcke en Eudisca gevestigd zijn- en [gedaagde sub 1] woonachtig is op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie, is de Vo van toepassing.
4.4.3
De vordering van Köpcke is mede gebaseerd op schending door [gedaagde sub 1] van een non-concurrentie beding in zijn arbeidsovereenkomst. Voor verbintenissen uit arbeidsovereen-komst wordt de bevoegdheid geregeld door afdeling 5 van de Vo. De ratio van deze speci-fieke regeling is gelegen in de bescherming van de economisch zwakkere partij, in casu de werknemer. Deze bescherming komt onder meer tot uitdrukking in artikel 20 lid 1 Vo, vol-gens welk artikel de vordering van een werkgever slechts kan worden gebracht voor de ge-rechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft. [gedaagde sub 1] woont in België. Dit brengt mee dat de voorzieningenrechter in Nederland niet bevoegd is om van een geschil dat gegrond is op de arbeidsovereenkomst van [gedaagde sub 1] kennis te ne-men. De Belgische rechter is te dien aanzien bevoegd. In beginsel is de voorzieningenrech-ter dan ook ten aanzien van de onderhavige vordering niet bevoegd.
4.4.4
Afdeling 5 Vo maakt geen uitzondering voor het geval er meer dan één verweerder is en minimaal één van hen woonachtig is in Nederland, zodat evenmin op grond van artikel 6 Vo bevoegdheid van de Nederlandse voorzieningenrechter kan worden geconstrueerd.
4.4.5
Ook kan de bevoegdheid van de Nederlandse voorzieningenrechter niet worden afgeleid van artikel 31 Vo. Artikel 31 Vo bepaalt dat in de wetgeving van een lidstaat vastgelegde voor-lopige of bewarende maatregelen bij de gerechten van die staat kunnen worden aange-vraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens de Vo bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen. Op grond van vaste jurisprudentie is voor de toepasselijk-heid van artikel 31 Vo echter wel van belang dat er daadwerkelijk sprake is van voorlopige of bewarende maatregelen en dat er een reële band is tussen het gerecht en de vordering; dat is ook het algemeen uitgangspunt van de Vo, blijkens overweging 12 van de preambule van de Vo. Van een reële band is in deze kort geding procedure niet gebleken. Köpcke en [gedaagde sub 1] zijn immers gevestigd respectievelijk woonachtig in verschillende lidstaten, [gedaagde sub 1] woont in België en niet is gebleken dat [gedaagde sub 1] de, zoals Köpcke het noemt, inbreukmaken-de activiteiten zou hebben ontplooid vanuit Nederland, zodat niet kan worden geoordeeld dat de gevraagde maatregel in Nederland moet worden getroffen of tenuitvoergelegd; on-duidelijk is zelfs of deze effect zal sorteren in Nederland. De opmerking ter zitting zijdens Köpcke dat [gedaagde sub 1], als hij in Nederland was, ook wel verbleef op het kantoor van Crown, leidt niet tot een ander oordeel. Immers niet aannemelijk is dat door hem feitelijk vanuit dat kantoor de te verbieden activiteiten werden ontwikkeld. [gedaagde sub 1] heeft onbetwist gesteld dat hij werkte vanuit het buitenland via Gmail- of hotmail-adressen. De in het geding gebrachte e-mailcorrespondentie onderstreept deze stelling.
Voor zover Köpcke stelt dat in het verleden ook wel vanuit Dordrecht - dat wil zeggen vanaf het kantoor van Köpcke zelf - is gehandeld, biedt dat voor het thans gevraagde verbod evenmin een bevoegdheidsgrond. Wat daar verder van zij, nu kan [gedaagde sub 1] daar immers niet meer terecht, zodat geen sprake kan zijn van daar te verbieden activiteiten in de toekomst.
4.4.6
Overigens verdient het ook aanbeveling om ten aanzien van de onderhavige vordering te procederen in België ter voorkoming van tegenstrijdige beslissingen in verband met de be-warende beslagen die Köpcke met verlof van de Belgische rechter in België heeft gelegd. Aan het verzoek tot het mogen leggen van voornoemde beslagen heeft Köpcke immers (gro-tendeels) dezelfde feiten als zij thans in dit geding stelt ten grondslag gelegd. Voorts heeft [gedaagde sub 1] bij dagvaarding van 15 maart 2010 in België een procedure tot opheffing van deze beslagen aanhangig gemaakt en is hij daarbij ingegaan op de vordering van Köpcke, wat maakt dat de Belgische rechter zich hoogstwaarschijnlijk ook zal moeten buigen over de vraag of [gedaagde sub 1] al dan niet bepalingen uit zijn arbeidsovereenkomst heeft geschonden dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens Köpcke.
4.4.7
Eudisca dient op grond van artikel 2 Vo te worden opgeroepen voor het Belgische gerecht van de plaats van haar zetel. Niet is gebleken van de voor artikel 6 Vo vereiste nauwe band tussen de vordering jegens Eudisca en die tegen de overige gedaagden, noch van de voor artikel 31 Vo vereiste reële band tussen Nederland c.q. de Nederlandse rechter en de vorde-ring jegens Eudisca, zodat op grond van deze artikelen geen bevoegdheid mag worden aan-genomen.
ten aanzien van [gedaagde sub 2]
4.5.1
[gedaagde sub 2] is eveneens woonachtig te België, maar heeft geen beroep gedaan op de onbe-voegdheid van de Nederlandse voorzieningenrechter. Derhalve neemt de voorzieningen-rechter aan dat hij de keuze van Köpcke voor het Nederlandse forum stilzwijgend heeft aan-vaard.
4.5.2
[gedaagde sub 2] is tot 1 juni 2006 in dienst geweest bij Köpcke Trading International N.V. te Ant-werpen. In de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde sub 2] en Köpcke Trading International N.V. van 16 juli 2003 is geen non-concurrentiebeding opgenomen, wel een geheimhoudingsbe-ding. Ook de volgens Köpcke wel en volgens [gedaagde sub 2] niet op de arbeidsrelatie van toepas-sing zijnde “Personeelsgids B&S International Divisie West 2004, Dordrecht 2e druk, eerste versie” bevat geen non-concurrentiebeding, wel een geheimhoudingsbeding. Dit betekent, naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter, dat het [gedaagde sub 2] vanaf 1 juni 2006 in beginsel vrij stond zich in vrije concurrentie te begeven op de markt waarin hij voor Köpcke Trading International N.V. werkzaam was en te dingen naar de gunsten van haar cliënten. Niet is immers gebleken dat sprake is van exclusiviteit van Köpcke ten aanzien van het leve-ren aan deze cliënten, in het bijzonder niet Agility en Sodexho.
4.5.3
Dit kan evenwel anders zijn indien sprake is van bijkomende omstandigheden die tot de conclusie leiden dat zodanige concurrentie onrechtmatig is. Volgens vaste rechtspraak is sprake van ongeoorloofde concurrentie wanneer [gedaagde sub 2], met behulp van vertrouwelijke informatie van Köpcke, duurzame relaties van Köpcke benadert op een wijze die stelselma-tig en substantieel afbreuk doet aan het bedrijfsdebiet van Köpcke, daarbij gebruik makend van de know-how en/of de goodwill die [gedaagde sub 2] bij Köpcke heeft verkregen. Voor wat be-treft Crown geldt dat hij er als bestuurder van Crown erop moet toezien dat zijn vennoot-schap zich fatsoenlijk beweegt in het handelsverkeer.
4.5.4
Köpcke heeft kennelijk in dat kader aangevoerd dat [gedaagde sub 2] door de oprichting van Crown in juli 2007 en door de wijze waarop die vennootschap is ingezet, met gebruikmaking van de door hem opgedane bedrijfsgeheimen, mogelijk heeft gemaakt dat aan Köpcke toeko-mende omzet is “omgeleid”.
4.5.5
Dat [gedaagde sub 2] bij de oprichting van Crown en de manier waarop Crown is “ingezet” heeft ge-opereerd met gebruikmaking van bedrijfsgeheimen van Köpcke, is niet aannemelijk gewor-den. Köpcke heeft niet gesteld welke bedrijfsgeheimen waar, wanneer en hoe door [gedaagde sub 2] naar buiten zijn gebracht, zodat op grond daarvan niet geoordeeld kan worden dat [gedaagde sub 2] zich in de toekomst daarvan moet onthouden. Evenmin aannemelijk is geworden dat Waaij-er in augustus 2009 (vanaf die datum heeft Crown werkzaamheden verricht voor Interprime) nog steeds als adviseur betrokken was bij Köpcke, zoals nog is aangevoerd door Köpcke.
Köpcke heeft benadrukt dat zij de enige overzeese leverancier van Agility was, kennelijk om daarmee aannemelijk te maken dat uit het benaderen van Agility op zich al blijkt, dat [gedaagde sub 2] bedrijfsgeheimen moet hebben geschonden. In het algemeen kan niet worden ge-zegd dat het enkele benaderen van een klant van de ex-werkgever in een normale vrije markt noodzakelijkerwijs schending van bedrijfsgeheimen impliceert. Wel kan daaraan een vermoeden worden ontleend, maar voorshands kan niet gezegd worden dat de alternatieve verklaring die [gedaagde sub 2] geeft - dat hij, althans Crown, benaderd is door Kane (al dan niet handelend uit naam van Interprime) - minder aannemelijk is.
4.5.6
Wat hier van zij, inmiddels is het bijna 4 jaar geleden dat het dienstverband tussen [gedaagde sub 2] en Köpcke Trading International N.V. is beëindigd. Köpcke vraagt in dit kort geding een voorziening voor de toekomst. Voor zover er al een geheimhoudingsverplichting zou be-staan en [gedaagde sub 2] deze in het verleden zou hebben geschonden, geldt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat mag worden aangenomen dat eventuele vertrouwelijke in-formatie bij [gedaagde sub 2] bekend ten tijde van de beëindiging van zijn dienstverband met Köpcke Trading International N.V., zoals informatie over procédés, machines en diensten, thans als verouderde en derhalve niet langer als vertrouwelijke informatie kan worden aangemerkt.
4.5.7
Aangezien het [gedaagde sub 2] dus thans vrij staat om zijn voormalig werkgever te beconcurreren en niet aannemelijk is dat hij dit op onrechtmatige wijze doet of zal doen, zal de vordering worden afgewezen.
ten aanzien van [gedaagde sub 4]
4.6.1
[gedaagde sub 4] is vanaf 1 maart 1988 tot 1 december 2008 werkzaam geweest bij Köpcke, laat-stelijk in de functie van Business unit Director. Vanaf 12 mei 2004 is [gedaagde sub 4] voor Köpcke werkzaam geweest op basis van een arbeidsovereenkomst waar ook een non-concurrentiebeding in was opgenomen. De arbeidsovereenkomst is per 1 december 2008 ontbonden. In het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn partijen over-eengekomen dat het non-concurrentiebeding gedurende 12 maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst van kracht zou blijven, derhalve tot 1 december 2009. Dit betekent, naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter, dat ook voor [gedaagde sub 4] geldt dat het hem vanaf 1 december 2009 in beginsel vrij stond zich in vrije concurrentie te begeven op de markt waarin hij voor Köpcke werkzaam was en te dingen naar de gunsten van haar cliënten, mits er geen sprake is van bijkomende omstandigheden die tot de conclusie leiden dat zodanige concurrentie onrechtmatig is.
4.6.2
Köpcke heeft kennelijk in dat kader aangevoerd dat [gedaagde sub 4] zijn geheimhoudingsver-plichting ter zake van de hem bekende bedrijfsgeheimen heeft geschonden/schendt door be-trokken te zijn (geweest) bij Crown en Interprime.
4.6.3
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet aannemelijk geworden, aan-gezien Köpcke niet heeft gesteld welke bedrijfsgeheimen waar, wanneer en hoe door [gedaagde sub 4] naar buiten zijn gebracht.
4.6.4
De op zich niet betwiste betrokkenheid van [gedaagde sub 4] bij Crown in de maanden augustus, september en oktober 2009 (dat hij buiten deze periode ook werkzaamheden heeft verricht bij Crown is gesteld noch gebleken) kan voorshands niet worden aangemerkt als onrechtma-tig handelen jegens Köpcke, aangezien [gedaagde sub 4] daar naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een plausibele verklaring voor heeft gegegeven. [gedaagde sub 4] heeft in dat kader aangevoerd dat [gedaagde sub 2] in die periode veelvuldig afwezig was en dat [gedaagde sub 2] hem had verzocht zich namens hem/Crown bezig te houden met de administratieve afwikkeling van de logistieke activiteiten vanuit Crown voor levering van producten aan Interprime. Dit is ook bevestigd door [gedaagde sub 2], onder andere in zijn in het geding gebrachte verklaring van 1 april 2010. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mocht [gedaagde sub 4] er daar-bij vanuit gaan dat een en ander plaatsvond met voorafgaand goedvinden van Köpcke, nu dit genoegzaam wordt onderbouwd door onder andere de in het geding gebrachte verklaring van [gedaagde sub 1] van 1 april 2010, waarin staat dat [gedaagde sub 1], die op dat moment nog (een van de) directeur(en) was van Köpcke, [gedaagde sub 4] op zijn verzoek had geïnformeerd “dat het geen probleem was dat hij op deze wijze betrokken was bij de levering van goederen die uiteinde-lijk bestemd waren voor Agility.” Dat [gedaagde sub 4] had moeten weten dat [gedaagde sub 1] zonder medeweten van de concerndirectie handelde is niet aannemelijk, nog daargelaten dat in het algemeen de instemming van de concerntop niet nodig is als een groepsvennootschapsdirec-teur ergens toestemming voor geeft.
Tegen deze achtergrond maakt het eventueel gebruik door [gedaagde sub 4] van de naam “[X]”, dit oordeel niet anders. Dat deze naam juist zou zijn gebruikt omdat [gedaagde sub 4] wist dat hij onrechtmatig handelde is, gelet op de lezing van [gedaagde sub 4] op dat punt, niet zodanig aannemelijk dat daarmee de geloofwaardigheid van zijn lezing voor het overige ontbreekt.
4.6.5
Tenslotte, en dit is doorslaggevend, is het volgende van belang.
Als uit nader onderzoek in een bodemprocedure zou blijken dat [gedaagde sub 4] in 2009 toch onrechtmatig jegens Köpcke gehandeld heeft, zou dat hoogstens aanleiding kunnen zijn voor een schadevergoeding.
Dat enkele gegeven kan echter niet meebrengen dat soortgelijk handelen van [gedaagde sub 4] in de toekomst, na afloop van zijn non-concurrentiebeding ook onrechtmatig is.
4.6.6
Evenmin kan de op zich niet betwiste geldlening van [gedaagde sub 4] aan Crown tot het oordeel leiden dat hij daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens Köpcke. Het verstrekken van een geldlening is niet zonder meer gelijk te stellen met het nemen van een aandeel of het verkrijgen van een belang in een onderneming, zoals in 6.1 van de arbeidsovereenkomst aan [gedaagde sub 4] verboden is. Daarbij komt dat Crown onder meer handelt in koekjes. Ter zitting heeft [gedaagde sub 4] in dat kader verklaard dat het nieuwe door Albert Heijn geïmplementeer-de voorraadsysteem aanpassing vereiste voor Crown waar geld voor nodig was. Onder ande-ren [gedaagde sub 4] heeft dat geld aan Crown geleend. Deze verklaring in aanmerking nemende, alsmede de verklaring ter zitting van [gedaagde sub 2] dat hij 99% van de aandelen in Crown bezit en zijn echtgenote 1%, is de niet onderbouwde stelling van Köpcke dat de financiering 8% aandeelhouderschap van [gedaagde sub 4] in Crown impliceert, niet aannemelijk geworden. Ove-rigens geldt op dit punt dat, zelfs als Crown een verwijt te maken valt, daarmee niet zonder meer vaststaat dat ook een minderheidsaandeelhouder iets te verwijten valt.
4.6.7
Dat [gedaagde sub 4] zelf ten tijde van de gelding van het non-concurrentiebeding betrokken is geweest bij Interprime, is evenmin aannemelijk geworden.
Volgens Köpcke zou dit blijken uit de vermelding van de naam “[gedaagde sub 4] [gedaagde sub 4]” en daaronder een Nederlands telefoonnummer op de website van Interprime. Köpcke heeft een print van de website overgelegd. [gedaagde sub 4] heeft echter geconcludeerd dat de website is gemanipuleerd door de verwijzing naar [gedaagde sub 4] “erin te plakken” en van dat gemanipu-leerde scherm een print te maken. Of al dan niet sprake is van manipulatie van de website moet worden onderzocht. Voor een dergelijk onderzoek is in kort geding naar haar aard geen plaats. Bovendien geldt ook hier hetgeen onder 4.6.5 werd overwogen.
4.6.8
Aangezien het [gedaagde sub 4] thans vrij staat om zijn voormalig werkgever te beconcurreren en niet aannemelijk is dat hij dit op onrechtmatige wijze doet of zal doen, zal de vordering worden afgewezen.
ten aanzien van Crown
4.7.1
Volgens Köpcke moet ook Crown worden verboden om “gebruikmakend van bedrijfsge-heimen van Köpcke, onrechtmatig omzet die aan Köpcke toebehoort om te leiden, door het direct of indirect beleveren van haar afnemers”. Köpcke voert daartoe aan dat Crown over-eenkomsten sluit op basis van informatie die verkregen is door de schending van [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] van hun respectieve geheimhoudingsbedingen, terwijl Crown uit de aard der zaak daarmee bekend moet worden geacht.
4.7.2
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Zoals hiervoor geoordeeld is, althans in dit kort geding, niet aannemelijk geworden dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] jegens Köpcke wan-prestatie hebben gepleegd of onrechtmatig hebben gehandeld jegens Köpcke, zodat voors-hands ook niet aannemelijk is dat Crown daarvan heeft geprofiteerd of gebruik heeft ge-maakt. Over [gedaagde sub 1] wordt in dit kort geding niet geoordeeld. Gelet op het feit dat hij nog tot 1 februari 2010 directeur is geweest en gelet op de overgelegde stukken kan ten aanzien van hem echter niet worden uitgesloten dat zijn handelen wanprestatie dan wel een on-rechtmatige daad oplevert jegens Köpcke. Ook in dat geval, of wanneer toch op enig mo-ment vast zou komen te staan dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] jegens Köpcke wanprestatie zou-den hebben gepleegd of onrechtmatig zouden hebben gehandeld, maakt de enkele weten-schap daarvan bij Crown, haar handelen met [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] op zichzelf niet onrechtmatig jegens Köpcke. Een van de “minimum vereisten” is dat sprake is van bij-komende omstandigheden. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn die in casu onvoldoende aannemelijk. Denkbaar is dat [gedaagde sub 1] een verwijt te maken valt, maar voor Crown is dat niet noodzakelijkerwijs kenbaar geweest. Crown kan juist de betrokken-heid van [gedaagde sub 1] hebben begrepen als instemming van Köpcke. Agility is bovendien nog steeds klant van Köpcke en de leveringen van goederen door Crown aan Interprime in 2009, waarvan vast staat dat deze goederen zijn doorgeleverd aan Agility, zien volgens Crown op goederen die Köpcke op dat moment niet kon leveren. Dat dit onjuist is stelt Köpcke wel, maar heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Ter zitting heeft [z], statutair bestuurder van Köpcke, betoogd dat [gedaagde sub 1], die in 2009 nog bestuurder was van Köpcke, althans Köpcke Trading International N.V., met hem had moeten overleggen over de vraag of goederen die Köpcke niet kon leveren, al dan niet geleverd konden worden via Crown. Crown staat echter buiten deze discussie. Nu Köpcke verder geen omstandigheden heeft gesteld die tot het oor-deel zouden kunnen leiden dat Crown onrechtmatig profiteert van een wanprestatie van [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4], zal de vordering jegens Crown worden afgewezen.
ten aanzien van Hoogies
4.8
Köpcke heeft de vordering jegens Hoogies ingesteld vanwege haar enkele “aanname” dat Hoogies zal worden ingezet om onrechtmatig handelen van de overige gedaagden in voort te zetten. De aanname dat iets zal gebeuren is geen deugdelijke grondslag, zodat de vordering jegens Hoogies wegens het ontbreken daarvan zal worden afgewezen.
4.9
Köpcke zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter,
ten aanzien van [gedaagde sub 1] en Eudisca
verklaart zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen;
ten aanzien van de overige gedaagden
wijst de vordering af;
ten aanzien van alle gedaagden
veroordeelt Köpcke in de kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde sub 1] en Eudisca begroot op € 263,- aan vast recht en op € 816,- aan salaris voor de advo-caat, aan de zijde van [gedaagde sub 2] en Crown begroot op € 263,- aan vast recht en op € 816,- aan salaris voor de advocaat en aan de zijde van [gedaagde sub 4] en Hoogies begroot op € 263,- aan vast recht en op € 816,- aan salaris voor de advocaten;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer - Rutten, voorzieningenrechter, in te-genwoordigheid van mr. V. Bouchla, griffier.
Uitgesproken in het openbaar.
615/106