ECLI:NL:RBROT:2010:BM7429

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
235858 / HA ZA 05-989
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.H. Soutendijk-van Appeldoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van gemeenschappelijk vermogen na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, stond de vraag centraal of er sprake was van een stilzwijgende overeenkomst tot verrekening van gemeenschappelijk vermogen tussen partijen die gedurende 22 jaar een affectieve relatie hadden en samenwoonden zonder expliciete afspraken te maken. De rechtbank concludeerde dat de feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, inderdaad tot de conclusie leiden dat er een stilzwijgende overeenkomst tot verrekening bestond. De man had geprobeerd om relevante informatie achter te houden, wat de rechtbank als een hardnekkige poging beschouwde om de stellingen van de vrouw te ondermijnen.

De rechtbank oordeelde dat de vrouw recht had op terugbetaling van een lening van € 45.378,02, vermeerderd met rente, en een bedrag van € 347.315,50 als verrekening van het gemeenschappelijk vermogen. De rechtbank stelde vast dat de man niet ontvankelijk was in zijn vordering tot ontruiming van de woning, aangezien de vrouw deze al had verlaten. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en eerlijkheid in financiële aangelegenheden binnen affectieve relaties, en hoe het achterhouden van informatie kan leiden tot juridische complicaties. De rechtbank heeft de verdeling van de vermogens vastgesteld en de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw, waarbij de rechtbank de waarde van het gemeenschappelijk vermogen in redelijkheid heeft bepaald.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 235858 / HA ZA 05-989
Vonnis van 27 januari 2010
in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.J. Sparreboom,
tegen
[naam man],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M. van Gastel.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 januari 2009.
- de nadere akte van 1 juli 2009 zijdens de man.
- de akte van 29 juli 2009 zijdens de vrouw.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
In conventie en reconventie
2.1
Centraal staat in het onderhavige geschil de vraag of partijen bij aanvang of gedurende de looptijd van hun relatie en samenwoning stilzwijgend zijn overeengekomen althans enige gemeenschap te laten ontstaan, die bij beëindiging van de relatie voor verrekening van de waarde van de bestanddelen in aanmerking komt.
2.2
Een dergelijke stilzwijgende overeenkomst kan slechts worden aangenomen indien voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld door degene die zich beroept op het bestaan een dergelijke overeenkomst en die op grond van de aangedragen bewijsmiddelen zijn komen vast te staan of in ieder geval aannemelijk zijn geworden. Onder feiten en omstandigheden dienen in dit verband nadrukkelijk ook de gedragingen van partijen gedurende de samenleving te worden begrepen.
2.3
De rechtbank heeft de volgende gestelde en niet betwiste feiten en omstandigheden vastgesteld:
- partijen hebben tenminste 22 jaar een affectieve relatie gehad en hebben gedurende die tijd samengewoond;
- de vrouw was bij aanvang van de relatie 19 jaar en de man 22 jaar oud;
- bij aanvang van de relatie bezaten partijen, behoudens ieder een beperkte som aan spaargeld, geen van beide een relevant vermogen;
- partijen hebben voor of tijdens hun relatie geen enkele expliciete regeling met betrekking tot hun relatie of samenwoning getroffen of vastgelegd;
- de vrouw is gedurende de samenwoning tot 2001 werkzaam geweest bij de gemeente [naam gemeente], de man heeft gedurende die tijd een onderneming opgebouwd;
- de woning waarin partijen gewoond hebben alsmede de bedrijfsgebouwen met toebehoren, zijn op naam van de man gesteld, een tweetal verworven weilandpercelen zijn op naam van de vrouw gesteld;
- partijen hebben ieder hun eigen bankrekening gehad;
- partijen hebben elk elkaar tot erfgenaam benoemd.
2.4
Naast deze vaststaande feiten hebben partijen over en weer feiten en omstandigheden aangevoerd die wel betwist zijn. De rechtbank zal deze hierna bespreken.
2.5
Bij vonnis 16 augustus 2006 heeft de rechtbank de man opgedragen financiële
stukken, waaronder de kasboeken over de laatste 10 jaar en de jaarrekeningen vanaf 1998 in het geding te brengen. De vrouw had daarom verzocht. De man is van deze beslissing van de rechtbank in appèl gegaan, maar het hof heeft bij arrest 18 oktober 2007 het vonnis van de rechtbank met betrekking tot het overleggen van de kasboeken en jaarrekeningen bevestigd. Bij akte van 25 juni 2008 heeft de man slechts steeds één pagina uit de jaarstukken overgelegd over de jaren 1998 tot en met 2002 en van 2004. Als reden hiervoor gaf de man aan dat de vrouw alleen wilde nagaan op welke wijze een lening van haar aan de man van fl. 100.000,00 in de jaarstukken was verwerkt. De man heeft aangeboden alsnog de volledige jaarstukken in het geding te brengen. Daarnaast zijn in kopie de kasboeken van 1999 tot en met 2004 in het geding gebracht. Bij vonnis van 14 januari 2009 heeft de rechtbank de man in de gelegenheid gesteld alsnog de volledige jaarstukken in het geding te brengen. Bij akte van 1 juli 2009 heeft de man alsnog de jaarstukken 1998 tot en met 2002 en over 2004 in het geding gebracht met de enkele mededeling dat de jaarstukken over 2003 ontbreken en niet meer voorhanden zijn.
2.6
De handelwijze van de man ten aanzien van de kasboeken en jaarstukken is minder fraai. Eerst heeft de man gesteld dat de kasboeken en de jaarstukken tot en met 2000 na controle door de belastingdienst waren vernietigd, hetgeen niet waar blijkt te zijn. Daarnaast heeft hij, in de procedure bij het hof gesteld dat de overige administratie bij een brand verloren zou zijn gegaan en dat hij deze dus niet meer kan overleggen. Het hof heeft dit verweer gemotiveerd gepasseerd, waarna de man uiteindelijk in juli 2009 alsnog de jaarstukken overlegt, met uitzondering van de stukken over 2003. Deze zouden niet meer voorhanden zijn. Ook voor deze laatste stelling ontbreekt elke onderbouwing. De rechtbank acht het ook niet aannemelijk, nu de accountant nog moet beschikken over kopieën van deze jaarstukken. De rechtbank zal hieraan de conclusie verbinden dat de jaarstukken 2003, opgemaakt in 2004, toen partijen uit elkaar gegaan zijn, feiten of informatie bevatten, die de stellingen van de vrouw kunnen ondersteunen. Zo zou het bijvoorbeeld niet ondenkbaar zijn dat deze jaarrekening een voorziening bevat voor de vrouw bij het uit elkaar gaan.
2.7
De rechtbank heeft al in het vonnis van 14 januari 2009 vastgesteld dat, in
tegenstelling tot de stelling van de man dat de vrouw slechts incidenteel een enkele mutatie in het kasboek heeft aangebracht, de vrouw haast volledig het kasboek heeft bijgehouden en dat er niet alleen sprake was van het aanbrengen van mutaties, maar ook van het maken van berekeningen aan de hand van en archiveren van de onderliggende stukken. Uit de jaarrekeningen blijkt dat deze door de accountant zijn opgesteld aan de hand van de aan hem ter hand gestelde gegevens en bescheiden. Anders gezegd, de gegevens die door de vrouw zijn bijgehouden zijn, zonder verdere controle op de juistheid ervan, door de accountant gebruikt voor de jaarstukken. De stelling van de vrouw dat zij de boekhouding heeft bijgehouden, welke stelling door de man ongemotiveerd is betwist, staat hiermee als juist vast.
2.8
De handelwijze van de man heeft voorkomen dat partijen, handelend op basis van de juiste en volledige informatie, deze procedure wellicht hadden kunnen voorkomen. De handelwijze van de man heeft er in ieder geval voor gezorgd dat deze procedure tenminste drie jaar langer heeft geduurd dan nodig was.
2.9
De vrouw heeft reeds bij dagvaarding gesteld dat zij een bedrag van fl. 100.000,00 (€ 45.378,02). in de onderneming van de man heeft geïnvesteerd. De man heeft bij conclusie van antwoord in conventie ontkent dat de vrouw enig bedrag in de onderneming van de man heeft geïnvesteerd en zeker geen bedrag van € 45.378,02. Hij herhaalt deze stelling bij dupliek in conventie met stelligheid. Pas bij gelegenheid van het getuigenverhoor op 16 augustus 2006 heeft de man erkend dat in de jaarstukken sprake is van een lening van de vrouw aan de onderneming van de man van € 45.000,00 in 1999.
2.1
Ook ten aanzien van dit onderdeel van het geschil blijft de man om de juiste feiten heen draaien. Als hij de lening niet langer kan betwisten, wordt deze door hem erkend. Onduidelijk blijft waarvoor naar de mening van de man deze lening was. Duidelijk is in ieder geval wel dat de lening is gebruikt en niet in depot is gehouden. Uit de balans per 1999 blijkt dat er slechts een bedrag van fl. 41.545,70 aan liquide middelen is op 31december 1999. Tevens blijkt dat er juist in 1999 grote investeringen gedaan zijn. Nu de man uiteindelijk de lening erkent en een afspraak van rente vergoeding van 5% per jaar stelt, ligt dit deel van de vordering voor toewijzing gereed.
2.11
Tegenover de stelling van de vrouw, dat partijen een stilzwijgende overeenkomst zijn aangegaan die tot verrekening van een gemeenschappelijk vermogen dient te leiden, heeft de man gesteld dat partijen juist hebben beoogd geen enkele financiële verwevenheid te laten ontstaan en daarom niet gehuwd zijn. Deze stelling van de man, die overigens geen steun vindt in enig bewijsmiddel, is wel erg kort door de bocht. Als bij aanvang van de samenwoning zo nadrukkelijk het volledig gescheiden houden van ieders vermogen was beoogd, was dat ook binnen een huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenlevingsovereenkomst te regelen geweest. Een dergelijke regeling had in ieder geval meer zekerheid en duidelijkheid geschapen.
2.12
Op grond van de voorgaande vaststellingen en overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat, hoewel elke vaststelling en overweging op zich onvoldoende is om een stilzwijgende overeenkomst die tot verrekening zou moeten leiden aan te nemen, de feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, wel tot de conclusie leiden dat er sprake is van een stilzwijgende overeenkomst tot verrekening van althans enig gemeenschappelijk vermogen.
2.13
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van drie vermogens. Op de eerste plaats het vermogen van elk van partijen, afgescheiden van elkaar, met daarnaast een vermogen dat als gemeenschappelijk is te beschouwen en dat voor verrekening in aanmerking komt. De rechtbank stoelt dit oordeel mede op de hardnekkige pogingen van de man de feitelijke informatie, die met name de stellingen van de vrouw over haar medewerken in de onderneming van de man, het investeren van een substantiële geldsom door haar in de onderneming in een jaar waarin grote investeringen zijn gedaan, kunnen onderbouwen, achter te houden. Zelfs heeft de man niet geschroomd de rechtbank en het gerechtshof bewust onjuiste feiten voor te houden, terwijl hij van de onjuistheid van deze feiten op de hoogte was.
2.14
Nu de exacte omvang van dit gemeenschappelijk vermogen niet is vast te stellen, zal de rechtbank deze omvang in redelijkheid begroten. De rechtbank komt dan tot de volgende opsomming.
2.15
Tot het eigen vermogen van de vrouw behoort het op haar naam staande perceel grond, het saldo op haar eigen rekening en de vordering op de man van € 45.378,02, te vermeerderen met 5% vanaf 2000. Tot het eigen vermogen van de man behoort de onderneming, het saldo op zijn eigen rekening. Tot het gemeenschappelijke vermogen dat voor verdeling en verrekening in aanmerking komt, rekent de rechtbank de woonboerderij met ondergrond en toebehoren, gelegen aan de [adres]. De rechtbank acht het redelijk dat de woning aan de man wordt toebedeeld, waarbij de man aan de vrouw heeft te voldoen de helft van de overwaarde. Nu de vrouw uitgaat van een waarde van € 885.000,= en de man van € 713.000,= zal de rechtbank de waarde in redelijkheid bepalen op € 799.000,=. Na aftrek van de op het pand rustende (rest) hypotheek van € 104.369,= bedraagt de door de man aan de vrouw te betalen overwaarde daarom € 347.315,50.
2.16
Ten aanzien van de in reconventie gevorderde ontruiming van de woonboerderij staat inmiddels onbetwist vast dat de vrouw de woning per 1 november 2005 heeft verlaten. Derhalve is de man wegens het ontbreken van belang hierin niet ontvankelijk.
2.17
De met ingang van 1 juli 2004 gevorderde gebruiksvergoeding van € 1.500,= per maand, vermeerderd met de betaalde gebruikslasten acht de rechtbank niet voor toewijzing vatbaar. In de berekening van de gebruiksvergoeding en de gebruikslasten wordt enerzijds geen rekening gehouden met het onderscheid tussen eigenaars- en gebruikerslasten waardoor er sprake is van dubbelvergoedingen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de vrouw gegeven haar jarenlange gebruik van de woning een redelijke termijn mag worden gegund vervangende woonruimte te regelen, hetgeen vervolgens ook binnen een aanvaardbare tijdsgrens door haar is gerealiseerd.
2.18
Met betrekking tot de gevorderde € 320,10 stelt de rechtbank vast dat niet vaststaat dat de vrouw deze opdracht heeft gegeven, zodat de vordering moet worden afgewezen.
2.19
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding nader op te maken bij staat in verband met de blokkade van de toegang tot de loods waardoor de onderneming schade heeft geleden, de achtergelaten rotzooi/afval in de woning, de schade aan de woning en de schade aan de beperkt aanwezige inboedelzaken overweegt de rechtbank als volgt:
Tegenover het gegeven dat de man ter onderbouwing van zijn vordering enige deels op vermoedens gebaseerde aangiften, een proces verbaal en foto's heeft overlegd staat de ontkenning door de vrouw van de door de man opgevoerde gedragingen. Daarenboven betwist zij dat haar gedragingen de gestelde schade teweeg hebben gebracht. Op basis van het feit dat de gegevens niet nader zijn geconcretiseerd, dan wel gevolgd zijn door opsporingsactiviteiten en het gegeven dat een ontruimde woning in het algemeen een rommelige indruk achterlaat, acht de rechtbank onvoldoende gronden aanwezig voor toewijzing van de schadevergoedingsvordering.
2.2
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1. stelt de verdeling vast als overwogen in 2.15,
3.2. veroordeelt [naam man] wegens terugbetaling lening tot betaling aan [naam vrouw] van € 45.378,02 (vijfenveertigduizend driehonderd acht zeventig euro en twee eurocent), vermeerderd met vijf procent rente vanaf 2000 tot de dag der voldoening, en
3.3 veroordeelt [naam man] wegens verrekening tot betaling aan [naam vrouw] van € 347.315,50 (driehonderzevenenveertigduizend driehonderdvijftien euro en vijftig eurocent),
3.4 verklaart niet ontvankelijk de reconventiële vordering tot ontruiming van de woning aan de [adres],
3.5 wijst af de overige reconventionele vorderingen,
3.6 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7 compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.8 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Soutendijk-van Appeldoorn en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2010.