ECLI:NL:RBROT:2010:BM8633

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-701019-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Asscheman-Versluis
  • A. Koekebakker
  • H. Huisman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld op de openbare weg in Rotterdam

Op 11 mei 2010 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal met geweld. Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op 27 april 2010. De verdachte werd ervan beschuldigd op 17 maart 2009 samen met anderen een halsketting en een portemonnee met inhoud te hebben gestolen, waarbij geweld werd gebruikt. De aangever verklaarde dat hij in zijn auto zat te wachten op een vriend toen hij werd aangevallen door vier mannen die uit een zwarte BMW stapten. Hij werd geslagen en zijn portemonnee werd uit zijn zak getrokken. Getuigen bevestigden dat ze de aanval hebben gezien en dat de daders in de zwarte BMW zijn weggereden. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen en de medeverdachte voldoende bewijs boden voor zijn schuld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een van de daders was en dat het geweld dat werd gebruikt ernstig was, wat leidde tot een veroordeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 272 dagen, waarvan 170 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uur. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukte de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer, die een angstige ervaring had ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: [ ]
Datum uitspraak: 11 mei 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
[1989] en [geboorteplaats] (Polen)
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
[penitentiaire inrichting],
inmiddels niet langer verblijvend in preventieve hechtenis,
raadsman mr. P.J. Silvis, advocaat te Schiedam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2010.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte samen met anderen of alleen op straat een halsketting en een portemonnee met inhoud heeft gestolen, welke diefstal gepaard ging met geweld.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Wijk heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met uitzondering van de diefstal van de
halsketting;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
De aangever heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 17 maart 2009 op de Bas Jungeriusstraat te Rotterdam in zijn auto, een rode Suzuki, zat te wachten op een vriend. De aangever zat achter het stuur. Op een gegeven moment zag hij dat er vier mannen uit een zwarte BMW stapten. Hij zag dat twee mannen naar de rechterzijde van zijn auto liepen en twee mannen naar de linkerzijde. De aangever opende zijn raampje en voelde dat hij met een vuist met kracht op zijn linkeroor werd geslagen. Hij zag daarop dat twee van de mannen achterin zijn auto gingen zitten en dat één van de mannen naast hem ging zitten. De vierde man ging achter het stuur van de BMW zitten. De aangever hoorde dat de man die naast hem in de auto ging zitten om geld en spullen vroeg. De aangever voelde dat hij door de mannen die achterin zaten steeds op zijn hoofd werd geslagen. Verder voelde hij dat de man die naast hem zat zijn portemonnee vanuit zijn zak trok. Toen de aangever vroeg of hij zijn portemonnee terug kon krijgen, zei de man die naast hem zat dat hij stil moest zijn en voelde hij dat hij weer op zijn hoofd werd gestompt door de mannen achterin de auto. De man die naast de aangever zat stapte daarop uit en liep naar het portier aan de bestuurderszijde. Dat portier werd geopend en de aangever voelde dat hij door de man die naast hem had gezeten uit zijn auto werd getrokken, waarna hij meerdere keren door die man werd geschopt. De mannen zijn daarna weggereden in de zwarte BMW. Tot de goederen die van de aangever zijn gestolen behoorden, behalve de portemonnee, €1.020,=, een rijbewijs, een verblijfsdocument en pasjes.
Getuige 1 heeft verklaard dat hij op 17 maart 2009 op de Bas Jungeriusstraat te Rotterdam liep. Opeens hoorde hij een hoop geschreeuw. Hij zag aan de overkant van de Bas Jungeriusstraat een paar mannen staan. Hij dacht dat ze bij elkaar hoorden. Hij zag dat twee mannen een andere man beet hadden. Hij zag dat een van de twee mannen de andere man op de grond gooide. De man die op de grond werd gegooid is ook nog geschopt door de man die hem op de grond gooide. De twee mannen zijn weggereden in een zwarte BMW met het kenteken [kenteken]. In deze auto zaten nog twee andere mannen.
De medeverdachte heeft verklaard dat hij op 17 maart 2009 zijn zwarte BMW met het kenteken [kenteken] heeft geparkeerd op de Bas Jungeriusstraat te Rotterdam. Hij was op dat moment met drie andere jongens. Zij zijn met zijn vieren uitgestapt. De medeverdachte heeft ter plaatse een rode Suzuki zien staan waarin een man zat. Een vriend van de man in de rode Suzuki kwam geld brengen bij de jongens met wie de medeverdachte was. Er werd gezegd dat het geld niet genoeg was. De drie jongens met wie de medeverdachte was, liepen daarop naar de rode Suzuki. Een van hen ging in de Suzuki zitten, op de bijrijderplaats naast de bestuurder. De andere twee jongens stonden op een gegeven moment ook vlakbij de auto. De medeverdachte heeft de man van de rode Suzuki geduwd. De medeverdachte heeft gezien dat de man op de grond is gevallen. De medeverdachte is daarna in zijn auto gestapt en heeft later gezien dat een van de jongens met wie hij was de portemonnee van de man van de rode Suzuki bij zich had.
Op grond van deze feiten en omstandigheden wordt bewezen geacht dat sprake is geweest van de in de tenlastelegging bedoelde diefstal met geweld waarbij onder andere de portemonnee van de aangever is gestolen. Tevens wordt op grond van de genoemde feiten en omstandigheden bewezen geacht dat er een zodanig nauwe samenwerking was tussen de medeverdachte en de mannen met wie hij samen was dat zij als mededaders van deze diefstal kunnen worden aangemerkt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte één van de (mede)daders is van deze diefstal met geweld.
De verdachte heeft dit ontkend en zijn raadsman heeft daarom vrijspraak bepleit. Volgens de raadsman zijn de belastende verklaringen van de medeverdachte ongeloofwaardig en is er geen technisch bewijs beschikbaar, zoals DNA-materiaal van de verdachte, dat erop wijst dat de verdachte aanwezig was bij het aan de orde zijnde delict. Ook past de verdachte niet bij één van de door de de aangever gegeven signalementen van de daders en is er geen fosloconfrontatie gehouden.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en verwerpt het standpunt van de verdediging. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd.
De medeverdachte heeft verklaard dat één van de drie mannen met wie hij op 17 maart 2009 met zijn zwarte BMW op de Bas Jungeriusstraat was, is genaamd: [bijnaam van de verdachte en achternaam van de verdachte], wonende op [adres]. Een van de andere mannen was zijn broer [naam]. Volgens de medeverdachte zit de vader van deze broers in een rolstoel.
De verdachte, wiens achternaam [achternaam van de verdachte] luidt, heeft op de terechtzitting verklaard dat hij [bijnaam van de verdachte] wordt genoemd, dat hij op [adres] woont, dat hij een broer heeft die [naam broer] wordt genoemd en voorts dat zijn vader in een rolstoel zit.
De verdachte heeft toen hij door de politie werd ondervraagd over het onderhavige incident, verklaard dat hij heeft bemiddeld bij een ruzie van de medeverdachte in de Bas Jungeriusstraat. Hieruit wordt afgeleid dat de verdachte het incident bedoelt waarop de tenlastelegging het oog heeft. Hoewel de verdachte op de terechtzitting heeft ontkend deze verklaring te hebben afgelegd en hij daarom geweigerd heeft om de verklaring te ondertekenen, wordt er niettemin van uitgegaan dat de verdachte aldus heeft verklaard. Het proces-verbaal waarin deze verklaring is vastgelegd is immers door twee verbalisanten op ambtseed opgemaakt. Deze verbalisanten hebben bovendien in dit proces-verbaal opgenomen dat de verdachte bij de weigering om te ondertekenen heeft opgemerkt: “Ik wil niet tekenen. Ik ben het er wel mee eens wat er staat maar ik teken gewoon niet”. Bovendien heeft de verdachte tijdens zijn voorgeleiding voor de rechter-commissaris , in het bijzijn van een advocaat, in enigszins vergelijkbare zin verklaard, en heeft hij deze verklaring wel ondertekend.
Op grond van de hiervoor aangehaalde verklaringen van de medeverdachte en de verdachte, in onderling verband en samenhang bezien, wordt vastgesteld dat de verdachte een van de daders is van het onderhavige delict.
Aan deze vaststelling staat niet in de weg dat de verdachte niet volledig past in één van de door de de aangever verstrekte signalementen van de daders. De de aangever heeft de daders niet rustig kunnen observeren maar slechts kort gezien terwijl de daders zijn portemonnee stalen en hij bloot stond aan tegen hem gericht geweld. Dit kan van invloed zijn geweest op zijn vermogen om de daders goed te observeren. Daarnaast geldt dat niet ondenkbaar is dat de de aangever met zijn signalement van de derde man de verdachte heeft beschreven.
De omstandigheid dat het DNA-onderzoek dat is verricht naar het flesje cola dat in de auto van de de aangever is gevonden geen met het DNA van de verdachte vergelijkbaar profiel heeft opgeleverd, doet aan het voorgaande evenmin af. Hetzelfde geldt voor het feit dat geen fosloconfrontatie heeft plaatsvinden.
Op basis van het (wel) voorhanden zijnde bewijsmateriaal staat de betrokkenheid van de verdachte bij het onderhavige delict in voldoende mate vast.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 17 maart 2009 te Rotterdam op de openbare weg, de Bas Jungeriusstraat, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee en geld (1020 euro) en een rijbewijs en een verblijfsdocument en pasjes, toebehorende aan de aangever, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen de aangever, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf enaan andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het
-uit een auto trekken van die aangeveren met kracht duwen van die aangever (ten gevolge waarvan die aangever op de grond viel), en/of
-slaan en schoppen van die aangever;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEIT/(EN)
Het bewezen feit levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, of om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld waarbij het slachtoffer in zijn eigen auto van onder meer zijn portemonnee is beroofd. De verdachte en zijn mededaders hebben hierbij het recht in eigen hand genomen door aldus verhaal te gaan halen op het slachtoffer omdat hij aan een bekende giftige alcohol zou hebben geleverd en deze schadeloos gesteld wilde worden.
Voor het slachtoffer is de beroving een angstige en nare ervaring geweest waarvan hij ook nadien nog last heeft gehad. Het feit draagt ook bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving, te meer omdat het plaatsvond op klaarlichte dag en in een drukke straat.
Op een dergelijk delict kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
De verdachte heeft inmiddels 102 dagen in voorarrest doorgebracht. Het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf zal daartoe worden beperkt, mede gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte en de straf die bij vonnis van 26 januari 2010 aan de medeverdachte is opgelegd. Het resterende deel van de gevangenisstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd. Dit heeft als doel de verdachte er van te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Omdat de op te leggen (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan wat er is gebeurd, zal de verdachte tevens tot een werkstraf worden veroordeeld.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straffen is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. [datum] eerder, zij het wat langer geleden, is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegend, worden na te noemen straffen passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 312 van het Wetboek van Strafrecht
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 272 (tweehonderd tweeënzeventig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 170 (honderd zeventig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
legt de verdachte een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 (honderd tachtig) uur, waarbij de Stichting Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werk¬zaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. Koekebakker en Huisman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Broesterhuizen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 mei 2010.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 11 mei 2010:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 maart 2009 te Rotterdam
op de openbare weg, de Bas Jungeriusstraat, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een gouden halsketting en/of een portemonnee en/of geld (1020 euro) en/of een rijbewijs en/of een verblijfsdocument en/of een of meer pasje(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de aangever, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen de aangever, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
-(los)rukken en/of (los) trekken van / aan die ketting, en/of
-uit een auto trekken van die aangever, en/of
-(met kracht) duwen van die aangever (ten gevolge waarvan die De aangever op de grond viel), en/of
-slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen van die aangever.