ECLI:NL:RBROT:2010:BM9783

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
353408 - KG ZA 10-380
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering in kort geding tussen holdingvennootschap en aandeelhouder met rekening-courant schuld

In deze zaak gaat het om een geldvordering in kort geding door een holdingvennootschap, vertegenwoordigd door een van de aandeelhouders, tegen de andere aandeelhouder die een aanzienlijke rekening-courant schuld heeft. De holdingvennootschap, die alle aandelen in een dochtervennootschap houdt, verkeert in financiële problemen en kan niet aan haar verplichtingen voldoen. De aandeelhouder Y heeft een rekening-courant schuld van EUR 103.794, maar heeft niet gereageerd op het verzoek van aandeelhouder X om deze schuld te voldoen. Dit heeft geleid tot een verstoorde verstandhouding tussen de aandeelhouders, die onderhandelingen hebben gevoerd over een mogelijke uitkoop, maar tot op heden zonder resultaat.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de holdingvennootschap rechtsgeldig is vertegenwoordigd door X, ondanks dat er geen aanwijzingsbesluit is genomen door de aandeelhouders. De voorzieningenrechter stelt vast dat er een spoedeisend belang is bij de vordering, aangezien de holding afhankelijk is van de financiële resultaten van haar dochtervennootschap, die op korte termijn over middelen moet beschikken. De vordering is voldoende aannemelijk, omdat de hoogte van de rekening-courant schuld niet wordt betwist en de vordering direct opeisbaar is volgens artikel 6:38 BW.

De voorzieningenrechter wijst de vordering toe en veroordeelt Y tot betaling van EUR 84.623 aan de holding, met een termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens wordt Y veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op EUR 4.056,30. De voorzieningenrechter benadrukt dat het restitutierisico in dit geval moet wijken voor het belang van de holding om op korte termijn over liquide middelen te beschikken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 353408 / KG ZA 10-380
Vonnis in kort geding van 25 mei 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POST DE HEER KLOOTS HOLDING B.V.,
gevestigd te Spijkenisse,
eiseres,
advocaat mr. R.F.K. Visser,
tegen
[gedaagde]
wonende te Oostvoorne,
gedaagde,
advocaat mr. E.J.L. Mulderink.
Partijen zullen hierna de Holding en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 29 april 2010;
- producties van de Holding;
- de pleitnota van mr. Visser;
- producties van [gedaagde];
- de pleitnota van mr. Mulderink.
1.2. Ter zitting van 11 mei 2010 hebben (de raadslieden van) partijen de respectieve stellingen nader toegelicht. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
In dit kort geding merkt de voorzieningenrechter de volgende -voor de onderhavige beoordeling van belang zijnde- feiten als tussen partijen vaststaand aan.
2.1. De Holding houdt alle aandelen in het kapitaal van Assurantiekantoor Van Rij B.V. (hierna: Van Rij) en [gedaagde] en de Heer Kloots Verzekeringen B.V. Deze dochtervennootschappen ontplooien activiteiten als verzekeringstussenpersoon.
2.2. De Holding heeft twee aandeelhouders, [gedaagde] en [X] (hierna: [X]). Zij houden ieder 50% van het geplaatste kapitaal in de Holding en zijn voorts beiden bestuurder van de Holding.
2.3. Artikel 17 van de statuten van de Holding luidt als volgt:
“Vertegenwoordiging
Artikel 17
1. De directie vertegenwoordigt de vennootschap. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt mede toe aan iedere directeur afzonderlijk.
2. In alle gevallen waarin de vennootschap een tegenstrijdig belang heeft met één of meer directeuren wordt de vennootschap niettemin op de hiervoor gemelde wijze vertegenwoordigd.”
2.4. De belangrijkste klanten van Van Rij, de dochtervennootschap van de Holding, zijn Nationale Nederlanden (hierna: NN) en Voogd & Voogd (hierna: V&V).
2.5. Van Rij verkeert in liquiditeitsproblemen en kan niet aan haar financiële verplichtingen voldoen. Ten gevolge hiervan hebben NN en V&V de premie-incasso door Van Rij beëindigd.
2.6. [gedaagde] heeft een rekening-courant schuld aan de Holding, op 12 april 2010 begroot op EUR 103.794.
2.7. Tussen [gedaagde] en [X] is een verstoorde verstandhouding ontstaan. Zij hebben onderhandelingen gevoerd met als doel dat één van beiden de ander uitkoopt uit de Holding. Tot op heden is geen overeenstemming bereikt.
2.8. Bij brief d.d. 26 maart 2010 heeft [X] namens de Holding [gedaagde], voor zover van belang, als volgt bericht:
“(…..)
Tot mijn grote spijt moet ik constateren dat je tot op heden geen enkele aanstalten gemaakt hebt om op enigerlei wijze jouw schuldpositie bij [gedaagde] & [X] Holding B.V. in te lossen, teneinde aan de acute financiële problemen tegemoet te komen of anderszins je op enigerlei mate te matigen.
Derhalve sommeer ik je thans om binnen 5 werkdagen na heden over te gaan tot aflossing van de rekening courant schuld van jou aan de vennootschap ad EUR 98.471,00 -of zoveel meer als zou blijken uit de jaarcijfers (…..).
Ik ben bereid genoegen te nemen met een betalingsregeling op grond waarvan uiterlijk 1 april 2010 een bedrag van EUR 25.000,00 wordt betaald, uiterlijk op 15 april 2010 een bedrag van EUR 25.000,00 wordt betaald, uiterlijk 25 mei 2010 een bedrag van EUR 25.000,00 wordt betaald en uiterlijk 15 juni 2010 het restant vermeerderd met rente.
(…..)
Indien je niet tijdig aan deze sommatie voldoet zal ik mij vrij achten alle geëigende rechtsmiddelen in te zetten om de rechten van de vennootschap te waarborgen.
(…..)”
2.9. Op 13 april 2010 heeft [X], handelend in zijn hoedanigheid van zelfstandig bevoegd bestuurder van de Holding, een bestuursbesluit genomen en schriftelijk vastgelegd. Dit besluit luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…..)
Besluit van het bestuur tot het instellen van een incassovordering en het leggen van conservatoir beslag tot zekerheid voor de voldoening van die vordering
(…..)
In aanmerking nemende dat:
- de Vennootschap (bedoeld is de Holding, opmerking voorzieningenrechter) een vordering uit rekening courant heeft op de heer [Gedaagde] (…..) ad EUR 103.794,00 per 12 april 2010; dat de heer [gedaagde] een vordering heeft op de Vennootschap van EUR 19.171,00, zodat de Vennootschap per saldo een bedrag van EUR 84.623,00 van [Gedaagde] te vorderen heeft;
(…..)
- dat [Gedaagde], de voormelde rekening courant schuld heeft gecreëerd door zonder toestemming en zelfs zonder overleg met ondergetekende grote geldsbedragen door de Vennootschap aan zich te laten uitbetalen;
- dat de Vennootschap door de voormelde handelswijze in ernstige liquiditeitsproblemen verzeild is geraakt waardoor zij niet aan haar financiële verplichtingen kan voldoen, onder meer niet jegens Nationale Nederlanden en Voogd & Voogd, voor wie de Vennootschap als assurantietussenpersoon optreedt; dat deze maatschappijen om die reden de incasso van de premies al van de Vennootschap hebben overgenomen en dreigen de volledige portefeuilles terug te nemen;
- dat de Vennootschap [Gedaagde] herhaaldelijk om aflossing van diens rekening courant schuld heeft verzocht (…..);
- dat de Vennootschap derhalve genoodzaakt is om tot incasso van de vordering op [Gedaagde] over te gaan om faillissement van de Vennootschap te voorkomen;
(…..)
- dat de Vennootschap het noodzakelijk acht, dat haar verhaalsrechten worden verzekerd door conservatoir beslag;
- dat [Gedaagde] als bestuurder van de Vennootschap een tegenstrijdig belang heeft als genoemd in artikel 2:256 BW;
- dat de Vennootschap geen Raad van Commissarissen heeft en dat geen aanwijzing door de algemene vergadering van aandeelhouders van de Vennootschap kan plaatsvinden, omdat [Gedaagde] evenals ondergetekende 50% van de geplaatste aandelen in het kapitaal van de vennootschap houdt en dat C.J. [gedaagde] dus ook voor wat betreft de besluitvorming in dat orgaan een tegenstrijdig belang heeft;
Besluit als volgt:
1. Mr R.F.K. Visser, advocaat van Visser & Steenberghe Advocaten te Bosch en Duin, opdracht te geven tot het in gang zetten van de incassoprocedure tegen [Gedaagde] ter invordering van de per saldo vordering ad EUR 84.623, zo mogelijk door middel van het aanhangig maken van een incasso kort geding, aangezien het om een grotendeels erkende vordering gaat;
2. tot bevestiging van de opdracht aan Mr R.F.K. Visser voornoemd om door middel van het leggen van beslag ten laste van [Gedaagde] het verhaal van de onder 1 genoemde vordering te verzekeren.
(…..).”
2.10. Krachtens het d.d. 14 april 2010 door de voorzieningenrechter van deze Rechtbank
verleende verlof heeft de Holding ten laste van [gedaagde] conservatoir (derden) beslag gelegd op
de door [gedaagde] in de Holding en Staetendaele Onroerende Zaken en Projectontwikkeling B.V.
gehouden aandelen, op het aandeel van [gedaagde] in een tweetal onroerende zaken en onder ABN
Amro Bank N.V.
3. Het geschil
3.1. De Holding vordert samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van zijn rekening courant schuld aan de Holding ten bedrage van EUR 84.623,00, binnen acht dagen na betekening van dit vonnis en veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding en de kosten van de gelegde beslagen.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Ontvankelijkheid van de Holding
4.1. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat het bestuursbesluit (zie 2.9.) niet op juiste wijze tot stand is gekomen, nu [gedaagde] als medebestuurder niet in de besluitvorming is betrokken. Dit had volgens [gedaagde] wel gemoeten. Het feit dat [gedaagde] eventueel een tegenstrijdig belang -in de zin van artikel 2:256 van het Burgerlijk Wetboek (BW)- heeft met de Holding, brengt nog niet mee dat hij niet aan de besluitvorming mag deelnemen. De tegenstrijdig belang regeling ziet immers op de fase na de besluitvorming, de vertegenwoordiging. Doordat [gedaagde] door [X] bewust niet in de besluitvorming is betrokken, heeft geen zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden.
Daarnaast is volgens [gedaagde] de tegenstrijdig belang regeling van artikel 2:256 BW niet, dan wel onjuist toegepast. Op grond van dit artikel is de algemene vergadering van aandeelhouders in geval van een tegenstrijdig belang tussen een vennootschap en haar bestuurders steeds bevoegd één of meer personen aan te wijzen die de vennootschap in dat geval zal/zullen vertegenwoordigen. De algemene vergadering is door [X] echter niet in de gelegenheid gesteld een dergelijk aanwijzingsbesluit te nemen.
Het gevolg van het bovenstaande is volgens [gedaagde] dat het besluit onbevoegd is genomen, althans, mede op grond van de redelijkheid en billijkheid uit artikel 2:8 BW jo. 2:15 BW, voor vernietiging vatbaar is. Dit brengt mee, althans zo wordt de stelling van [gedaagde] door de voorzieningenrechter begrepen, dat de Holding niet ontvankelijk is in haar vorderingen.
4.1.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de vertegenwoordiging van de Holding in deze procedure in het kader van de tegenstrijdig belang regeling van artikel 2:256 BW en de daaraan voorafgaande fase, de besluitvorming.
4.1.2. De Holding heeft gesteld dat [gedaagde] als bestuurder een tegenstrijdig belang heeft met dat van de Holding. Het is immers in het belang van de Holding dat de rekening-courant schuld wordt terugbetaald, terwijl [gedaagde] er belang bij heeft deze in stand te houden. Hierdoor lopen de belangen van [gedaagde] en de Holding in deze procedure niet parallel. Het bestaan van een tegenstrijdig belang tussen [gedaagde] en de Holding is door [gedaagde] niet betwist.
4.1.3. Op grond van artikel 17 lid 2 van de statuten wordt de Holding, ook in geval van een tegenstrijdig belang, vertegenwoordigd door één van haar bestuurders. Dit betekent dat de Holding door [X] in deze procedure rechtsgeldig is vertegenwoordigd.
Dat de algemene vergadering van aandeelhouders niet in de gelegenheid is gesteld van haar
aanwijzingsbevoegdheid zoals genoemd in artikel 2:256 BW laatste zin gebruik te maken,
doet hier niet aan af. Wel is er sprake van een gebrek in de besluitvorming. Dit brengt mee
dat het besluit dat aan de vertegenwoordiging ten grondslag ligt, op vordering van iedere
belanghebbende kan worden vernietigd. Voor de (externe) gebondenheid aan de
rechtshandeling, in casu het instellen van een rechtsvordering, heeft de (interne) vernietiging
van het besluit in beginsel echter geen gevolg.
Ook de omstandigheid dat, hoewel in het besluit met “de vennootschap” de Holding wordt bedoeld, in dat zelfde besluit over Van Rij wordt gesproken (zie 2.9. onder “in aanmerking nemende dat”, derde geciteerde punt) als was zij te vereenzelvigen met de Holding, doet daaraan niet af. Nu de rekening-courant verhouding louter met de Holding bestaat, kan het besluit op dat punt in redelijkheid niet tot misverstand leiden.
4.1.4. De stelling van [gedaagde] dat het besluit van de Holding d.d. 13 april 2010 vanwege de gebrekkige besluitvorming vernietigbaar is op grond van maatstaven van redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 BW jo. artikel 2:15 lid 1 sub b BW) kan [gedaagde] voor wat betreft de ontvankelijkheidsvraag ook niet baten. Zoals hierboven aangegeven is de Holding immers in dit geding rechtsgeldig vertegenwoordigd en kan zij als zodanig worden ontvangen in haar vorderingen. [gedaagde] heeft ook geen reconventionele vordering tot vernietiging van het besluit ingesteld. De vraag of het besluit vernietigbaar is, behoeft in het kader van dit kort geding derhalve geen verdere bespreking of beslissing.
4.1.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de Holding, nu zij op juiste wijze is vertegenwoordigd en overigens haar ontvankelijkheid niet is betwist, ontvankelijk is in haar vorderingen.
Beoordeling geldvordering
4.2. Het door de Holding gevorderde strekt tot betaling van een geldsom. Vooropgesteld wordt dat een geldvordering slechts voor toewijzing in kort geding in aanmerking kan komen, indien die vordering voldoende aannemelijk is (4.4.).
Voorts geldt dat terughoudendheid geboden is, mede met het oog op het restitutierisico (4.5.), en dat dienaangaande feiten en omstandigheden moeten worden gesteld die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is.
Uit het voorgaande volgt dat de aanwezigheid van een spoedeisend belang een noodzakelijk apart te toetsen vereiste is voor toewijzing van een geldvordering in kort geding (4.3.).
Spoedeisend belang
4.3. De Holding heeft gesteld dat zij en haar dochtervennootschappen, met name Van Rij -de enige vennootschap waarin feitelijk activiteiten op het gebied van assurantiebemiddeling plaatsvinden-, in ernstige liquiditeitsproblemen verkeren. Spoedige voldoening van de rekening-courant schuld kan voorkomen dat deze vennootschap failliet gaat. Van dit bedrag kan immers een deel van de achterstallige premieafdrachten worden gedaan en daardoor zal bovendien het vertrouwen van verzekeraars weer enigszins worden hersteld.
Het spoedeisend belang van de Holding bij haar vordering is door [gedaagde] gemotiveerd betwist.
4.3.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat met de stellingen van de Holding het spoedeisend belang bij haar vordering voldoende aannemelijk is geworden.
Vooropgesteld dient te worden dat het vereiste van spoedeisend belang niet te beperkt moet worden opgevat. Ook een tot op zekere hoogte indirect belang kan in aanmerking worden genomen.
Als holding vennootschap waarin geen activiteiten worden verricht, is de Holding voor haar voortbestaan afhankelijk van de financiële resultaten van haar dochtervennootschappen, met name Van Rij. Dat Van Rij in betalingsproblemen verkeert, wordt door beide partijen erkend en blijkt voorts uit de als productie 17 en 18 zijdens de Holding in het geding gebrachte correspondentie. Uit de overgelegde jaarrekening 2009 blijkt dat ook de Holding er niet goed voor staat.
De kans dat Van Rij in staat van faillissement geraakt indien haar achterstallige betalingsverplichtingen niet op korte termijn (deels) worden voldaan, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter door de Holding voldoende aannemelijk gemaakt. Dit zal onherroepelijk gevolgen hebben voor de Holding. Van Rij, en daarmee de Holding, zijn er derhalve bij gebaat dat Van Rij op korte termijn over financiële middelen kan beschikken teneinde haar betalingsachterstanden in te lossen. Weliswaar is hiermee de conflictsituatie tussen [X] en [gedaagde] niet opgelost, maar kan wel worden voorkomen dat Van Rij en de Holding binnen afzienbare tijd in nog ernstigere financiële problemen geraken.
De aflossing van de rekening-courant schuld door [gedaagde] biedt de mogelijkheid op korte termijn een verslechtering in de financiële situatie van Van Rij en de Holding te voorkomen. Door aflossing van de schuld krijgt de Holding immers de beschikking over liquide middelen en kan zij op haar beurt een deel van haar rekening-courant schuld -zoals ter mondelinge behandeling aan de orde gekomen- aan Van Rij voldoen.
Het verweer van [gedaagde] dat er andere vorderingen binnen de groep vennootschappen zijn die de Holding of Van Rij hadden kunnen incasseren, is door hem onvoldoende aannemelijk gemaakt. De ter mondelinge behandeling door [gedaagde] aangevoerde vordering van de Holding op Staetendaele Onroerende Zaken en Projectontwikkeling B.V. is immers van geen waarde, nu deze vennootschap wegens een gebrek aan baten nagenoeg geen verhaal biedt. Hetzelfde geldt voor de vordering uit hoofde van rekening-courant van Van Rij op de Holding. Deze vordering zal pas kunnen worden voldaan, indien de Holding over voldoende liquide middelen beschikt, hetgeen op dit moment niet het geval is. Bovendien staat het zowel Van Rij als de Holding vrij om zelf te beslissen welke vordering zij eerst wenst te innen. Ook de vraag of de rekening-courant schuld wel of niet met medeweten van de Holding en de mededirecteur is opgelopen doet per saldo niet ter zake.
Het feit dat partijen volgens [gedaagde] sinds mei 2009 in onderhandeling zijn over de uittreding van één van beide aandeelhouders van de Holding en dat het er naar uit ziet dat [X] [gedaagde] zal uitkopen en na de verrekening per saldo aan [gedaagde] zal dienen te betalen, doet evenmin ter zake. Nu de onderhandelingen zijn vastgelopen kan de Holding niet worden tegengeworpen dat zij op de uitkomst daarvan niet vooruitloopt. Ook dat de rekening-courant schuld de afgelopen jaren globaal met EUR 10.000,00 is toegenomen, doet aan het voorgaande niet af. Dat de situatie van Van Rij en daarmee tevens van de Holding momenteel nijpend is en daarmee een voorlopige voorziening op zijn plaats, is immers genoegzaam gebleken.
Ook de stelling van [gedaagde] dat het spoedeisend belang ontbreekt omdat pas tegen 28 juli 2010 is gedagvaard in de bodemprocedure, kan [gedaagde] niet baten nu de verklaring van de Holding, inhoudende dat deze datum is gekozen ter voorkoming van het vervallen van het gelegde conservatoir derdenbeslag indien de vordering in deze procedure zou worden afgewezen, de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voorkomt.
Ten slotte kan het feit, dat de op deze wijze te innen gelden onvoldoende zijn om het gehele tekort aan te zuiveren, niet in de weg staan aan het spoedeisend belang. Het bedrag is immers enerzijds van voldoende betekenis om althans enige verlichting te geven terwijl het anderzijds zowel voor verzekeraars als voor een bank een teken van inzet en goede wil vormt. Bovendien staat het partijen uiteraard vrij om na dit vonnis de onderhandelingen alsnog af te ronden en tot verrekening te komen.
Aannemelijkheid vordering
4.4. Het bestaan van de vordering alsmede de hoogte worden door [gedaagde] niet betwist. [gedaagde] stelt zich echter op het standpunt dat de vordering thans niet opeisbaar is, nu partijen geen concrete afspraken hebben gemaakt over de aflossing of maximale hoogte van de bij beide aandeelhouders bestaande rekening-courant schulden. Daarnaast zijn partijen sinds mei 2009 in onderhandeling over een uittreding van één van beiden en verkeerden de onderhandelingen in een eindfase. Hierdoor is er voor [gedaagde], vooruitlopend op de uitkomst van de onderhandelingen, geen aanleiding geweest over te gaan tot aflossing van zijn rekening-courant schuld. Deze omstandigheden staan aan de opeisbaarheid van de rekening-courant schuld in de weg.
4.4.1. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat bestaan, omvang en opeisbaarheid van de vordering van de Holding op [gedaagde] in het kader van dit kort geding voldoende aannemelijk zijn geworden.
Het bestaan van de vordering en de hoogte worden door [gedaagde] immers niet betwist. Daarnaast is de vordering op grond van artikel 6:38 BW direct opeisbaar, nu partijen geen afspraken hebben gemaakt over de aflossingstermijn van de schuld. Bovendien heeft de Holding in de onder 2.8. geciteerde brief om aflossing verzocht.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij en [X] in vergevorderde onderhandelingen zijn verwikkeld, waardoor de vordering thans niet opeisbaar is. De voorzieningenrechter begrijpt dit zo, dat opeising van de vordering gezien de vergevorderde onderhandelingen volgens [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar zou zijn. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. Gezien de stellige ontkenning van [X] ter mondelinge behandeling van de bewering van [gedaagde] dat nagenoeg overeenstemming zou zijn bereikt en de verstandhouding tussen partijen zoals deze ter mondelinge behandeling is gebleken, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat partijen op dit moment dicht bij een vergelijk zijn. Dit beeld wordt ondersteund door de recente brief van [X] d.d. 26 maart 2010 -waarin tevens het gebruik van rechtsmiddelen wordt aangekondigd- en de gelegde beslagen, terwijl [gedaagde] geen stukken heeft overlegd waaruit de juistheid van zijn standpunt ten aanzien van de onderhandelingen zou kunnen blijken. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding af te wijken van artikel 6:38 BW en acht zij opeising van de vordering aanvaardbaar.
Restitutierisico
4.5. Tot slot dient het restitutierisico in ogenschouw te worden genomen. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het belang van [gedaagde] om te voorkomen dat hij een eventueel ten onrechte uitgekeerd bedrag niet zal kunnen verhalen, gelet op de omstandigheid dat in feite sprake is van een vaststaande vordering, dient te wijken voor het belang van de Holding om op korte termijn over liquide middelen te beschikken, die vervolgens weer aan Van Rij ten goede zullen komen ter (gedeeltelijke) voldoening van haar achterstallige verplichtingen.
Belangenafweging
4.6. Op zichzelf is duidelijk -het wordt althans niet betwist- dat betaling van het betrokken bedrag voor [gedaagde] zeer bezwaarlijk is, nu hij niet over voldoende middelen beschikt. Financieel onvermogen om een vaststaande schuld te voldoen, is echter geen belang waaraan groot gewicht toekomt, zeker niet nu, als faillissement volgt, de curator naar mag worden verwacht om onmiddellijke aanzuivering zal vragen. Wel is het redelijk [gedaagde] een enigszins langere termijn te gunnen die wellicht ook benut kan worden om (toch nog) tot overeenstemming over de uitkoop te komen.
4.7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de vordering van de Holding zal worden toegewezen, met dien verstande dat de termijn waarbinnen [gedaagde] de vordering zal moeten voldoen, zal worden gesteld op 14 dagen na betekening van het vonnis.
4.8. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder de kosten van de conservatoire beslagen. De kosten aan de zijde van de Holding worden begroot op:
- vast recht EUR 1.692,00
- kosten dagvaarding EUR 73,89
- beslagkosten EUR 1.202,41 (kosten zoals vermeld op exploten)
- salaris advocaat EUR 1.088,00 (salaris beslag EUR 272,00 salaris kort geding EUR 816,00)
Totaal EUR 4.056,30
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de Holding van een bedrag ad EUR 84.623,00 (vierentachtigduizend zeshonderddrieëntwintig euro) te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis;
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Holding tot op heden begroot op EUR 4.056,30;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2010. 2168/106?