ECLI:NL:RBROT:2010:BN0601

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
335276 - HA ZA 09-2003
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Marseille
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-samenwoners over het beheer en de besteding van gelden tijdens de samenwoning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen ex-samenwoners over de financiële afwikkeling van hun relatie. De vrouw heeft tijdens de detentie van de man, die van 7 november 2006 tot 12 december 2007 gedetineerd was, verschillende bedragen aan hem besteed en hem regelmatig bezocht. De man heeft een vordering ingesteld tegen de vrouw, waarin hij stelt dat zij hem een bedrag van € 11.030,48 verschuldigd is, dat zij uit het verzekeringsgeld had moeten beheren. De vrouw betwist deze vordering en stelt dat de uitgaven die zij heeft gedaan ten behoeve van de man, zoals reiskosten en kosten voor het behalen van haar rijbewijs, niet terugbetaald hoeven te worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw een bedrag van € 8.950,- heeft ontvangen van een verzekeringsmaatschappij, dat op haar rekening is gestort. De vrouw heeft een deel van dit bedrag gebruikt voor betalingen ten behoeve van de man, maar de man stelt dat zij het restant moet terugbetalen. De rechtbank oordeelt dat de vrouw moet bewijzen dat de man haar heeft voorgesteld om haar rijbewijs te betalen uit het verzekeringsgeld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claim dat de vrouw € 6.000,- uit zijn woning heeft meegenomen.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering door de vrouw en heeft bepaald dat de advocaten van partijen binnen twee weken na het vonnis een opgave moeten doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen. De uitspraak is gedaan op 7 juli 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 335276 / HA ZA 09/2003
Uitspraak: 7 juli 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. H.J. Andel,
- tegen -
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Eijsberg.
Partijen worden hierna aangeduid als "de man" respectievelijk "de vrouw".
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 8 juli 2009 en de daarbij overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 4 november 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 5 februari 2010.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1
Partijen hebben elkaar in 2006 leren kennen.
2.2
De man is van 7 november 2006 tot 12 december 2007 gedetineerd geweest in een penitentiaire inrichting in Almelo, waarvan de laatste fase in zogenoemde dagdetentie.
2.3
Op 9 januari 2007 heeft Orion Direct Nederland een bedrag van € 8.950,- dat de man toekwam ter zake van een verzekeringsuitkering op zijn verzoek gestort op een bankrekeningnummer van de vrouw. De vrouw had daarmee ingestemd.
2.4
De vrouw, die in de periode van de detentie van de man in Den Haag woonde, heeft de man tijdens zijn detentie bijna wekelijks bezocht en bij die gelegenheid telkens een bedrag van € 50,- gestort op de rekening van de man bij de penitentiaire inrichting in Almelo.
2.5
Op 19 oktober 2007 heeft de man te Rotterdam aangifte gedaan van oplichting door de vrouw.
3. De vordering
De gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, onder veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding, de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen het bedrag van € 11.030,48 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2007 tot de dag der algehele voldoening.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft de man aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1
De vrouw zou het (onder 2.3 bedoelde) verzekeringsgeld beheren en aanwenden voor betalingsverplichtingen van de man. Hiervan heeft de vrouw in totaal € 2.000,- gestort op de rekening bij de penitentiaire inrichting van de man. Voorts heeft zij een bedrag van € 1.929,52 uitgegeven ten behoeve van de man in verband met achterstallige huur, boetes en belastingen. De vrouw dient het restant, te weten een bedrag van € 5.020,48, terug te betalen.
3.2
De vrouw heeft eveneens een bedrag van € 6.000,- met toestemming van de man uit zijn woning meegenomen om dit te beheren, zonder dit evenwel terug te betalen.
3.3
De vrouw is wettelijke rente verschuldigd vanaf 19 oktober 2007, de datum van aangifte ter zake van oplichting.
4. Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van de man in de kosten van het geding.
De vrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad tot augustus 2007. Zij was toen 19 jaar oud, studeerde en had nauwelijks inkomsten. Er was, gelet op hun relatie, geen sprake van mijn en dijn.
4.2
De vrouw heeft een bedrag van € 2.200,- gestort op de rekening van de man.
4.3
De vrouw heeft de man tijdens zijn detentie 44 keer bezocht en heeft daarvoor reiskosten moeten maken ad € 35,- per keer.
4.4
De vrouw heeft op verzoek van de man haar rijbewijs gehaald. De kosten daarvoor, € 3.300,-, zou de man betalen.
4.5
De vrouw heeft het bedrag van € 6.000,- niet uit de woning van de man gehaald.
5. De beoordeling
5.1
In geschil is allereerst of de vrouw gehouden is bedragen die aan haar volgens de man in beheer waren gegeven terug te betalen.
Vast staat dat op de bankrekening van de vrouw een bedrag van € 8.950,- is gestort ter zake van een verzekeringsuitkering. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft de man erkend dat de vrouw diverse betalingen - huurachterstand, boetes, belasting, incasso, UPC - ten behoeve van hem heeft verricht tot een totaalbedrag van € 1.929,52.
Evenmin is in geschil dat de vrouw bijna wekelijks stortingen ad € 50,- heeft gedaan op de rekening van de man bij de penitentiaire inrichting in Almelo. Wel is in geschil het aantal stortingen: volgens de man 40, volgens de vrouw 44. De man heeft dit aantal toegelicht met de stelling dat de vrouw deze stortingen heeft gedaan gedurende bijna 10 maanden, terwijl de vrouw slechts heeft gesteld dat het aantal stortingen naar haar mening hoger was. Mede gelet op het feit dat de vrouw heeft gesteld dat de relatie heeft geduurd tot augustus 2007, gaat de rechtbank uit van een totaal van 40 bezoeken en dus van 40 stortingen, derhalve in totaal een bedrag van € 2.000,-.
5.2
De vrouw betwist dat zij het restant bedrag (€ 8.950,- minus € 1.929,52 minus € 2.000,-) moet terugbetalen, mede gelet op de affectieve relatie die zij met de man had in de periode van zijn detentie. Zij heeft van dat bedrag haar reiskosten naar Almelo van € 35,- per keer betaald en - op aangeven van de man - haar rijbewijs gehaald. Weliswaar heeft de man bij gelegenheid van de comparitie van partijen deze affectieve relatie ontkend, maar deze ontkenning komt de rechtbank niet geloofwaardig voor, alleen al nu hij in de dagvaarding zelf heeft gesteld een affectieve relatie met de vrouw te hebben gehad.
Gelet op de affectieve relatie, op het feit dat de man in Almelo gedetineerd was, terwijl de vrouw in Den Haag woonde en destijds een opleiding volgde, is het aannemelijk dat de man en de vrouw hadden afgesproken dat de door de vrouw te maken reiskosten van het verzekeringsgeld betaald zouden worden. Nu de vrouw ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft erkend dat zij tot "ergens in januari 2007" de beschikking had over een OV-jaarkaart gaat de rechtbank ervan uit dat zij voor 32 van de 40 bezoeken aan de man reiskosten ad € 35,- heeft gemaakt. Dit betekent dat een bedrag van € 1.120,- in mindering kan worden gebracht.
5.3
Dat ligt evenwel anders voor de kosten voor het behalen van het rijbewijs. Dat is een investering die duidelijk alleen de vrouw ten goede is gekomen. Nu de vrouw echter heeft gesteld dat zij deze kosten niet terug hoeft te betalen omdat de man de deze voor haar zou betalen, zal zij, overeenkomstig het door haar gedane bewijsaanbod, worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat de man haar heeft voorgesteld om van het verzekeringsgeld haar rijbewijs te halen.
5.4
De stelling van de man dat de vrouw tijdens zijn detentie een bedrag van € 6.000,- in contanten uit zijn woning heeft meegenomen is door de man niet nader onderbouwd. Dit klemt temeer nu hij ten overstaan van de politie een geheel andere verklaring heeft afgelegd over de wijze waarop het geld zou hebben verkregen. Blijkens het proces-verbaal van aangifte heeft hij namelijk verklaard dat hij het bedrag van € 6.000,- dat hij van de ABN AMRO had opgenomen, had toevertrouwd aan zijn (toenmalige) advocaat. Hij had een machtiging getekend zodat de vrouw het geld bij zijn advocaat kon ophalen.
Mede gelet op deze tegenstrijdigheid waarover hij geen afdoende verklaring heeft gegeven, zal de vordering als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
6. De beslissing
De rechtbank,
draagt de vrouw op het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de man haar heeft voorgesteld om van het verzekeringsgeld haar rijbewijs te halen;
bepaalt dat indien de vrouw dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. Marseille;
bepaalt dat de advocaten van partijen binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank
- sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moeten doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen in de maanden september, oktober en november 2010 waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd;
houdt elke andere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Marseille.