ECLI:NL:RBROT:2010:BN0875

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/640305-09
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Klein Wolterink
  • A. van den Berg
  • J. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke steekpartij tijdens Zomercarnaval in Rotterdam met beroep op noodweer

Op 9 juli 2010 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een steekpartij tijdens het Zomercarnaval in Rotterdam op 25 juli 2009. Tijdens deze vechtpartij is een persoon, [slachtoffer 1], overleden en een ander, [slachtoffer 2], raakte zwaar gewond. De verdachte heeft zich op de terechtzitting beroepen op noodweer, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een zodanige noodsituatie verkeerde dat hij niet anders kon handelen dan met een mes steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 1] meerdere malen met een mes heeft gestoken, wat heeft geleid tot diens overlijden, en dat hij [slachtoffer 2] ook heeft verwond. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde feiten, maar hem wel schuldig bevonden aan doodslag, poging tot doodslag en openlijk geweld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan [slachtoffer 2] voor de geleden schade als gevolg van de verwondingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/640305-09
Datum uitspraak: 9 juli 2010
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Zuid-West, De Dordtse Poorten, te Dordrecht,
raadsman mr. O.E. de Jong, advocaat te Utrecht.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2010.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Wijk heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 1 impliciet primair en 2 impliciet primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaar met aftrek van voorarrest.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Het onder 1 impliciet primair (moord) en 2 impliciet primair (poging moord) ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Nu zowel de officier van justitie als de raadsman hiertoe hebben geconcludeerd en de rechtbank geen redenen ziet zich hierover ambtshalve uit te laten, zal dit niet nader worden gemotiveerd.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair,
2 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 25 juli 2009 te Rotterdam
opzettelijk een persoon genaamd
[slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte
opzettelijk
meermalen, met een mes in de borst en het bovenlichaam en een arm en een been,
van die [slachtoffer 1] gestoken, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
2.
hij op 25 juli 2009 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd
[slachtoffer 2] van het leven te beroven,
met dat opzet meermalen, met een mes in de rug van die [slachtoffer 2] heeft
gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
3.
hij op 25 juli 2009 te Rotterdam, op de openbare weg, te
weten het Binnenwegplein openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1]
en [slachtoffer 3],
welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen
van die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 1].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSMOTIVERING TEN AANZIEN VAN FEIT 2
De verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 2] drie maal (twee maal rechts en één maal links) met een mes in zijn onderrug gestoken waarbij de linkernier en het hartzakje zijn beschadigd. Door aldus te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] zou komen te overlijden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich op die plek in het lichaam vitale organen bevinden. Het opzet van verdachte was derhalve op zijn minst voorwaardelijk op de dood van [slachtoffer 2] gericht.
STRAFBAARHEID FEITEN
Ten aanzien van feit 1 en 2: beroep op noodweer
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit noodweer. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte zichzelf en zijn medeverdachte [medeverdachte] heeft verdedigd tegen de aanval van hun belagers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], door hen met een mes te steken. De aanval bestond naar zeggen van de verdachte hieruit dat [medeverdachte] en hij door een groep mannen werden achtervolgd, dat zij werden ingehaald, dat [slachtoffer 1] vervolgens op de verdachte af kwam, pepperspray in zijn ogen spoot en hem sloeg, waardoor hij, verdachte, op de grond viel. Voorts werd de verdachte, terwijl hij op de grond lag, veelvuldig door die [slachtoffer 1] en/of (een) ander(en) geschopt en geslagen. [medeverdachte], die op zijn buik op de motorkap van een auto lag, werd door [slachtoffer 2] in een wurggreep gehouden en op zijn hoofd geslagen.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Op 25 juli 2009 hebben er - naar aanleiding van een eerder incident, waarbij door onder anderen de verdachte geweld werd gebruikt - min of meer gelijktijdig, twee vechtpartijen plaatsgevonden op de Mauritsstraat te Rotterdam.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de onderliggende processtukken is komen vast te staan dat de medeverdachte [medeverdachte] (in ieder geval) met [slachtoffer 2] heeft gevochten en dat de verdachte (in ieder geval) met [slachtoffer 1] heeft gevochten. Tijdens deze vechtpartijen heeft de verdachte eerst [slachtoffer 1] en daarna [slachtoffer 2] meerdere malen met een mes gestoken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is komen te overlijden en [slachtoffer 2] zwaar gewond is geraakt.
De exacte toedracht van deze vechtpartijen kan niet worden vastgesteld. Wel is komen vast te staan dat voornoemde personen elkaar tijdens deze vechtpartijen over en weer hebben geslagen, gestompt en/of geschopt. Voor zover sprake is van een noodweersituatie is niet aannemelijk geworden dat de verdachte en/of [medeverdachte] tijdens deze vechtpartijen in een zodanige noodsituatie heeft/hebben verkeerd dat de verdachte niet anders heeft kunnen handelen dan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een mes te steken. De verdachte had ook op een andere - minder riskante - wijze kunnen reageren. Naar het oordeel van de rechtbank was het steken met een mes niet geboden. De stelling van de verdachte dat [slachtoffer 1] pepperspray in zijn gezicht had gespoten, indien dit al gebeurd zou zijn, maakt dit niet anders.
Het beroep op noodweer faalt.
Ook overigens is niet van feiten of omstandigheden gebleken die de straf¬baarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Ten aanzien van feit 3: beroep op noodweer
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ter zake van het onder 3 ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit noodweer. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte zichzelf en [medeverdachte] heeft verdedigd tegen de aanval van hun belagers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1], door deze [slachtoffer 1] te slaan. De aanval bestond naar zeggen van de verdachte hierin dat hij door [slachtoffer 1] in zijn gezicht werd geslagen toen hij [medeverdachte] en [slachtoffer 3], die met elkaar in gevecht waren, uit elkaar wilde halen.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en [medeverdachte] de confrontatie met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] hebben opgezocht. [medeverdachte] heeft [slachtoffer 3] een klap in zijn gezicht gegeven, waarop de verdachte die [slachtoffer 3] eveneens meerdere malen heeft geslagen. Hierop ontstond een vechtpartij, waar [slachtoffer 1] ook bij betrokken raakte. Tijdens deze vechtpartij zijn er over en weer klappen uitgedeeld.
Gelet hierop worden de feiten en omstandigheden die aan het beroep op noodweer ten grondslag zijn gelegd niet aannemelijk geacht, zodat reeds om die reden het beroep op noodweer faalt. Niet kan worden gezegd dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte en/of [medeverdachte] waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar.
De bewezen feiten leveren op:
1 impliciet subsidiair
doodslag;
2 impliciet subsidiair
poging tot doodslag;
3
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Ten aanzien van feit 1 en 2: beroep op noodweerexces
Subsidiair is namens de verdachte een beroep gedaan op noodweerexces. De verdachte zou hebben gedacht dat hij doodging. Onder die omstandigheden was het begrijpelijk dat er bij hem sprake was van een zodanige gemoedsbeweging dat hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, aldus de raadsman.
Dit verweer wordt verworpen. Dat de verdachte tijdens de vechtpartijen in de Mauritsstraat doodsangst heeft uitgestaan die een hevige gemoedstoestand als hier bedoeld bij hem heeft teweeggebracht is onvoldoende aannemelijk geworden.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] meerdere malen met een mes gestoken, tengevolge waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan doodslag, één van de zwaarste delicten die de Nederlandse strafwet kent.
Met het plegen van dit delict heeft de verdachte een einde gemaakt aan het leven van een 20-jarige jongeman. Hij heeft hem het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Tevens heeft de verdachte de nabestaanden van het slachtoffer onbeschrijfelijk veel leed toegebracht. De moeder van het overleden slachtoffer heeft ter terechtzitting door middel van een schriftelijke nabestaandenverklaring getracht onder woorden te brengen welke invloed de plotselinge en gewelddadige dood van haar zoon op haar leven heeft gehad. De nabestaanden van het overleden slachtoffer zullen de gevolgen van dit onherroepelijke en volkomen onverwachte verlies van hun familielid voor altijd met zich mee dragen.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door het slachtoffer [slachtoffer 2] met een mes in zijn onderrug te steken. Het slachtoffer heeft hierdoor drie steekwonden opgelopen in zijn onderrug, waarbij onder meer schade is ontstaan aan zijn linker nier en hartzakje. Dit is potentieel dodelijk letsel. De omstandigheid dat het slachtoffer het leven niet heeft verloren is een gelukkige, die geenszins aan de verdachte te danken is. De verdachte heeft door op deze wijze te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De ervaring leert dat veel slachtoffers van geweldsmisdrijven nog langdurig de psychisch nadelige gevolgen daarvan ondervinden.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging, door de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] meerdere malen met kracht te stompen en te slaan.
De onderhavige feiten hebben zich afgespeeld op de openbare weg, in het centrum van Rotterdam, alwaar op dat moment het Zomercarnaval werd gevierd. Veel omstanders zijn getuige geweest van deze gewelddadigheden. Voor hen moeten dit angstaanjagende en schokkende gebeurtenissen zijn geweest.
Feiten als de onderhavige brengen gevoelens van onrust teweeg in de samenleving en tasten het gevoel van veiligheid op straat ernstig aan.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar geëist. Hoewel een langdurige straf op zijn plaats is, wordt aanleiding gezien om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist, gezien de betrekkelijk jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van de gepleegde strafbare feiten en gezien het feit dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 augustus 2009 niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Van de inhoud van het rapport van de Stichting Reclassering Nederland d.d. 26 november 2009 is kennis genomen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], ter zake van feit 2. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 685,- en immateriële schade tot een bedrag van € 3.500,-. Tevens wordt gevorderd de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit tot de dag der algehele voldoening.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen, zij het tot een bedrag van € 3.835,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 juli 2009, de dag van het schadeveroorzakende feit.
Het deel van de vordering dat betrekking heeft op de post “daggeld ziekenhuis” ad. € 350,- zal worden afgewezen, nu dit deel van de vordering niet genoegzaam is onderbouwd.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en 2 impliciet primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair, 2 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 3.835,- (zegge: drieduizendachthonderdvijfendertig euro) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats] te betalen;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij gevorderde bedrag ad. € 350,- met betrekking tot de post “daggeld ziekenhuis”;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 3.835,- (zegge: drieduizendachthonderdvijfendertig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 48 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Klein Wolterink, voorzitter,
en mrs. Van den Berg en Sikkel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Schut, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juli 2010.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 9 juli 2010:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 juli 2009 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd
[slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de borst en/of het bovenlichaam en/of een arm en/of een been,
althans in het lichaam, van die [slachtoffer 1] gestoken, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(artt. 289/287 Wetboek van strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 25 juli 2009 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd
[slachtoffer 2] van het leven te beroven,
met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft
gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artt. 289/287 juncto 45 Wetboek van strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juli 2009 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
aan een persoon, (te weten [slachtoffer 2]), opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel (schade aan een nier en/of schade aan het hartzakje en/of een
ingeklapte long en/of verminderd functioneren van het middenrif), heeft
toegebracht, door die [slachtoffer 2] opzettelijk meermalen, althans eenmaal,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans het
lichaam te steken;
(art. 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juli 2009 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd
[slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft
gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 302 juncto 45 Wetboek van strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 25 juli 2009 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, te
weten het Binnenwegplein en/of de Oude Binnenweg, in elk geval op of aan een
openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 3],
welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, slaan en/of stompen
en/of schoppen en/of trappen van die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 1];
(artikel 141 Wetboek van Strafrecht)