ECLI:NL:RBROT:2010:BN1621

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
235028/HA ZA 05-881
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Zelm van Eldik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op schadevergoeding in kortgedingzaak tussen Van Uden Stevedoring B.V. en Possehl Kehrmann GmbH

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een vervolg op een eerder vonnis in een kortgedingprocedure. De rechtbank heeft op 2 juni 2010 uitspraak gedaan in de zaak tussen Van Uden Stevedoring B.V. en Possehl Kehrmann GmbH, waarbij de vordering van Possehl/Pro Ferrum in reconventie aan de orde is. De vordering betreft schadevergoeding voor kosten die Possehl/Pro Ferrum heeft gemaakt in verband met het afvoeren van walssinter, dat in september 2004 op basis van een kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter te Rotterdam moest worden afgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de reconventionele vordering van Possehl/Pro Ferrum is gebaseerd op de veronderstelling dat het kortgedingvonnis van 8 juni 2004 in hoger beroep zal worden vernietigd. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling, waarbij Possehl/Pro Ferrum haar standpunt verder moet toelichten en onderbouwen met bewijsstukken. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de vordering van Possehl/Pro Ferrum tot betaling van € 37.191,49 met wettelijke rente is gebaseerd op verschillende facturen die betrekking hebben op de kosten van het afvoeren van het walssinter. Van Uden heeft verweer gevoerd tegen deze vordering, onder andere door te stellen dat Possehl/Pro Ferrum geen schade in eigen vermogen heeft geleden, omdat de kosten zijn doorbelast aan Possehl Erzkontor. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen en zal in een latere zitting verdere bewijslevering en toelichting afwachten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaak-/rolnummer: 235028/HA ZA 05-881
Uitspraak: 2 juni 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN UDEN STEVEDORING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
[eiseres in conventie]
verweerster in reconventie,
advocaat mr H.T. Kernkamp,
- tegen -
de vennootschap naar Duits recht
POSSEHL KEHRMANN GMBH,
voorheen genaamd PRO FERRUM GmbH,
gevestigd te Duisburg, Duitsland,
[gedaagde in conventie]
eiseres in reconventie,
advocaat mr J. Kneppelhout.
Partijen worden hierna aangeduid als "Van Uden" respectievelijk "Possehl/Pro Ferrum".
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van het in deze zaak gewezen vonnissen van
15 november 2006 en 6 augustus 2008, alsmede van de daaraan ten grondslag liggende stukken.
In het vonnis van 6 augustus 2008 is in het geding in conventie een eindvonnis gewezen.
In de onderhavige procedure is alleen nog de vordering van Possehl/Pro Ferrum in reconventie aan de orde.
In het geding in reconventie zijn achtereenvolgens de volgende stukken gewisseld:
-akte uitlating, tevens akte wijziging van eis van Possehl/Pro Ferrum, met producties;
-antwoordakte van Van Uden, met productie;
-nadere akte van Possehl/Pro Ferrum, met producties;
-akte uitlating producties van Van Uden.
De door Possehl/Pro Ferrum bij akte van 1 oktober 2008 voorgestelde wijziging van eis, die ertoe strekt dat de proceskostenveroordeling die in het vonnis van 6 augustus 2008 in het geding in conventie ten gunste van Possehl/Pro Ferrum is uitgesproken alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, hoort niet thuis in het geding in reconventie en wordt buiten beschouwing gelaten. Wellicht kan dit punt aan de orde worden gesteld in het hoger beroep dat blijkbaar door Van Uden is ingesteld tegen het eindvonnis in conventie van 6 augustus 2008.
2 De verdere beoordeling in reconventie
2.1
Zoals in het vonnis van 6 augustus 2008 onder 2.11 is vermeld, heeft de reconventionele vordering van Possehl/Pro Ferrum betrekking op het vergoeden van de kosten voor het afvoeren van 4.759,357 ton walssinter in september 2004, zulks ingevolge de veroordeling door de voorzieningenrechter te Rotterdam bij vonnis van 8 juni 2004 (zaak-/rolnummer 208731/KG ZA 03-1159).
2.2
Aan deze vordering is ten grondslag gelegd dat, indien dat kortgedingvonnis in hoger beroep wordt vernietigd, vaststaat dat Possehl/Pro Ferrum die kosten ten bedrage van € 37.191,49 ten onrechte heeft moeten maken, welke kosten Van Uden haar dient te vergoeden, nog vermeerderd met de wettelijke rente ex 6:119a BW, althans ex art. 6:119 BW, met ingang van de respectieve data waarop de verschillende facturen, waaruit genoemd bedrag is samengesteld, zijn voldaan, althans met ingang van de dag van de uitspraak in hoger beroep met betrekking tot het kortgedingvonnis.
2.3
Als voorwaarde voor de toewijsbaarheid van deze vordering geldt derhalve dat het kortgedingvonnis van 8 juni 2004 wordt vernietigd in het door Possehl/Pro Ferrum bij het hof Den Haag daarvan ingestelde hoger beroep (zaaknummer 105.002.195).
Inmiddels heeft het hof in dat hoger beroep twee tussenarresten gewezen:
-d.d. 15 mei 2007, waarin staat dat besloten wordt het eindvonnis in de onderhavige bodemprocedure in conventie af te wachten,
-d.d. 25 augustus 2009, waarin staat dat besloten wordt de beoordeling in het hoger beroep van dat eindvonnis in de bodemprocedure in conventie af te wachten (zaaknummer 200.018.878).
2.4
Naar de rechtbank begrijpt, is nog geen arrest gewezen in deze appèlbodemprocedure.
Uit de uitlatingen van partijen maakt de rechtbank op dat een (eind)arrest in die appèlbodemprocedure ook niet op korte termijn te verwachten valt.
Daaruit en uit het tweede tussenarrest kan worden afgeleid dat evenmin een (eind)arrest in de appèlkortgedingprocedure op handen is.
2.5
Bij deze stand van zaken komt het de rechtbank het meest praktisch voor dat in dit geding in reconventie wordt voortgeprocedeerd. Daarbij wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het kortgedingvonnis inderdaad zal worden vernietigd, terwijl voorts - overeenkomstig het oordeel van de rechtbank in het vonnis van 6 augustus 2008 - als uitgangspunt geldt dat de voorlopige bevindingen waarop de veroordeling van Possehl/Pro Ferrum door de voorzieningenrechter was gebaseerd niet juist waren, zodat Van Uden niet gerechtigd was van Possehl/Pro Ferrum te eisen dat deze de genoemde hoeveelheid walssinter zou afvoeren en dat Van Uden, door Possehl/Pro Ferrum daartoe wel te dwingen, gehouden is tot vergoeding van de schade die Possehl/Pro Ferrum daardoor heeft geleden.
Onderzocht moet worden welke schade dat is (zie het vonnis van 6 augustus 2008
onder 2.12).
2.6
De rechtbank kwalificeert de verbintenis waarop de vordering van Possehl/Pro Ferrum berust als verbintenis voortvloeiend uit een door Van Uden gepleegde onrechtmatige daad, die kan worden gelocaliseerd in Nederland. Op grond daarvan wordt deze beoordeeld naar Nederlands recht.
2.7
De vordering van Possehl/Pro Ferrum tot betaling van € 37.181,49 met wettelijke rente, is gebaseerd op negen facturen:
-vier facturen van Neptun Umschlag- und Transport GmbH gericht aan Possehl Kehrmann, d.d. 3/6 september 2004, tot een totaalbedrag van € 16.321,25 exclusief BTW, ofwel
€ 18.932,64 inclusief 16% BTW;
-vier facturen van [x] gericht aan Possehl Kehrmann, d.d. 9 september 2004, tot een totaalbedrag van € 8.219,83 exclusief BTW, ofwel € 9.534,99 inclusief 16% BTW;
-één factuur van Van Uden gericht aan Possehl Kehrmann d.d. 7 oktober 2004 voor een bedrag van € 7.520,55 zonder BTW (BTW 0%).
2.8
Deze facturen hebben betrekking op het bij Van Uden in Rotterdam wegen en overslaan van vier hoeveelheden walssinter met een totaalgewicht van ca. 4.800 ton in vier binnenschepen op 2/3 september 2004, het vervoer daarvan van Rotterdam naar Meiderich/Duisburg en de overslag op de wal op 3/6 september 2004.
2.9
Possehl Kehrmann heeft deze aan haar gefactureerde bedragen op 22 oktober 2004 in rekening gebracht aan Possehl Erzkontor GmbH, met dien verstande dat de nettofacturen van Neptun en [x] zijn vermeerderd met 16% BTW en dat ook de factuur van
Van Uden is vermeerderd met 16% BTW, derhalve een totaalbedrag van € 32.061,63 exclusief BTW ofwel € 37.191,49 inclusief BTW (productie 12 bij conclusie van eis in reconventie).
2.1
Possehl/Pro Ferrum heeft in dit verband voorts het navolgende gesteld.
De onder 2.6 genoemde facturen zijn alle door Possehl/Pro Ferrum voldaan. Op basis van een samenwerkingsovereenkomst tussen haar en Possehl Erzkontor zijn deze kosten vervolgens doorberekend aan Possehl Erzkontor, die deze aan Possehl/Pro Ferrum heeft voldaan, doch onder de voorwaarde dat Possehl/Pro Ferrum die kosten, vermeerderd met rente, zou verhalen op Van Uden. Indien Possehl/Pro Ferrum er niet in slaagt om de kosten te verhalen op Van Uden, dan zal zij het van Possehl Erzkontor ontvangen bedrag, vermeerderd met rente, moeten terugbetalen. Possehl/Pro Ferrum verwijst naar een brief van Possehl Erzkontor d.d. 24 september 2009 (productie 2 bij akte d.d. 1 oktober 2008).
2.11
Van Uden heeft hiertegen het volgende aangevoerd.
Niet blijkt dat Possehl/Pro Ferrum de opgevoerde bedragen inderdaad heeft voldaan.
Possehl/Pro Ferrum heeft geen schade in eigen vermogen geleden, nu zij alle kosten die verband hielden met de terugname van het walssinter heeft doorbelast aan Possehl Erzkontor.
De gevorderde handelsrente (art. 6:119a BW) is niet toewijsbaar.
De meegevorderde BTW is niet toewijsbaar, zeker niet de BTW over het door Van Uden gefactureerde bedrag. Als ondernemer kan Possehl/Pro Ferrum betaalde BTW in aftrek brengen.
Niet blijkt wat Possehl/Pro Ferrum met het afgevoerde walssinter heeft gedaan. Een eventuele verkoopopbrengst dient op de vordering in mindering te komen.
2.12
Niet is weersproken dat Possehl/Pro Ferrum in september 2004 het walssinter ingevolge het kortgedingvonnis vanaf het terrein van Van Uden in Rotterdam heeft laten afvoeren naar Meiderich en dat haar daarvoor de gefactureerde bedragen in rekening zijn gebracht.
Possehl/Pro Ferrum zal moeten aantonen dat zij de facturen van Neptun en [x] heeft voldaan.
Het verweer van Van Uden dat niet blijkt dat Possehl/Pro Ferrum de factuur van Van Uden zelf heeft voldaan acht de rechtbank als betwisting van een dergelijke betaling onvoldoende gemotiveerd.
2.13
Waar Possehl/Pro Ferrum zelf stelt dat Possehl Erzkontor alle betaalde kosten aan haar heeft voldaan, is niet zonder meer duidelijk dat Possehl/Pro Ferrum schade in eigen vermogen heeft geleden waarvan zij van Van Uden vergoeding kan vorderen. Uit de brief van 24 september 2009 zou kunnen worden opgemaakt dat Possehl/Pro Ferrum zich tegenover Possehl Erzkontor heeft verplicht om het door deze betaalde weer terug te betalen, al dan niet na verhaal bij Van Uden.
Possehl/Pro Ferrum zal nader moeten toelichten en onderbouwen hoe dit - ook juridisch - moet worden bezien.
2.14
Possehl/Pro Ferrum dient eveneens duidelijk te maken dat Van Uden tevens gehouden is tot vergoeding van 16% BTW over de verschillende factuurbedragen.
2.15
Zoals reeds is overwogen in het vonnis van 6 augustus 2008 onder 2.12 kan geen wettelijke rente worden gevorderd op grond van art. 6:119a BW, nu de vordering niet is gebaseerd op nakoming van een handelsovereenkomst tussen Possehl/Pro Ferrum en Van Uden. Eventueel is de wettelijke rente van art. 6:119 BW verschuldigd vanaf het moment dat Possehl/Pro Ferrum de factuurbedragen heeft betaald.
2.16
Possehl/Pro Ferrum moet ook informatie verstrekken over wat er met het terugvervoerde walssinter is gebeurd en over de waarde daarvan.
2.17
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen opdat Possehl/Pro Ferrum bij nadere conclusie haar standpunt toelicht zoals hiervoor aangegeven en met (bewijs)stukken onderbouwt. Van Uden zal daarop vervolgens kunnen reageren. Mogelijk zal in een later stadium bewijs worden opgedragen.
3. De beslissing in reconventie
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen:
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 14 juli 2010 voor conclusie aan de zijde van Possehl/Pro Ferrum.
Dit vonnis is gewezen door mr Van Zelm van Eldik.
Uitgesproken in het openbaar.
10.