ECLI:NL:RBROT:2010:BN3243

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
356257 / KG ZA 10-552
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executie van ontruimingsvonnis door verhuurder en kansloze procedure tot indeplaatsstelling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, hebben [eiser] en [eiseres] een kort geding aangespannen tegen Stichting Woonbron. De kern van het geschil betreft de executie van een ontruimingsvonnis dat door de kantonrechter op 20 januari 2010 was uitgesproken. De huurders vorderden dat Stichting Woonbron, op straffe van een dwangsom, werd verboden om het vonnis ten uitvoer te leggen totdat er een onherroepelijke uitspraak was gedaan in een door hen aangespannen machtigingsprocedure op basis van artikel 7:270 BW. De huurders stelden dat de huurovereenkomst niet rechtsgeldig was beëindigd en dat zij recht hadden op indeplaatsstelling van een derde als huurder.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiser] en [eiseres] afgewezen. De rechter oordeelde dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden was beëindigd per 30 juni 2010, en dat de huurders geen kansrijke argumenten hadden om de executie van het vonnis te schorsen. De voorzieningenrechter wees erop dat de huurders niet konden aantonen dat de executie van het vonnis misbruik van recht zou opleveren. Bovendien was er geen sprake van een noodtoestand die de onmiddellijke tenuitvoerlegging zou uitsluiten. De rechter concludeerde dat de huurders, ondanks hun overtuiging dat zij in de machtigingsprocedure in het gelijk zouden worden gesteld, geen gegronde redenen hadden om de executie te blokkeren.

De uitspraak werd gedaan op 13 juli 2010, waarbij de proceskosten aan de zijde van Stichting Woonbron werden begroot op EUR 1.079,00. De voorzieningenrechter benadrukte dat de huurders, als in het ongelijk gestelde partij, verantwoordelijk waren voor deze kosten. De uitspraak bevestigde de rechtsgeldigheid van het eerdere vonnis en de beëindiging van de huurovereenkomst, en stelde de verhuurder in het gelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 356257 / KG ZA 10-552
Vonnis in kort geding van 13 juli 2010
in de zaak van
1. [eiser],
wonende te Rotterdam,
2. [eiseres]
wonende te Rotterdam,
eisers,
advocaat mr. R. Scheltes,
tegen
de stichting
STICHTING WOONBRON,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T.A. Vermeulen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [eiseres] en Stichting Woonbron genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 21 juni 2010
- de producties van [eiser] en [eiseres]
- de producties van Stichting Woonbron
- de pleitnota van mr. Vermeulen.
1.2. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht tijdens de mondelinge behandeling d.d. 29 juni 2010.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In dit kort geding merkt de voorzieningenrechter de navolgende – voor de beoordeling van de onderhavige vordering van belang zijnde – feiten als tussen partijen vaststaand aan.
2.2. [eiser] en [eiseres] huren van Stichting Woonbron de woning aan de [adres] te Rotterdam (hierna ook wel genoemd: ‘de woning’).
2.3. In een eerdere gerechtelijke procedure tussen partijen bij de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, heeft Stichting Woonbron ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning door [eiser] en [eiseres] gevorderd. In het kader van deze procedure hebben partijen een minnelijke regeling getroffen. De gemaakte afspraken zijn vastgelegd in het vonnis van de kantonrechter d.d. 20 januari 2010 dat, voor zover hier relevant, als volgt luidt:
‘De kantonrechter:
(…)
verstaat dat:
- de hierboven genoemde huurovereenkomst met wederzijds goedvinden wordt beëindigd per 30 juni 2010;
- [eiseres] en [eiser] zich verplichten om het gehuurde uiterlijk op 30 juni 2010 te ontruimen en ontruimd te houden met al het hunne en de hunnen en het gehuurde, onder afgifte van de sleutels, ter vrije beschikking van Woonbron te stellen;’
2.4. Op een verzoek tot woningruil van [eiser] en [eiseres] heeft Stichting Woonbron bij brief van 14 april 2010 geantwoord:
‘U heeft een verzoek tot woningruil ingediend. Na controle van al uw gegevens en die van de kandidaat met wie u wilt ruilen, moet ik u helaas mededelen dat ik hiervoor geen toestemming kan geven.
De reden van de afwijzing is, dat mevrouw [X] niet voldoet aan de inkomenseis van minimaal € 25.000,- per jaar.’
2.5. [eiser] en [eiseres] hebben Stichting Woonbron gedagvaard in een procedure bij de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, waarin zij op grond van artikel 7: 270 BW machtiging tot indeplaatsstelling van een derde als huurder vorderen. In deze machtigings¬procedure is nog geen uitspraak gedaan.
3. Het geschil
3.1. [eiser] en [eiseres] vorderen – verkort weergegeven – dat het Stichting Woonbron op straffe van een dwangsom van EUR 50.000,- wordt verboden het vonnis van de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, d.d. 20 januari 2010 ten uitvoer te leggen voordat op de machtigingsprocedure ex art. 7:270 BW onherroepelijk is beslist, met veroordeling van Stichting Woonbron in de kosten van de procedure.
3.2. Het verweer van Stichting Woonbron strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] en [eiseres].
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of Stichting Woonbron gerechtigd is het vonnis van de kantonrechter d.d. 20 januari 2010, dat kracht van gewijsde heeft, te executeren en tot ontruiming van de woning over te gaan zonder de uitkomst af te wachten van de door [eiser] en [eiseres] gestarte machtigingsprocedure.
4.2. In een executiegeschil als hier aan de orde kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3. [eiser] en [eiseres] hebben gesteld dat executie van het vonnis van 20 januari 2010 door Stichting Woonbron misbruik van bevoegdheid zou opleveren.
[eiser] en [eiseres] achten de inkomenseis van Stichting Woonbron onredelijk en zijn ervan overtuigd dat zij de gewenste woningruil door middel van de machtigingsprocedure bij de sector kanton van de rechtbank te Rotterdam alsnog zullen kunnen bewerkstelligen. Van huurachterstand is thans geen sprake en overlast doet zich niet meer voor nu degene die de overlast veroorzaakte, een zoon van [eiseres], inmiddels elders woonachtig is. Er is, aldus [eiser] en [eiseres], dan ook geen dringende reden voor de door Stichting Woonbron verlangde ontruiming. [eiser] en [eiseres] beschikken niet over andere woonruimte en zullen bij ontruiming dakloos raken.
4.4. De overtuiging van [eiser] en [eiseres] dat zij in de machtigingsprocedure in het gelijk zullen worden gesteld, deelt de voorzieningenrechter niet. Uit het vonnis van de kantonrechter blijkt immers dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd per 30 juni 2010. Zoals Stichting Woonbron terecht heeft opgemerkt, brengt een eventuele indeplaatsstelling geen wijziging van deze einddatum met zich mee. Op het moment dat de kantonrechter in de machtigingsprocedure uitspraak zal doen, is de huurovereenkomst derhalve reeds geëindigd. Alleen al om die reden kan van het verlenen van een machtiging tot indeplaatsstelling geen sprake zijn.
4.5. [eiser] en [eiseres] hebben naar voren gebracht dat het is niet de bedoeling is geweest de huurovereen¬komst hoe dan ook per 30 juni 2010 te beëindigen of de mogelijkheid van woningruil uit te sluiten. Bij het treffen van de minnelijke regeling, die in het vonnis van de kantonrechter is opgenomen, stond voorop dat [eiser] en [eiseres] de woning zouden verlaten om daarmee een einde te maken aan de overlast die door de zoon(s) van [eiseres] werd veroorzaakt.
4.6. Voor zover [eiser] en [eiseres] hiermee hebben willen betogen dat de overeenkomst aldus moet worden uitgelegd dat de huurovereenkomst niet is beëindigd per 30 juni 2010 of dat zij omtrent deze beëindiging hebben gedwaald, geldt het volgende.
De betreffende passage in het vonnis van de kantonrechter is duidelijk en laat geen ruimte voor de uitleg als hiervoor vermeld. Voor zover [eiser] en [eiseres] desondanks mochten hebben gedwaald omtrent de inhoud of de betekenis van de minnelijke regeling, kan deze dwaling niet aan Stichting Woonbron worden tegengeworpen, nu [eiser] en [eiseres] bij het maken van de betreffende afspraken en de vastlegging daarvan zijn bijgestaan door hun advocaat. De voorzieningenrechter gaat dan ook ervan uit dat de huurovereenkomst per 30 juni is geëindigd, zodat Stichting Woonbron belang heeft bij de ontruiming van de woning.
4.7. Nu de machtigingsprocedure niet kansrijk wordt geacht en overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan misbruik van bevoegdheid zou moeten worden aangenomen, zullen de vorderingen van [eiser] en [eiseres] worden afgewezen.
4.8. Voor de goede orde wordt nog vermeld dat Stichting Woonbron ter zitting heeft toegezegd dat zij, indien de vorderingen van [eiser] en [eiseres] in dit kort geding worden afgewezen, niet tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter zal overgaan voordat drie weken na de datum van dit vonnis zijn verstreken. Deze toezegging werd gedaan onder de voorwaarde dat [eiser] en [eiseres] zorgdragen voor tijdige betaling van de huurpenningen (gebruiksvergoeding) voor de periode na 1 juli 2010 waarin zij nog in de woning verblijven.
4.9. [eiser] en [eiseres] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stichting Woonbron worden begroot op:
- vast recht EUR 263,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.079,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] en [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Stichting Woonbron tot op heden begroot op EUR 1.079,00
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2010 in tegenwoordigheid van mr. H.J. Wieman-Bart, griffier.?
2171/1729