ECLI:NL:RBROT:2010:BN3243
Rechtbank Rotterdam
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Executie van ontruimingsvonnis door verhuurder en kansloze procedure tot indeplaatsstelling
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, hebben [eiser] en [eiseres] een kort geding aangespannen tegen Stichting Woonbron. De kern van het geschil betreft de executie van een ontruimingsvonnis dat door de kantonrechter op 20 januari 2010 was uitgesproken. De huurders vorderden dat Stichting Woonbron, op straffe van een dwangsom, werd verboden om het vonnis ten uitvoer te leggen totdat er een onherroepelijke uitspraak was gedaan in een door hen aangespannen machtigingsprocedure op basis van artikel 7:270 BW. De huurders stelden dat de huurovereenkomst niet rechtsgeldig was beëindigd en dat zij recht hadden op indeplaatsstelling van een derde als huurder.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiser] en [eiseres] afgewezen. De rechter oordeelde dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden was beëindigd per 30 juni 2010, en dat de huurders geen kansrijke argumenten hadden om de executie van het vonnis te schorsen. De voorzieningenrechter wees erop dat de huurders niet konden aantonen dat de executie van het vonnis misbruik van recht zou opleveren. Bovendien was er geen sprake van een noodtoestand die de onmiddellijke tenuitvoerlegging zou uitsluiten. De rechter concludeerde dat de huurders, ondanks hun overtuiging dat zij in de machtigingsprocedure in het gelijk zouden worden gesteld, geen gegronde redenen hadden om de executie te blokkeren.
De uitspraak werd gedaan op 13 juli 2010, waarbij de proceskosten aan de zijde van Stichting Woonbron werden begroot op EUR 1.079,00. De voorzieningenrechter benadrukte dat de huurders, als in het ongelijk gestelde partij, verantwoordelijk waren voor deze kosten. De uitspraak bevestigde de rechtsgeldigheid van het eerdere vonnis en de beëindiging van de huurovereenkomst, en stelde de verhuurder in het gelijk.