Parketnummer: 10/[parketnummer]
Datum uitspraak: 22 juli 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [GBA-adres]
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Rijks justitiële jeugdinrichting [naam R.I.J.],
raadsman mr. M.R. Kok, advocaat te Rotterdam.
1. ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 juli 2010.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte:
1. zich samen met een ander en met gebruikmaking van een vuurwapen dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, schuldig heeft gemaakt aan een overval op het Kruidvat;
2. primair: een mobiele telefoon heeft weggenomen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als heling;
3. zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
3. EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Rappard heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Nu de officier van justitie dit heeft gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman, zal de rechtbank dit niet nader motiveren.
5. RECHTMATIGHEID VAN DE BEWIJSVERGARING/BEWIJSUITSLUITING
5.1 Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van dit feit, samengevat, aangevoerd dat de camerabeelden van de RET dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu het opnemen van camerabeelden door de RET een inbreuk op de privacy is en hiervoor geen wettelijke basis is. Voorts is er volgens de raadsman sprake van vormverzuimen, nu een machtiging van de rechter-commissaris voor het opvragen van de beelden ontbreekt.
Gezien het bepaalde in de artikelen 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 10 van de Grondwet en - in mindere mate - artikel 151c van de Gemeentewet is het cameratoezicht een inbreuk op de privacy. De beelden die zijn gemaakt met de camera’s van het Rotterdams vervoersbedrijf, hierna RET, zijn op onrechtmatige wijze verkregen. De gemeentewet geeft waarborgen voor camera’s die voor een bepaalde duur opnames maken. De camera’s van de RET staan er permanent en niet voor bepaalde duur. Waarborgen op grond van de gemeentewet zijn dus niet aan de orde. De camera’s zijn in gebruik bij de RET en staan niet doorgeschakeld naar de politiemeldkamer. Op basis van een convenant tussen de RET en de politie kan de politie over de camerabeelden beschikken. Het convenant tussen de politie en de RET is geen wet en biedt daarom onvoldoende waarborgen ter bescherming van de privacy. Gelet op eerdere jurisprudentie (HR. ljn:BK 6331) had voor het verstrekken van deze privacy gevoelige informatie een vordering 126 nf van het Wetboek van Strafvordering moeten worden afgegeven. Nu ook geen machtiging van de rechter-commissaris aan de afgifte van deze camerabeelden ten grondslag ligt zijn de beelden die met de RET camera’s zijn gemaakt op onrechtmatige wijze verkregen. Dit moet leiden tot bewijsuitsluiting. Bij het verdere onderzoek heeft de politie gebruik gemaakt van beelden van de RET camera’s. Dankzij een herkenning aan de hand van deze beelden is de politie bij de verdachte terechtgekomen waarna er een doorzoeking in de woning van de verdachte heeft plaatsgevonden. Ook de resultaten van onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van de camerabeelden dient van het bewijs te worden uitgesloten.
5.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een vordering ex artikel 126 nf van het Wetboek van Strafvordering niet altijd noodzakelijk is. De wetgever heeft niet bedoeld de privacy van verdachte te beschermen. [Hof Den Haag, 6 mei 2010 (BM8433)]. De beelden die zijn gemaakt met camera’s van de RET vallen gelet op eerdere jurisprudentie [Rb Zutphen, ljn BM 0996] niet onder de verplichting van artikel 126nf van het Wetboek van Strafvordering omdat in de metrohallen kenbaar is gemaakt dat er camera-opnamen worden gemaakt van metroreizigers. Ook ziet artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de mens niet op dit soort beelden.
5.3 Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) mogen persoonsgegevens onder bepaalde voorwaarden worden verwerkt. Zogenaamde bijzondere persoonsgegevens mogen op grond van artikel 16 van de Wbp in beginsel niet worden verwerkt. Op grond van artikel 38 van het Vrijstellingsbesluit Wbp is de RET bevoegd geautomatiseerde video opnamen te maken van haar stations en deze beelden vast te leggen. Gesteld noch gebleken is dat de beelden van de RET niet voldoen aan de eisen die het Vrijstellingsbesluit daaraan stelt. Anders dan door de raadsman is betoogd is er dan ook een wettelijke basis voor het maken van de camerabeelden.
Uit artikel 29 van de Wbp gelezen in samenhang met artikel 38 van het Vrijstellingsbesluit Wbp volgt dat beelden verkregen door middel van videocameratoezichtbeelden zonder verdere persoonsgegevens geen persoonsgegevens zijn als bedoeld in artikel artikel 16 van de Wbp.
Nu deze beelden geen gevoelige gegevens bevatten als bedoeld in artikel 126 nf van het Wetboek van Strafvordering, hadden deze beelden op grond van artikel 126 nd van deze wet door de officier gevorderd kunnen worden, zonder voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris. In dit geval zijn de beelden niet gevorderd maar op grond van een overeenkomst tussen de RET en de politie verstrekt, zodat van een vrijwillige afgifte sprake is. De door de RET afgegeven beelden kunnen voor het bewijs worden gebruikt, evenals de resultaten van het onderzoek dat uit het gebruik van deze beelden voorkomt.
Uit het verhandelde ter terechtzitting volgt overigens niet dat op enigerlei wijze aan het recht van de verdediging om de inhoud van de cameraopnamen in de metrostations te betwisten is tekortgedaan. Niet kan worden gezegd dat de enkele vastlegging een zodanige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde dan wel een zodanige veronachtzaming van de rechten van de verdediging tot gevolg heeft gehad, dat de beelden van die cameraopnamen om die reden van het bewijs zouden moeten worden uitgesloten. Er is geen grond voor bewijsuitsluiting van materiaal dat direct of indirect voorkomt uit het gebruik van deze beelden.
Het verweer wordt verworpen.
6. BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
6.1.1. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde wordt van het volgende uitgegaan:
Op 10 februari 2010 is door [aangeefster 1] en [aangeefster 2], beiden werkzaam bij het filiaal van het Kruidvat aan het [adres winkelpand](hierna: het winkelpand), en door [aangever 3] namens het Kruidvat, aangifte gedaan van een overval met een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp door twee personen op dit winkelpand waarbij 775 euro is wegenomen. Deze overval heeft plaatsgevonden op 10 februari 2010 omstreeks 7:30 uur. [aangeefster 1]heeft verklaard dat zij onder bedreiging van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) door de daders is gedwongen het pand van het Kruidvat binnen te gaan. Zij hoorde één van de daders zeggen: “kluis, kluis, naar binnen, kluis”. Zij is met beide daders naar de kantoorruimte gelopen waar zich twee vrouwelijke collega’s ([de aangeefster 2 en de getuige 1]) van de aangeefster bevonden. De vrouwen zijn door één van de daders met het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) in bedwang gehouden. Hierbij heeft hij ook met het pistool gezwaaid. De andere dader is naar een van de geldlades gelopen waar hij een geldbedrag van 775 euro heeft weggenomen. Op een gegeven moment is er een alarm afgegaan waarna beide daders zijn weggerend.
6.1.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het de verdachte en de medeverdachte zijn geweest, die deze overval hebben gepleegd.
6.1.3 Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft, samengevat, aangevoerd dat de verdachte niet een van de daders is van deze overval en dat dit ook niet kan worden afgeleid uit de zich in het dossier bevindende camerabeelden. De verdachte lijkt niet op een van de personen die op de beelden te zien zijn en er zijn roze schoenveters op de beelden te zien, die de verdachte niet heeft. De OV-chipkaart die bij de verdachte in beslag is genomen, heeft hij op de dag van de overval aan iemand anders uitgeleend.
6.1.4 Beoordeling door de rechtbank
Camerabeelden
Van de overval zijn in de winkel camerabeelden gemaakt. Hiervan bevinden zich afdrukken (stills) in het dossier. Op deze tijdens de terechtzitting getoonde afbeeldingen is te zien dat een vrouw door de winkel loopt, gevolgd door twee jongemannen. De ene man is gekleed in een zwarte jas met een capuchon op het hoofd, de andere in een kortere jas met een pet op het hoofd. Deze man heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de rechterhand. Van beide mannen is het gezicht (deels) zichtbaar.
Voorts zijn er camerabeelden van de RET, opgenomen op 10 februari 2010 tussen 6:43 uur en 7:43 uur, van het in de nabijheid van het winkelpand gelegen metrostation [P] en van de metrostations [G], [O] en [A]. Ook hiervan bevinden zich afdrukken (stills) in het dossier. Op deze tijdens de terechtzitting getoonde beelden zijn twee personen zichtbaar waarvan de kleding en het gezicht/de signalementen overeenkomen met de twee jongemannen die te zien zijn op de beelden van het Kruidvat. Gelet op de locatie en het tijdstip van de overval en de overeenkomsten tussen de twee jongemannen op de beelden van het Kruidvat en die zichtbaar op de beelden van de RET gaat de rechtbank ervan uit dat dit dezelfde personen zijn.
Herkenning (mede)verdachte
De getuige [getuige 2] heeft verklaard, toen haar de beelden van het metrostation werden getoond, dat zij de medeverdachte herkende. Op de foto’s van de overval op het Kruidvat herkende zij eveneens de medeverdachte aan zijn houding, kleding en gezicht.
Voorts heeft een docent van de [naam] school te [S], alwaar de medeverdachte leerling is, op foto's van het metrostation en van de overval de medeverdachte herkend.
De verbalisanten die de verdachte op 18 februari 2010 hebben verhoord hebben, voorafgaande aan het verhoor met de verdachte, de beveilingsbeelden bekeken die werden gemaakt in het Kruidvat ten tijde van de voornoemde diefstal met geweld. De persoon die als eerste achter de medewerkster van het Kruidvat aan loopt, wordt door de verbalisanten voor de volle honderd procent herkend als de verdachte. Het gezicht van deze dader is op deze beelden goed zichtbaar.
Bij de verdachte is een OV-chipkaart aangetroffen op zijn naam met nummer [OV-chipkaart nummer]. Bij navraag van de gegevens van checkpoortjes van de metro bleek met deze kaart in/uitgecheckt te zijn op metrostation [G] op 10 februari 2010 om 06:45 uur en in/uitgecheckt te zijn op het metrostation [A] op 10 februari 2010 om 07:43 uur. Op de camerabeelden van de RET is zichtbaar dat op eerst genoemd tijdstip een jongeman met een zwarte jas die lijkt op een van de daders van de overval op het Kruidvat, incheckt op metrostation [G]. Op laatstgenoemd tijdstip passeren beide jongemannen die ook zichtbaar zijn op de beelden van het Kruidvat de uitgangspoortjes op station [A].
De verdachte heeft ter terechtzitting gesteld op 10 februari 2010 geen gebruik te hebben gemaakt van deze OV-chipkaart.
De rechtbank acht dit niet geloofwaardig. De verdachte heeft op 18 februari 2010 verklaard dat hij op 10 februari 2010 met zijn OV-chipkaart, een abonnement op naam, heeft ingecheckt bij metrostation [G]. Op metrostation [G] heeft de verdachte met dezelfde OV-chipkaart weer uitgecheckt. Het is niet aannemelijk dat een ander dan de verdachte gebruik heeft gemaakt van deze OV-chipkaart, gelet op zijn eerdere, gedetailleerde verklaring alsmede gelet op het feit dat de verdachte geen feiten of omstandigheden ter onderbouwing hiervoor heeft gegeven. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte met een zwarte jas en een rugzak zichtbaar is op de camerabeelden van de RET.
In beslag genomen kleding
Op 18 februari 2010 werd met toestemming van de bewoners een onderzoek ingesteld in de woning van de verdachte aan het [adres]/ In de slaapkamer van de verdachte werd een zwarte bubble-coatjas en een rugtas aangetroffen, gelijkend op de jas en rugtas van een van de personen zichtbaar op de beelden van de RET. De jas en rugtas zijn in beslag genomen.
Tijdens zijn aanhouding werd bij de medeverdachte een grijs jack inbeslaggenomen.
De beelden van de overval zijn vergeleken met de beelden van het metrostation.
Van de inbeslaggenomen kleding werd een vergelijking gemaakt met de camerabeelden van de overval. De in beslag genomen jassen vertonen een sterke gelijkenis met de jassen die te zien zijn op de camerabeelden. De kleding die zichtbaar is op de camerabeelden en de kleding die bij verdachten in beslag is genomen is niet uniek. De combinatie met de RET-gegevens van de OV-chipkaart en de herkenning van beide verdachten rechtvaardigt evenwel de conclusie dat de in beslag genomen kleding zichtbaar is op de camerabeelden.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande en de eigen waarneming ter zitting vast dat de twee daders die op de camerabeelden van het Kruidvat zijn te zien de verdachte en zijn medeverdachte zijn. De verdachte is gekleed in een zwarte jas met capuchon, de medeverdachte heeft grijze jas aan, een pet op en een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) in zijn handen. Daarbij is nog van belang dat verdachten elkaar goed kennen en vaker in elkaars gezelschap verkeren.
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 10 februari 2010 te [pleegplaats]
tezamen en in vereniging met een ander ,
in een winkel van het Kruidvat met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen geld (775 euro of daaromtrent),
toebehorende aan Kruidvat, , welke diefstal werd
voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met
geweld tegen [aangeefster 1] en [aangeefster 2] en [getuige 1], gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden engemakkelijk te maken , welke bedreiging met geweld
bestond uit het:
- drukken/duwen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp, tegen de rug van die [aangeefster 1]endie [aangeefster 1] (daarbij)
(dreigend) toevoegen de woorden "naar binnen, kluis, kluis", althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking en
- richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
op die [aangeefster 1] en die [aangeefster 2] en die [getuige 1], althans dreigend
voorhouden, althans dreigend tonen van een vuurwapen, althans een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [aangeefster 1] en die [aangeefster 2] en die
[getuige 1]
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
6.2.1 Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit wordt van het volgende uitgegaan:
Op 13 februari 2010 bevond [naam aangever] (hierna: het slachtoffer) zich bij de tramhalte op de [straatnaam te stad]. Daar bevonden zich ook drie jongens, waaronder de verdachte. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij de jongens heeft aangesproken omdat ze naar hem keken. Volgens het slachtoffer kwamen de jongens toen op hem af en begonnen hem te slaan. Hij werd verschillende malen geschopt en geslagen en belandde op de grond. Tenminste een van de trappen raakte hem in zijn gezicht.
Dit is door de getuigen [B] en [S] gezien. De verdachte heeft het slachtoffer ook geslagen en een schop gegeven.
6.2.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de openlijke geweldpleging bewezen kan worden geacht. Zowel de aangever als twee getuigen hebben het over drie aanvallers.
6.2.3 Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van openlijke geweldpleging nu alleen verdachte heeft gevochten. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde bepleit de raadsman vrijspraak.
6.2.4 Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de getuigenverklaringen en de aangifte. Deze worden ondersteund door de bevindingen van de politie, die drie verdachten, die voldoen aan de signalementen, in de nabijheid van de vechtpartij aanhoudt. Uit de verklaring van de verdachte dat hij ter plaatse aanwezig was en geschopt en geslagen heeft en het feit dat hij met twee medeverdachten is aangehouden, concludeert de rechtbank dat hij en deze twee medeverdachten de drie door de aangever en de getuigen genoemde daders zijn.
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3.
hij op 13 februari 2010
te [pleegplaats], op of aan de openbare weg, de [straatnaam], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever],
welk geweld bestond uit het meermalen, a(telkens) (met kracht)
slaan entrappen op/tegen het hoofd en het lichaam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
7.1 De bewezen feiten leveren op:
1. diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
3. openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
7.2.1 Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 3 is subsidiair door de raadsman aangevoerd dat de verklaring van de verdachte dat hij door het slachtoffer is geslagen waarna hij heeft teruggeslagen, wordt ondersteund door de consistente verklaringen van [naam medeverdachte] en [naam verdachte]. Gelet hierop kan worden gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat hij derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging
7.2.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier stelt zich op het standpunt dat geen sprake was van een noodweersituatie.
7.2.3 Beoordeling door de rechtbank
De verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer naar hem en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 2] toekwam. Hij heeft gehoord hoe het slachtoffer hen uitschold waarna de aangever hem, verdachte, op het gezicht sloeg. De verdachte heeft teruggeslagen en vervolgens gezien dat het slachtoffer onderuit ging, waarna hij de man tegen zijn rug schopte. [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat het slachtoffer de verdachte een vuistslag gaf en hem bij zijn nek pakte.
De rechtbank acht de verklaringen van de verdachte en diens medeverdachte [naam medeverdachte 2] bezien in het licht van de aangifte en de getuigenverklaringen ongeloofwaardig zodat niet aannemelijk wordt geacht dat door het handelen van het slachtoffer sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachtes lijf waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Voorts kan worden gesteld dat het handelen van de verdachte(n), het meermalen schoppen en slaan van het op de grond liggende slachtoffer, niet noodzakelijk was ter verdediging van zijn lijf. Gelet daarop kan ook indien het slachtoffer de eerste klap zou hebben uitgedeeld een beroep op noodweer niet slagen.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
De feiten zijn is strafbaar.
8. STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
9.1 De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2 De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewapende roofoverval op een filiaal van drogisterij Kruidvat. De medeverdachte heeft een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen de rug van één van de personeelsleden van de drogisterij gedrukt en geroepen: “kluis, kluis, naar binnen, kluis”. Zij werd met het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) gedwongen naar het kantoor te lopen waar zich twee andere personeelsleden van de drogisterij bevonden. Op het bureau in het kantoor stonden drie geldlades. Uit een openstaande geldlades is door de verdachte een geldbedrag van 775 euro weggenomen.
Door zijn handelen heeft de verdachte zeer ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Deze beroving moet voor de slachtoffers een zeer beangstigende ervaring zijn geweest. Één van de slachtoffers heeft verklaard dat zij dacht dat haar laatste uur had geslagen omdat één van de verdachten geen masker of iets dergelijks op zijn hoofd had. Zij dacht dat als de verdachte zijn gezicht durfde te laten zien hij ook niet bang zou zijn om iemand een kogel door het hoofd te schieten.
De verdachte en zijn mededader hebben zich kennelijk enkel laten leiden door hun zucht naar financieel gewin zonder er bij stil te staan dat slachtoffers van delicten als dit nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. Dergelijke feiten brengen in het algemeen ook bij burgers heftige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
9.3 Tevens heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging op de [straatnaam] te [stad]. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij drie jongens aansprak die naar hem keken. Vervolgens hebben de jongens direct op hem ingeslagen. Het slachtoffer is diverse malen geschopt en geslagen. Het slachtoffer is ook geschopt terwijl hij weerloos op de grond lag.
Het door de verdachte en zijn medeverdachten begane disproportionele en zinloze geweld moet voor het slachtoffer een bedreigende en beangstigende ervaring zijn geweest. Ook op diegenen die daarvan getuige zijn geweest moet dit delict een grote impact hebben gehad. De ervaring leert dat ook voor getuigen van een dergelijke feit dit psychisch nadelige gevolgen kan hebben. Dergelijk gedrag in het openbaar draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft voor dit alles geen oog gehad.
9.4 Dit zijn zeer ernstige feiten waarop niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van jeugddetentie van enige duur.
9.5 De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van een op zijn naam gesteld Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 juni 2010 waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van mishandeling en heling als (SIL) transactie een werkstraf opgelegd heeft gekregen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een psychologisch rapport d.d. 16 juni 2010 opgemaakt door [naam psycholoog], GZ- psycholoog inhoudende dat de verdachte op aanraden van zijn raadsman en zijn ouders niet wenst mee te werken aan een psychologisch onderzoek.
- een briefrapportage van Bureau Jeugdzorg, d.d. 7 juli 2010, met daarbij als bijlage gevoegd een briefrapportage d.d. 21 juli 2010, opgemaakt door [naam jeugdreclasseerder], jeugdreclasseerder. Uit deze rapportage blijkt dat de verdachte geen eerdere contacten met de hulpverlening heeft gehad. Het recidiverisico wordt laag geacht. Wegens de weinige contacten kan door de jeugdreclasseerder geen klinische indruk worden gegeven. Wel worden er schadekansen gezien. De verdachte lijkt bereid te zijn geweld te gebruiken hetgeen een schadekans is voor hemzelf en voor anderen. De jeugdreclasseerder adviseert oplegging van een deels voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering.
9.7 De rechtbank kan zich vinden in de inhoud van de hiervoor genoemde briefrapportage. Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde wordt, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, oplegging van de voorgestelde deels voorwaardelijke straf met daarbij als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk geacht.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
10 VORDERING BENADEELDE PARTIJ/SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
10.1 Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: Kruidvat Retail B.V., gevestigd te Renswoude, ter zake van feit 1. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 775,00 en immateriële schade tot een bedrag van
€ 649,00.
10.2 De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen.
10.3 De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de vordering geen deugdelijke machtiging ten grondslag ligt, dat de data ten aanzien van het startgeld uit de kassa’s niet kloppend zijn en dat resultaatberekening van het uit de kassa’s weggenomen geld niet juist is. Voorts heeft de raadsman het causaal verband tussen het tekort in de kassa en de beroving betwist. Dat deel van de vordering dat betrekking heeft op de immateriële schade kan niet worden teruggeleid naar de directe benadeelde van het delict, te weten Kruidvat Retail B.V. De raadsman heeft primair afwijzing van de vordering bepleit en subsidiair niet-ontvankelijkverklaring.
10.4 De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze vordering door een niet-gemachtigde is ingediend. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
10.5 Bepaald zal worden dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
11. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de tijd van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, stadsregio Rotterdam, afdeling jeugdreclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt;
verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Peeck, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Wijnholt en Wilbers-Taselaar, rechters,
in tegenwoordigheid van Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juli 2010.
Bijlage bij vonnis van : 22 juli 2010
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 10 februari 2010 te [pleegplaats]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
in/uit een winkel van het Kruidvat met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen geld (775 euro of daaromtrent),
in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan Kruidvat, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd
voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen [aangeefster 1]en/of [aangeefster 2] en/of [getuige 1], gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s)
van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
bestond(en) uit het:
- drukken/duwen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp, tegen de rug van die [aangeefster 1] en/of die [aangeefster 1] (daarbij)
(dreigend) toevoegen de woorden "naar binnen, kluis, kluis", althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
op die [aangeefster 1] en/of die [aangeefster 2] en/of die [getuige 1], althans dreigend
voorhouden, althans dreigend tonen van een vuurwapen, althans een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [aangeefster 1] en/of die [aangeefster 2] en/of die
[getuige 1] en/of
- die [aangeefster 2] onder bedreiging van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, sommeren (een) kassalade(s) te openen;
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
hij
op of omstreeks 1 januari 2008 te [pleegplaats]
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een mobiele telefoon (merk/type Nokia 2310), in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 18 februari 2010
te [pleegplaats]
(een) goed(eren), te weten een mobiele telefoon (merk/type Nokia 2310), heeft
verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij
ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van dat goed/die
goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door
misdrijf, namelijk door diefstal, althans door enig (ander) misdrijf,
verkregen goed(eren) betrof;
(artikel 416/417bis Sr)
3.
hij
op of omstreeks 13 februari 2010
te [pleegplaats], op of aan de openbare weg, de [straatnaam], in elk geval op
of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever],
welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht)
slaan en/of trappen op/tegen het hoofd en/of het lichaam;
(art. 141 Wetboek van Strafrecht)