ECLI:NL:RBROT:2010:BN3378

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
641098-09
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Trotman
  • mrs. Van Boven
  • mrs. Van Nijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in het kader van een mislukte drugsdeal

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. De verdachte was kort na zijn aanhouding, in verband met een overtreding van de Opiumwet, vrijgelaten. De officier van justitie had vervolgens telefoontaps en observaties ingezet, wat door de verdediging werd betwist. De raadsman voerde aan dat de verdachte als lokaas was gebruikt, maar de rechtbank verwierp dit verweer wegens gebrek aan feitelijke grondslag.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 14 april 2009 in Rotterdam een geladen vuurwapen en munitie voorhanden had. De strafmaat werd vastgesteld op zes maanden gevangenisstraf, onvoorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, gezien de risico's die het voorhanden hebben van een vuurwapen met zich meebrengt, en dat de verdachte in weerwil van hulp van de politie had geprobeerd zijn problemen zelf op te lossen met geweld. De rechtbank weegt de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar concludeert dat deze niet opwegen tegen de ernst van de feiten. De beslissing om geen taakstraf op te leggen werd gerechtvaardigd door de noodzaak om streng op te treden tegen vuurwapenbezit.

De rechtbank verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging, verklaarde de verdachte strafbaar en legde de gevangenisstraf op, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/641098-09
Datum uitspraak: 7 juli 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam 1],
geboren op 27 april 1967 te Paramaribo (Suriname),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [straat, postcode en plaats],
gemachtigd raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2010.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Boender heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Namens de verdachte is het verweer gevoerd dat de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde en derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de ten laste gelegde feiten.
Daartoe is aangevoerd dat de officier van justitie op basis van de verklaringen van de verdachte, er op neer komende dat hij binnen het criminele milieu verantwoordelijk werd gehouden voor een mislukte drugsdeal, wist dat de verdachte zich in een penibele situatie bevond. Door hem kort na zijn aanhouding (op grond van overtreding van de Opiumwet) vrij te laten en vervolgens -op de verdachte- telefoontaps en observaties in te zetten, heeft de officier van justitie de verdachte als lokaas gebruikt om de andere betrokkenen bij voornoemde drugsdeal te achterhalen. Daarmee is toen de veiligheid en mogelijk zelfs het leven van de verdachte en zijn zwangere vriendin in gevaar gebracht. Door deze handelwijze van de officier van justitie zijn de fundamentele belangen van de verdachte geschonden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel ontvankelijk is in de strafvervolging van de verdachte. Er is immers geen sprake geweest van een doelbewuste schending of grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte. De verdachte is niet ingezet als lokaas. Er is geen sprake geweest van het bewust gebruiken van de verdachte, wetende dat zijn leven in gevaar was, sterker nog de taps en de observaties zijn juist mede ingezet om de veiligheid van de verdachte te waarborgen en om de personen die betrokken waren bij zijn ontvoering in beeld te krijgen.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie als bedoeld in artikel 359a lid 1 onder c van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg komt slechts in aanmerking als een concreet belang van de verdachte op grove of doelbewuste wijze is geschonden of als het geschonden belang zo fundamenteel is voor de strafrechtspleging dat de officier van justitie de toegang tot de strafvervolging dient te worden ontzegd.
Nog los van het feit dat het door de raadsman gestelde verzuim zich heeft voorgedaan in het voorbereidend onderzoek inzake een ander dan het aan de verdachte tenlastegelegde feit kunnen de door de raadsman aangehaalde feiten en of omstandigheden ook niet de conclusie rechtvaardigen dat een dergelijke schending (van een concreet dan wel algemeen belang) zich in casu heeft voorgedaan.
De officier van justitie kan om zijn of haar moverende redenen besluiten om een verdachte, ook indien deze verdacht wordt van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, niet aan de rechter-commissaris voor te geleiden en in vrijheid te stellen. De officier heeft ter toelichting verklaard dat in dit geval doorslaggevend belang is toegedicht aan het feit dat de verdachte kort te voren slachtoffer was geweest van een ontvoering/gijzeling en daarom op dat moment - uit humaniteit - naar huis mocht gaan. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat deze beslissing inzake de voorlopige hechtenis of de beslissing tot de inzet van taps en observaties is ingegeven door het motief de verdachte als lokaas te willen gebruiken. Het verweer mist daarmee feitelijke grondslag en kan niet tot het door de verdediging gewenste rechtsgevolg leiden.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Aangezien de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hierna bewezen verklaard, heeft bekend, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
1. een proces-verbaal van de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam d.d. 17 april 2009, nummer 09/1139, inhoudende een proces-verbaal van verhoor van de verdachte;
2. een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 15 april 2009, nummer 2009109679-48, inhoudende een proces-verbaal van verhoor van de verdachte;
3. een ambtsedig proces-verbaal van de politie Amsterdam-Amstelland d.d. 15 april 2009, inhoudende een proces-verbaal van aanhouding;
4. een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 15 april 2009, nummer 2009109679-63, inhoudende een proces-verbaal van bevindingen;
5. een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, regionale recherche dienst, forensische opsporing wapens & techniek (onderzoek vuurwapen) d.d. 16 april 2009, nummer 2009109679.
Gelet op de inhoud van deze bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 14 april 2009 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van art. 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Star, type 30-MI Starfire, kaliber 9 mm,
en
munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van categorie III, te weten 14 kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen van het merk Star, type 30-MI Starfire, kaliber 9 mm, met bijbehorende munitie. Op het moment van zijn aanhouding was het vuurwapen (half) geladen.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie op de openbare weg brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Gelet op de gevaarzetting die van vuurwapens uitgaat dient tegen het bezit daarvan streng te worden opgetreden. Het stijgende aantal slachtoffers van vuurwapengeweld in de samenleving onderstreept de noodzaak hiervan.
Op dergelijke feiten kan derhalve niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het voornoemde niet-ontvankelijkheidsverweer tevens gevoerd als verweer ter verkrijging van strafvermindering in geval van bewezenverklaring.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte aangifte heeft gedaan van diefstal en bedreiging en nog steeds last heeft van hetgeen hem is overkomen. De verdachte heeft nooit de bedoeling gehad het vuurwapen te gebruiken. Gezien de eerdere ontvoering en mishandeling zag hij geen heil in hulp van de politie en meende hij deze netelige kwestie zelf op te moeten lossen. Het dragen van het vuurwapen was daarbij noodzakelijk voor zijn eigen veiligheid, hij vreesde immers voor zijn leven. Gelet op het bovenstaande zou een straf die gelijk is aan het voorarrest en een eventueel daarmee gepaard gaande werkstraf, passend zijn, aldus de raadsman.
Zoals hierboven reeds is overwogen is er geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a, lid 1, onderdeel c, van het Wetboek van Strafvordering, zodat op die grond geen plaats is voor strafvermindering.
Ook in de overige aangevoerde omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor strafvermindering. De verdachte heeft er zelf voor gekozen om zich in het criminele milieu te begeven door als intermediair op te treden bij het tot stand brengen van een drugsdeal. Het is een feit van algemene bekendheid dat geweld binnen dit criminele milieu niet wordt geschuwd als zich problemen voordoen. De verdachte heeft zich daarmee zelf in een situatie gebracht waarbij hij moest vrezen dat er geweld zou worden gebruikt.
Op geen enkele wijze kan worden gerechtvaardigd dat de verdachte kennelijk gemeend heeft zich hiertegen te moeten beveiligen door zich met een geladen vuurwapen op de openbare weg te begeven. De verdachte heeft daarmee heel bewust het risico voor lief genomen dat hij het wapen ook daadwerkelijk zou gebruiken. Het door de raadsman aangehaalde tapgesprek van 8 april 2009 waarin de verdachte zegt dat hij “14 in elk magazijn heeft zitten”en “dat dinsdag zijn laatste dag is en dat er anders geen andere weg is dan zich eruit vechten” wijst daar ook op.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 juni 2010 eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Op 15 juli 2009 is over de verdachte een reclasseringsrapport door de mevrouw J. Toncman en mevrouw Verburgt uitgebracht. Geadviseerd wordt aan de verdachte een werkstraf en daarnaast een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, die als stok achter de deur kan fungeren.
Volgens de in het Hofressort Den Haag gemaakte afspraken om te komen tot consistent straftoemetingsbeleid (de zogenaamde ressortelijke indicatiepunten) geldt als indicatiepunt van straftoemeting voor het bij zich hebben van een geladen vuurwapen 6 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk. Daarbij is uitdrukkelijk overwogen dat een verdachte niet in aanmerking komt voor een taakstraf, tenzij bij afweging van de belangen van generale preventie en de individuele belangen van de verdachte laatstgenoemde belangen dienen te prevaleren.
Het wordt de verdachte zwaar aangerekend dat hij in weerwil van het hulpaanbod van de politie meende deze onbetwist netelige kwestie - voorvloeiend uit de mislukte drugsdeal - zelf met behulp van (de dreiging) van een vuurwapen te moeten oplossen. Dit kan immers mogelijk juist leiden tot die gevaarlijke en ongewenste vuurwapenincidenten die krachtig dienen te worden bestreden. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte wegen daar niet tegen op.
Daarom kan – in tegenstelling tot het advies van de reclassering en hetgeen de raadsman heeft bepleit – niet worden volstaan met een taakstraf en zal dus een gevangenisstraf worden opgelegd overeenkomstig het voornoemde indicatiepunt, zoals ook door de officier van justitie is geëist.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is - naast de reeds genoemde artikelen - op het artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte;
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Trotman, voorzitter,
en mrs. Van Boven en Van Nijen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Lazaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juli 2010.
Bijlage bij vonnis van 7 juli 2010:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 april 2009 te Rotterdam een of meer wapens als bedoeld in art.2 lid 1 van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van art. 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Star, type 30-MI Starfire, kaliber 9 mm,
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in art.2 lid 2 van die wet van categorie III, te weten 14 kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art. 26/55 WWM