ECLI:NL:RBROT:2010:BN3935

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3814
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strijdigheid van inburgeringsplicht met Associatierecht voor Turkse onderdanen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Turkse oudkomer die sinds 1983 in Nederland verblijft, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen. Eiseres had een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en verzocht om ontheffing van de inburgeringsplicht op medische gronden. In beroep werd echter aangevoerd dat de inburgeringsplicht in strijd is met het Associatierecht, specifiek met artikel 9 van de Associatieovereenkomst en de artikelen 10 en 13 van Besluit 1/80. De rechtbank oordeelde dat de inburgeringsplicht, die na 1 december 1980 is ingevoerd, een beperking vormt voor Turkse werknemers en in strijd is met de standstillbepaling van artikel 13 van Besluit 1/80. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het Europese Hof van Justitie, die bevestigen dat Turkse onderdanen vrijgesteld zijn van de inburgeringsplicht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de bescherming van Turkse staatsburgers onder het Associatierecht en de noodzaak om discriminatie op basis van nationaliteit te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/3814 WIB
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te Vlaardingen, eiseres,
gemachtigde mr. R. Küçükünal,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
1.1 Bij besluit van 25 september 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 27 mei 2009 (hierna: het primaire besluit) ongegrond verklaard. Het primaire besluit strekte tot het niet verlenen van ontheffing van de inburgeringsplicht.
1.2 Tegen het bestreden besluit heeft eiseres bij brief van 4 november 2009 beroep ingesteld.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2010. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Köse, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen. Ter zitting is het onderzoek geschorst ten einde eiseres de gelegenheid te bieden nadere informatie over te leggen. Van deze gelegenheid heeft eiseres gebruik gemaakt.
1.4 Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nadere zitting. De rechtbank heeft op 12 juli 2010 het onderzoek gesloten.
2 Overwegingen
2.1.1 Artikel 3, van de Wet inburgering (Wi) luidt - voor zover hier van belang - als volgt.
1. Inburgeringsplichtig is de vreemdeling met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000, die:
a. anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft.
2.1.2 Artikel 5, van de Wi luidt - voor zover hier van belang - als volgt.
2. Evenmin is inburgeringsplichtig:
a. De persoon die onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of Zwitserland;
d. De persoon die anderszins op grond van bepalingen van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties geen inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 7 kan worden opgelegd.
2.1.3 Artikel 9 van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (de Associatieovereenkomst) luidt als volgt.
De Overeenkomstsluitende partijen erkennen, dat binnen de werkingssfeer van de Overeenkomst, en onverminderd de bijzondere bepalingen die krachtens artikel 8 zouden kunnen worden vastgesteld, elke discriminatie uit hoofde van nationaliteit is verboden, overeenkomstig het in artikel 7 van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap vermelde beginsel.
2.1.4 Artikel 10, eerste lid van Besluit 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie (Besluit 1/80) luidt als volgt.
De Lid-Staten van de Gemeenschap passen op de Turkse werknemers die tot hun legale arbeidsmarkt behoren een stelsel toe dat wordt gekenmerkt door het ontbreken van elke discriminatie uit hoofde van de nationaliteit ten opzichte van communautaire werknemers, voor wat betreft de lonen en verdere arbeidsvoorwaarden.
2.1.5 Artikel 13 van Besluit 1/80 luidt als volgt.
De Lid-Staten van de Gemeenschap en Turkije mogen geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn.
2.2 Verweerder stelt zich in het bestreden besluit - overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie - op het standpunt dat het verzoek om ontheffing van de inburgeringsplicht om medische redenen terecht is afgewezen.
2.3 Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. De inburgeringsplicht vormt voor Turkse onderdanen een wijziging in het stelsel van geleidelijke integratie, die in strijd is met het Associatierecht, met name de non-discriminatiebepaling van artikel 9 van de Associatieovereenkomst en de artikelen 10, eerste lid en 13 van het Besluit 1/80. De verplichte inburgering kan van invloed zijn op de tewerkstelling en arbeidsvoorwaarden van een Turkse werknemer.
2.4 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4.1 Ambtshalve dient de rechtbank te beoordelen of het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Blijkens de scan op het bezwaarschrift is dit stuk op 9 juli 2009 ontvangen op de desbetreffende afdeling van de gemeente Vlaardigen. Daarmee is de bezwaartermijn met één dag overschreden. Desgevraagd heeft verweerder uiteengezet hoe het postregistratiesysteem werkt. Na ontvangst wordt het poststuk van een sticker voorzien met de datum, vervolgens wordt het poststuk gescand en doorgezonden naar de medewerker die belast is met de afhandeling. Bij een bezwaarschrift wordt de enveloppe bewaard. In dit geval is het bezwaarschrift zonder enveloppe aangeboden. Verweerder kan niet met zekerheid zeggen wanneer het stuk is ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de gebrekkige registratie bij verweerder eiseres het voordeel van de twijfel dient te krijgen. Verweerder heeft het bezwaar terecht ontvankelijk geacht.
2.4.2 Niet langer in geschil is of eiseres ontheffing van de inburgeringsplicht had moeten worden verleend op medische gronden. Ter zitting heeft eiseres deze beroepsgrond laten vervallen.
2.4.3 Eiseres beroept zich thans alleen nog op de hierboven aangegeven verdragsbepalingen. Dit beroep is niet eerder in de procedure naar voren gebracht. Uit de uitspraak van 22 april 2010 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN BM3047) leidt de rechtbank af dat, indien het bestuursorgaan op de hoogte is van de gegevens van een Turkse onderdaan, er aanknopingspunten zijn voor het bestuursorgaan om te onderzoeken of Besluit 1/80 op hem van toepassing is. In zo’n geval kan het eerst in beroep aangevoerde beroep op Besluit 1/80 door de rechtbank worden beoordeeld. De rechtbank acht die situatie hier van toepassing.
2.4.4. Daarmee staat ter beoordeling of de inburgeringsplicht ten aanzien van eiseres in strijd is met de Associatieovereenkomst, gesloten tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, en Besluit 1/80 van de Associatieraad.
2.4.5 Naar het oordeel van de rechtbank behoort eiseres tot de kring van personen aan wie het Besluit 1/80 van de Associatieraad rechten toekent. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt dat zij in 1983 op veertienjarige leeftijd naar Nederland is gekomen en in ons land negen jaar arbeid heeft verricht. Aan het arrest van het Europese Hof van Justitie (HvJ EG) van 25 september 2008 (zaak C-453/07) ontleent de rechtbank dat een Turks staatsburger, die als kind toestemming heeft gekregen om voor gezinshereniging het grondgebied van een lidstaat binnen te komen en die het recht van vrije toegang tot elke arbeid in loondienst van zijn keuze heeft verkregen krachtens artikel 7, eerste alinea, tweede streepje, van Besluit 1/80, het recht op verblijf in deze lidstaat, dat samenhangt met het recht op vrije toegang, niet verliest wanneer hij sinds zijn schoolopleiding geen arbeid in loondienst heeft verricht.
Eiseres kan zich ook beroepen op artikel 6 van Besluit 1/80. Uit de door eiseres overgelegde gegevens blijkt dat zij negen jaar arbeid heeft verricht en nadien arbeidsongeschikt is geworden. Uit het feit dat eiseres thans arbeidsongeschikt is, kan niet worden afgeleid dat eiseres objectief gezien geen enkele kans meer maakt op re-integratie op de arbeidsmarkt (verwezen wordt naar het arrest van het HvJ EG van 18 december 2008 (LJN BG9362, Altun, r.o. 25).
2.4.6 In het arrest van 29 april 2010 van het HvJ EG (zaak C-92/07), waarnaar eiseres heeft verwezen, is – voor zover hier van belang – als volgt overwogen:
“67 De associatieovereenkomst heeft echter, zoals uit artikel 2, lid 1, ervan blijkt, tot doel de situatie van Turkse staatsburgers dichter bij de situatie van burgers van de Unie te brengen door geleidelijk het vrije verkeer van werknemers tot stand te brengen en door de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrije verrichten van diensten op te heffen.
68 In dit verband bevorderen het in artikel 9 van de associatieovereenkomst neergelegde algemene verbod van discriminatie op grond van nationaliteit en de toepassing van dit verbod op het bijzondere gebied van werknemers overeenkomstig artikel 10 van besluit nr. 1/80, de geleidelijke integratie van Turkse migrerende werknemers en van Turkse staatsburgers die zich verplaatsen om zich te vestigen of diensten aan te bieden in een lidstaat (zie in die zin, voor werknemers, arrest Wählergruppe Gemeinsam, reeds aangehaald, punt 78).
69 Het Koninkrijk der Nederlanden kan het verschil tussen de litigieuze leges en de leges die van burgers van de Unie worden geëist, dus niet rechtvaardigen op grond van de omstandigheid dat Turkse staatsburgers niet op even volledige wijze als burgers van de Unie in aanmerking komen voor het vrije verkeer van werknemers, de vrije vestiging of het vrije verrichten van diensten in de Unie. De Commissie heeft zich terecht op de non-discriminatiebepalingen en op artikel 59 van het aanvullend protocol beroepen om na te gaan of de litigieuze leges de situatie van deze staatsburgers niet op een met de standstillbepalingen strijdige wijze verslechterden in vergelijking met de situatie van burgers van de Unie. ”
2.4.7 Nu ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wi burgers van de Unie zijn vrijgesteld van de inburgeringsplicht is het opleggen van deze verplichting aan eiseres die de Turkse nationaliteit bezit, in strijd met artikel 9 van de Associatieovereenkomst. Dat geldt eveneens voor artikel 10, eerste lid, van Besluit 1/80, waarin discriminatie uit hoofde van nationaliteit ten opzichte van communautaire werknemers op het gebied van lonen en verdere arbeidsvoorwaarden is verboden.
De rechtbank ziet in navolging van de uitleg van het HvJ EG geen aanleiding om deze bepalingen restrictief uit te leggen. De inburgeringsplicht is een maatregel die van invloed is op de omstandigheden waaronder een Turkse werknemer hier te lande arbeid verricht en verblijft. Het voldoen aan de verplichting tot inburgering en het behalen van een examen vergt immers enige vorm van studie die, op welke manier die ook wordt ingevuld, via een cursus, overdag of ’s avonds, of door middel van zelfstudie, inzet vraagt van tijd en energie die ten koste gaat van andere activiteiten. Bij het niet op tijd behalen van het inburgeringsexamen kan een boete worden opgelegd. Al deze omstandigheden zijn direct of indirect van invloed op de situatie waarin de Turkse werknemer hier te lande verblijft en diens functioneren op de arbeidsmarkt.
Nu het hier gaat om een verplichting die tot stand is gekomen na 1 december 1980, die, zoals hierboven is overwogen, een beperking inhoudt met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid, geldt bovendien dat het opleggen van de inburgeringsplicht een maatregel is die in strijd is met de standstillbepaling van artikel 13 van Besluit 1/80.
2.4.8 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd vanwege strijd met artikel 9 van de Associatieovereenkomst en de artikelen 10, eerste lid, en 13 van Besluit 1/80.
2.4.9 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 874,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 145,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-, en bepaalt dat, nu aan eiseres een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 56 99 90 688) worden betaald.
Aldus gedaan door mr. A. van ‘t Laar, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en
mr. drs. H. van den Heuvel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.M.L.J. Spierings, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 12 augustus 2010.
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.