vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Zaak-/rolnummer: 349339 / HA ZA 10-659
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid H&P MANAGEMENT CONSULTANCY & TRAINING B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
opposant,
advocaat mr. A.C. Turner,
de vennootschap naar Frans recht CHARTIS EUROPE S.A., rechtsopvolger van de naamloze vennootschap AIG EUROPE (NETHERLANDS) N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geopposeerde,
advocaat mr. Ph. Ekering.
Partijen zullen hierna “H&P” en “Chartis” genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding d.d. 20 oktober 2009 en de door Chartis overgelegde producties;
- het door deze rechtbank op 2 december 2009 onder zaak-/rolnummer 341158 / HA ZA 09-3008 bij verstek gewezen vonnis;
- de verzetdagvaarding d.d. 8 februari 2010 en de door H&P overgelegde producties;
- het tussenvonnis d.d. 10 maart 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 3 juni 2010;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door Chartis overgelegde productie.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1. De rechtsvoorganger van Chartis, Aig Europe (Netherlands) N.V. (hierna: AIG), heeft met de vennootschap Tigard Investment Corporation B.V. (hierna: Tigard) een beroepsaansprakelijkheidsverzekering afgesloten.
2.2. H&P heeft op 20 maart 2007 een e-mail gestuurd aan haar assurantietussenpersoon Riscon B.V. (hierna: Riscon), die deze vervolgens heeft doorgestuurd aan AIG. Deze e-mail houdt – voor zover van belang – het volgende in:
‘(…)
Ik zou de premiebetaling in twee stukken willen hakken, namelijk de helft in april en de andere helft in augustus. (…)
Tevens maak ik van de gelegenheid gebruik om de volgende vraag bij u neer te leggen:
1. Wij gaan onze activiteiten overhevelen naar de BV’s H&P Management Conusltants & Training B.V. (hierin vinden de advies- en implementatie werkzaamheden plaats), Projectsoft B.V. (verkoopmaatschappij van onze software) en Hillsboro Knowlledge B.V. (waarin het intellectuele eigendom van de door ons ontwikkelde software is vastgelegd).
2. De holding Tigard en de werkmaatschappij Beaverton management Training & Consultancy B.V. (waar tot 1 februari 2007 alle activiteiten in plaatsvonden) worden “slapend gemaakt” en worden uitsluitend nog gebruikt ter ondersteuning van de lopende procedures tegen Ross Systems inc.
Dit brengt mij op de volgende vraag, namelijk kan de beroepsaansprakelijkheidsverzekering overgezet worden naar de vennootschappen onder 1, omdat wij daar een beroeps risico kunnen lopen.
Graag hoor ik van u of de drie vennootschappen, die onder (1) zijn genoemd op dezelfde wijze onder de beroepsaansprakelijkheidsverzekering kunnen vallen als voorheen Tigard en de andere werkmaatschappijen. Wel merk ik op dat de drie vennootschappen onder (1) zelfstandige vennootschappen zijn, die niet onder een holding vallen.
(…)’
2.3. Bij e-mail d.d. 12 april 2007 heeft AIG (via Riscon) op de e-mail van H&P gereageerd. Deze e-mail luidt – voor zover van belang – als volgt:
‘(…)
Zoals besproken zijn wij akkoord met de betaling van de jaarpremie in twee delen. Het eerste deel dient uiterlijk 18 april 2007 op jouw rekening overgemaakt te zijn door Tigard Investment Corporation. Het tweede deel dient uiterlijk 15 augustus 2007 op jouw rekening overgemaakt te zijn. Wordt de premie niet tijdig overgemaakt dan, zal ik rechtstreeks aan relatie een laatste aanmaning versturen waarna – bij non-betaling – overgegaan zal worden tot royement. Ik verzoek je dringend dit nu reeds schriftelijk aan de klant mede te delen.
Voor wat betreft de in onderstaande email genoemde BV’s het volgende:
Graag uittreksels KvK van al deze BV’s
Een toelichting op de activiteiten
Een antwoord op de vraag of het meeverzekeren een wijziging in de omzet betekent
Een toelichting op het waarom van deze omzetting
Een getekende no-claim verklaring (zie bijlage) per nieuw mee te verzekeren BV’s Voor de goede orde vermeld ik dat er heden geen dekking is voor deze BV’s.
(…)’
2.4. Bij brief d.d. 20 april 2007 heeft H&P (via Riscon) de door AIG verzochte gegevens aan AIG doen toekomen, waaronder door H&P en de andere twee vennootschappen getekende no-claim verklaringen. Deze brief houdt – voor zover van belang – het volgende in:
‘(…)
Ter toelichting merk ik op dat de vennootschappen Tigard Investment Corporation B.V. en Beaverton Management Training & Consultancy B.V. per 1 februari 2007 inactief zijn geworden.
Ik zou het daarom ook op prijs stellen wanneer de Beroepsaansprakelijkheidsverzekering, zoals die nu van toepassing is, wordt overgezet op naam van de nieuwe vennootschap H&P Management Consultancy & Training B.V. (…) en dat de twee andere vennootschappen, te weten: Projectsoft B.V. en Hillsboro Knowlegde B.V. tevens onder deze verzekering zouden vallen.
De vennootschap H&P Management Consultancy & Training B.V. heeft de activiteiten van Beaverton volledig overgenomen, terwijl Projectsoft B.V. de verkoopmaatschappij is van de door ons ontwikkelde project management software. Hillsboro Knowlegde B.V. bewaakt en beheert het intellectuele eigendom.
Het tussenplaatsen van de verkoopmaatschappij Projectsoft B.V. heeft zeker dit jaar geen invloed op de omzet. De totale omzet ondergaat als gevolg van deze herstructurering ook geen wijziging, omdat de nieuwe vennootschap H&P in de plaats is gekomen van de oude vennootschap Beaverton.
(…)
Ik zou dan ook de verzekering alleen betrekking willen laten hebben op de drie vennootschappen en niet meer op Tigard en/of Beaverton, omdat deze geen activiteiten meer uitvoeren.
(…)
Het eerste deel van de premie is intussen overgemaakt. De tweede helft wordt, conform onze afspraak, betaald in augustus van dit jaar.
(…)’
2.5. Vervolgens heeft AIG een polis op naam van H&P afgegeven.
2.6. In het door AIG op 7 juni 2007 opgemaakte aanhangsel nummer 5 bij de verzekeringspolis is – voor zover van belang – het volgend vermeld:
‘(…)
Onderdeel 1. VERZEKERINGNEMER: H&P Management Consultancy & Training B.V.
(…)
Onderdeel 9. WIJZIGINGEN: Per 1 februari 2007:
- tenaamstelling verzekeringnemer;
- tenaamstelling verzekerden, conform clausule alg. 2.11.
Per 1 mei 2007:
- adreswijziging
(…)’
2.7. In de clausules behorende bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekering is – voor zover van belang – het volgend vermeld:
‘(…)
ten name van H&P Management Consultancy & Training B.V.
(…)
Alg2.11 Verzekerden
In aansluiting op artikel 2.11 van de algemene voorwaarden AIG BA 2006 worden in het kader van deze verzekering eveneens als verzekerde aangemerkt:
1) Herkemij & Partners Software Engineering BV en/of;
2) Herkemij & Partners Management & Consulting BV en/of;
3) Projectsoft BV en/of;
4) Hillsboro Knowlegde B.V.
(…)’
2.8. H&P heeft de verzekeringspremie voor het jaar 2007 aan AIG voldaan.
2.9. Bij factuur d.d. 7 augustus 2008 heeft AIG de verzekeringspremie voor het jaar 2008 voor een bedrag ad € 8.934,50 aan H&P in rekening gebracht. Op deze factuur is vermeld dat de premie diende te worden voldaan binnen 30 dagen na ontvangst van de factuur.
2.10. Nadat AIG haar vordering had overgedragen aan haar incassogemachtigde, is de dekking opgeschort en is de resterende premie vanaf dat moment gecrediteerd door middel van een creditfactuur d.d. 26 maart 2009 ad € 1.340,18.
2.11. Ondanks herhaalde sommaties van de zijde van AIG heeft H&P geweigerd de verzekeringspremie voor het jaar 2008 aan AIG te betalen. Vanaf 1 december 2008 heeft H&P meerdere brieven verstuurd aan de incassogemachtigde van AIG, waarin zij de vordering van AIG betwist. In de brief d.d. 1 december 2008 stelt H&P onder meer het volgende:
‘(…)
Aangezien er geen overeenkomst is afgesloten op basis waarvan ons bedrijf schriftelijk akkoord is gegaan met de reglementen en polisvoorwaarden voor de beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor H&P Management Consultancy & Training B.V. is er ook geen verplichting de verzekeringspremie te betalen.
(…)’
3. Het vonnis waartegen verzet
De rechtbank heeft H&P voor wat betreft de hoofdsom en de rente overeenkomstig de vordering van AIG en voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten overeenkomstig de subsidiaire vordering van AIG veroordeeld tot betaling van:
- het bedrag van € 9.317,50 aan AIG, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 2 Burgerlijk Wetboek vanaf 15 oktober 2009 tot aan de dag der voldoening, zulks over € 7.594,32;
- de proceskosten, tot aan de uitspraak aan de zijde van AIG bepaald op € 313,- aan vast recht, € 85,98 aan overige verschotten en € 384,- aan salaris voor de advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis tot aan de dag der voldoening;
- € 131,- aan nakosten, verhoogt met € 68,- aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt.
Voorts heeft de rechtbank het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4. De grondslag van de oorspronkelijke vordering
Aan de vordering heeft AIG (thans: Chartis) – verkort weergegeven en voor zover van belang – de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
4.1. Door middel van de aanvraag van H&P op 20 maart 2007, het opvolgende verzoek van AIG op 12 april 2007 en het aan dit verzoek voldoen door het toezenden van de verzochte stukken op 20 april 2007 is tussen AIG en H&P een rechtsgeldige verzekerings-overeenkomst tot stand gekomen. Uit hoofde van deze verzekeringsovereenkomst is H&P aan AIG premie verschuldigd.
4.2. Door na te laten de verzekeringspremie voor het jaar 2008 te betalen is H&P tekortgeschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst. Na creditering van een deel van de premie is H&P in hoofdsom € 7.594,32 verschuldigd.
4.3. H&P is vanaf 7 september 2008 in verzuim aangezien de verzekeringspremie voor het jaar 2008 uiterlijk op deze datum diende te worden voldaan. H&P is derhalve vanaf deze datum wettelijke handelsrente verschuldigd. Berekend tot en met 14 oktober 2009 bedraagt de rente over de hoofdsom € 809,26.
4.4. Als gevolg van het uitblijven van betaling door H&P was AIG genoodzaakt haar vordering uit handen te geven aan haar incassogemachtigde en later aan haar advocaat. H&P is daarom aan AIG verschuldigd een vergoeding ter zake de gemaakte buitengerechtelijke kosten. Deze worden primair gesteld op 15% van de gevorderde hoofdsom, derhalve € 1.355,57 inclusief BTW, en subsidiair op € 913,92 inclusief BTW conform het rapport Voorwerk II.
De eis in oppositie strekt tot vernietiging van het bij verstek gewezen vonnis, met niet-ontvankelijk verklaring alsnog van AIG (thans: Chartis) in haar vorderingen, althans met afwijzing alsnog van de vorderingen, alsmede met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van AIG (thans: Chartis) in de kosten van het geding.
Daartoe heeft H&P – verkort weergegeven en voor zover van belang – het volgende aangevoerd:
5.1. Bij e-mail d.d. 20 maart 2007 heeft H&P AIG geen opdracht gegeven de lopende beroepsaansprakelijkheidsverzekering op naam van Tigard over te zetten op haar naam. H&P heeft slechts geïnformeerd naar de mogelijkheid om deze beroepsaansprakelijkheids-verzekering over te zetten op haar naam en H&P en de twee in de e-mail genoemde gelieerde vennootschappen als verzekerden onder deze verzekering aan te merken. Bij e-mail d.d. 20 april 2007 heeft H&P aan AIG de verzochte aanvullende informatie verstrekt teneinde AIG in staat te stellen haar vraag te beantwoorden en op basis daarvan haar een offerte aan te bieden.
5.2. H&P heeft slechts een offerte voor een beroepsaansprakelijkheidsverzekering van AIG ontvangen in de vorm van een polisvoorstel. H&P heeft nooit een opdrachtbevestiging ingevuld, ondertekend en aan AIG geretourneerd. Nu geen sprake is van een schriftelijk aanbod van AIG en schriftelijke aanvaarding door H&P is tussen hen geen verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen. H&P is derhalve geen premie verschuldigd. Ter comparitie heeft H&P daar nog aan toegevoegd dat uit het polisvoorstel bleek dat de premie en de verzekeringsvoorwaarden zouden wijzigen. Zij heeft aangegeven met deze nieuwe condities niet akkoord te kunnen gaan.
5.3. Evenmin is H&P de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten verschuldigd. Betwist wordt dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. AIG heeft niet aangetoond dat werkzaamheden zijn verricht anders dan die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak.
6. De beoordeling
in oppositie
6.1. De op 8 februari 2010 uitgebrachte verzetdagvaarding is betekend aan AIG. Uit het ter comparitie door Chartis overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 1 april 2010 blijkt dat deze rechtspersoon ten tijde van het uitbrengen van de verzetdagvaarding niet meer bestond aangezien die rechtspersoon met ingang van 23 december 2009 door fusie is opgegaan in de rechtspersoon die is genaamd Chartis Europe S.A. Omdat dit eerst op 1 april 2010 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is geregistreerd, doet Chartis geen beroep op de niet-ontvankelijkheid van H&P in haar verzet. Op verzoek van Chartis en met instemming van H&P wordt Chartis, de verkrijgende rechtspersoon, als rechtsopvolger onder algemene titel van de verdwijnende rechtspersoon, AIG, in de onderhavige procedure als geopposeerde aangemerkt.
6.2. Tussen partijen is in geschil of tussen AIG en H&P een verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen. Bij de beoordeling van dit geschil stelt de rechtbank het volgende voorop. Er was sprake van een lopende beroepsaansprakelijkheidsverzekering, die AIG had afgesloten met Tigard, de rechtsvoorganger van H&P. Niet in geschil is dat H&P bij e-mail d.d. 20 maart 2007 heeft verzocht om de drie in de e-mail genoemde vennootschappen onder die lopende beroepsaansprakelijkheidsverzekering te laten vallen in de plaats van Tigard en de andere werkmaatschappijen.
6.3. De rechtbank constateert dat H&P geen geclausuleerd verzoek heeft gedaan. H&P heeft bij e-mail d.d. 20 maart 2007 niet gevraagd naar de verzekeringsvoorwaarden en evenmin naar de prijs. Vervolgens heeft H&P bij brief d.d. 30 april 2007 de door AIG bij e-mail d.d. 12 april 2007 verzochte informatie en stukken aan AIG verstrekt. In deze brief werd het verzoek evenmin geclausuleerd. H&P herhaalde daarin slechts haar verzoek om haar en de twee andere in de e-mail genoemde vennootschappen onder de beroepsaanspra-kelijkheidsverzekering te laten vallen en om de beroepsaansprakelijkheidsverzekering op haar naam over te zetten.
Voorts constateert de rechtbank dat de in de e-mail d.d. 20 maart 2007 en de brief d.d. 20 april 2007 vermelde herstructurering van activiteiten geen wijziging in de omvang van de omzet tot gevolg heeft gehad. Dit blijkt uit de stukken en wordt door H&P zelf expliciet opgemerkt in haar brief d.d. 20 april 2007. Nu de omvang van de omzet niet is gewijzigd, is ook de hoogte van de premie ongewijzigd gebleven en was er evenmin reden voor wijziging van de verzekeringsvoorwaarden. H&P heeft dan ook volstaan met een enkel verzoek om de lopende beroepsaansprakelijkheidsverzekering zoals die nu van toepassing is over te zetten op de drie in de e-mail genoemde vennootschappen.
6.4. Ter comparitie heeft H&P aangevoerd dat AIG haar een offerte, meer in het bijzonder een polisvoorstel heeft toegezonden, waaruit bleek dat de premie en de verzekeringsvoorwaarden waren gewijzigd. Volgens H&P verviel onder meer de inlooptermijn en werden lopende claims buiten spel gezet. H&P stelt dat zij toen heeft aangegeven dat zij niet met deze condities akkoord zou gaan. Ten aanzien van deze stellingen overweegt de rechtbank als volgt. Uit de stukken blijkt niet dat AIG aan H&P een offerte in de vorm van een polisvoorstel heeft toegezonden. Tevens wordt deze stelling door Chartis gemotiveerd betwist. Uitsluitend is gebleken dat AIG een verzekeringspolis op naam van H&P heeft afgegeven. Zoals Chartis ter comparitie terecht heeft betoogd, blijkt uit onderdeel 9 van aanhangsel nummer 5 bij de verzekeringspolis het tegendeel van hetgeen H&P ter comparitie heeft gesteld. Daaruit blijkt namelijk dat de wijziging van de tenaamstelling van de verzekeringnemer en de verzekerden en een adreswijziging de enige wijzigingen zijn die ooit hebben plaatsgevonden. Voorts blijkt uit de stukken dat H&P, zoals in de e-mailwisseling tussen AIG en H&P was afgesproken, de verzekeringspremie voor 2007 heeft voldaan en dat H&P eerst nadat de incassogemachtigde van AIG H&P tot driemaal toe heeft gesommeerd de factuur d.d. 7 augustus 2008 te voldoen de vordering van AIG heeft betwist. Uit de stukken blijkt derhalve evenmin dat H&P zou hebben aangegeven niet akkoord te gaan met de condities bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
Dat uit de stukken het tegendeel blijkt van hetgeen H&P ter comparitie heeft gesteld en deze stellingen door Chartis gemotiveerd zijn betwist, brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat op H&P ter zake van deze stellingen een verzwaarde stelplicht rust. H&P diende ter onderbouwing van deze stellingen nadere feiten te stellen en te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten, heeft H&P niet aan die verzwaarde stelplicht voldaan. Gelet op het stadium van de procedure waarin deze stellingen door H&P naar voren zijn gebracht, namelijk voor het eerst ter comparitie, ziet de rechtbank geen aanleiding om H&P op dit punt nog nadere stukken in het geding te laten brengen of tot het ambtshalve opdragen van bewijs.
6.5. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat AIG op verzoek van H&P de tenaamstelling van de verzekeringnemer en de verzekerden onder de met Tigard gesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft gewijzigd en deze met uitzondering van de tenaamstelling niet gewijzigde verzekeringsovereenkomst derhalve op rechtsgeldige wijze heeft overgezet op naam van H&P. Als gevolg van de wijziging van de tenaamstelling is H&P als verzekeringnemer premieplichtig. De betaling van de premie kan daarom door AIG (thans Chartis) in rechte worden afgedwongen.
6.6. Op grond van het bepaalde in artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek is H&P over de verschuldigde premie de gevorderde rente vanaf 7 september 2008 verschuldigd, hetgeen door H&P niet gemotiveerd is betwist.
6.7. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Chartis heeft vijf brieven overgelegd van haar incassogemachtigde en één brief van haar advocaat, waarin H&P wordt gesommeerd de verschuldigde premie te betalen. Chartis stelt dat de aard en de omvang van de buitengerechtelijke kosten voldoende uit deze stukken blijkt. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de aanspraak op deze vergoeding door H&P, had het op de weg van Chartis gelegen deze vordering nader met bewijzen te onderbouwen, waaronder een specificatie van de verrichte werkzaamheden en de daarvoor gemaakte kosten. Nu Chartis dit heeft nagelaten, is niet komen vast te staan dat de werkzaamheden waarvan vergoeding wordt gevorderd verrichtingen betreffen die meeromvattend zijn dan de verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237-240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
6.8. Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd, voor zover H&P daarin is veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, die overeenkomstig de aanbevelingen van het rapport Voorwerk II waren begroot op € 913,92 (inclusief BTW). Voor het overige zal dit vonnis op genoemde gronden worden bekrachtigd.
6.9. H&P zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzet worden veroordeeld.
7. De beslissing
De rechtbank
vernietigt het door deze rechtbank op 2 december 2009 onder zaak-/rolnummer 341158 / HA ZA 09-3008 gewezen verstekvonnis, voor zover H&P daarbij is veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Chartis te betalen het bedrag van € 9.317,50, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 2 Burgerlijk Wetboek vanaf 15 oktober 2009 tot aan de dag der voldoening, zulks over € 7.594,32;
en in zoverre opnieuw rechtdoende
veroordeelt H&P om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Chartis te betalen het bedrag van € 8.403,58, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 2 Burgerlijk Wetboek vanaf 15 oktober 2009 tot aan de dag der voldoening, zulks over € 7.594,32;
veroordeelt H&P in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van Chartis tot op heden begroot op € 384,- aan salaris voor de advocaat;
bepaalt dat gedaagde de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek verschuldigd is over de proceskosten vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
bekrachtigt het verstekvonnis voor het overige;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2010.