ECLI:NL:RBROT:2010:BN4835

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
349938 - F2 RK 10-481
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van de Ven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de Raad voor de Kinderbescherming in verzoek tot benoeming van voogdij

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming te Rotterdam een verzoek ingediend om Bureau Jeugdzorg te belasten met de voogdij over een minderjarige, met het advies om de voogdij te laten uitvoeren door de William Schrikker Jeugdbescherming (WSJ). De rechtbank heeft op 19 juli 2010 de zaak behandeld, waarbij de raad vertegenwoordigd was door mw. Van Dijk, en de moeder bijgestaan werd door haar advocaat mr. G. Crawfurd. De grootmoeder was ook aanwezig, terwijl Bureau Jeugdzorg en de WSJ niet verschenen, ondanks dat zij daartoe behoorlijk waren opgeroepen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van de minderjarige onbevoegd is tot het gezag en dat de minderjarige niet erkend is. De Raad heeft verzocht om een bereidverklaring van Bureau Jeugdzorg, maar deze verklaring ontbrak. De rechtbank heeft herhaaldelijk de raad in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar dit is niet gebeurd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de bereidverklaring van de WSJ, die op 11 februari 2010 was afgegeven, niet gelijkgesteld kan worden aan de vereiste bereidverklaring van de voorgestelde voogdes, Bureau Jeugdzorg.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de Raad voor de Kinderbescherming niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek, omdat niet aan de wettelijke vereisten is voldaan. De beschikking is gegeven door mr. M. van de Ven, rechter tevens kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 juli 2010. Tegen deze beschikking staat hoger beroep open, dat binnen drie maanden na de beschikking moet worden ingesteld door een advocaat.

Uitspraak

RECHTB ANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak : 27 juli 2010
Zaak-/rekestnummer : 349938 / F2 RK 10-481
Beschikking op het verzoek van:
De Raad voor de Kinderbescherming te Rotterdam,
hierna: de raad.
In deze zaak zijn belanghebbenden:
[de moeder], hierna: de moe[adres 1],
advocaat mr. G. Crawfurd,
[grootmoeder], hierna: de grootmoeder,
wonende te [adres 2],
verschenen,
[biologische vader], de biologische vader,
wonende te [adres 3],
niet verschenen,
Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, hierna: Bureau Jeugdzorg,
gevestigd te Rotterdam,
niet verschenen,
William Schrikker Jeugdbescherming, hierna: de WSJ,
gevestigd te Diemen,
niet verschenen.
Het verloop van de procedure
De raad heeft een verzoekschrift ingediend om Bureau Jeugdzorg te belasten met de voogdij over na te melden minderjarige, met het advies de voogdij te laten uitvoeren door
de WSJ. Bij dit verzoek is een bereidverklaring gevoegd van de WSJ, gedateerd 11 februari 2010.
De moeder heeft op 15 juli 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van Bureau Jeugdzorg is op 16 juli 2010 een faxbericht ingekomen, abusievelijk gedateerd 15 juli 2010.
Bij faxbericht van 16 juli 2010 heeft de rechtbank de raad verzocht om een bereidverklaring van Bureau Jeugdzorg.
De zaak is behandeld op 19 juli 2010.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de raad, ter zitting vertegenwoordigd door mw. Van Dijk;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. G. Crawfurd;
- de grootmoeder;
- de grootvader, [grootvader].
Bureau Jeugdzorg en de WSJ zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting vertegenwoordigd.
Van de zijde van de raad is een faxbericht ingekomen, gedateerd 22 juli 2010, met als bijlage een faxbericht van Bureau Jeugdzorg, eveneens gedateerd 22 juli 2010.
Van de zijde van de moeder zijn op 27 juli 2010 geen nadere berichten ingekomen.
De vaststaande feiten
Op [geboortedatum] is te [geboorteplaats] uit de moeder geboren de minderjarige:
[minderjarige].
De moeder is geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] en is derhalve onbevoegd tot het gezag.
De minderjarige is niet erkend.
In het gezag over de minderjarige is thans niet voorzien.
De beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 1:302 lid 1 BW bepaalt dat de rechter de voogdij kan opdragen aan een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg. De raad heeft verzocht Bureau Jeugdzorg – een stichting in de hiervoor bedoelde zin – te belasten met de voogdij over de minderjarige en heeft daarbij geadviseerd de maatregel te laten uitvoeren door de WSJ.
Uit het bepaalde in artikel 1:280 sub b BW in samenhang met artikel 1:302 lid 1 BW volgt dat de beoogd voogdes zich eerst bereid dient te verklaren alvorens door de rechter tot voogdes te kunnen worden benoemd.
Bij de stukken bevindt zich een bereidverklaring van de WSJ van 11 februari 2010 die inhoudt dat de WSJ bereid is namens Bureau Jeugdzorg de voogdij over de minderjarige te aanvaarden. Een bereidverklaring van de beoogd voogdes – Bureau Jeugdzorg – ontbreekt daarmee.
Om die reden heeft de griffier van de rechtbank op 16 juli 2010 telefonisch contact opgenomen met Bureau Jeugdzorg en de vraag voorgelegd of er afspraken zijn, omdat het zich bereid verklaren namens Bureau Jeugdzorg de voogdij te aanvaarden iets anders is dan namens Bureau Jeugdzorg uitvoering geven aan de maatregel. In antwoord daarop heeft Bureau Jeugdzorg per kerende fax, kort gezegd, bericht dat zulks vaker gebeurt en dat de WSJ feitelijk onder Bureau Jeugdzorg valt.
Voorts heeft de rechtbank de raad bij faxbericht van 16 juli 2010 verzocht om een bereidverklaring van Bureau Jeugdzorg, op welk faxbericht een reactie zijdens de raad is uitgebleven.
Ter terechtzitting van 19 juli 2010 heeft de rechtbank de raad andermaal verzocht om een bereidverklaring van Bureau Jeugdzorg, daar de raad immers verzoekt Bureau Jeugdzorg tot voogdes te benoemen.
Bij faxbericht van 22 juli 2010 heeft de raad, ingevolge het ter zitting gedane verzoek van de rechtbank, een faxbericht van Bureau Jeugdzorg gezonden, eveneens gedateerd 22 juli 2010 met de navolgende inhoud:
“Directie van Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, verleent hierbij namens Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam aan William Schrikker Groep, mandaat, volmacht betreffende de uitvoering van de gezinsvoogdij/voogdij in de zaak van: [minderjarige]”
De rechtbank stelt vast dat deze verklaring geen verklaring is die inhoudt dat Bureau Jeugdzorg bereid is de voogdij over de minderjarige te aanvaarden. Of de WSJ bevoegd is namens Bureau Jeugdzorg uitvoering te geven aan de voogdij was immers niet de vraag; het gaat erom of Bureau Jeugdzorg al of niet bereid is de voogdij te aanvaarden, hetgeen Bureau Jeugdzorg overigens ook nog ter zitting had kunnen verklaren indien zij ter zitting aanwezig zou zijn geweest.
Hoewel de rechtbank de raad herhaaldelijk in de gelegenheid heeft gesteld het door de rechtbank ambtshalve geconstateerde verzuim – de ontbrekende bereidverklaring van de beoogd voogdes – te herstellen, moet echter worden geconstateerd dat het verzuim niet is weggenomen; een bereidverklaring van de beoogd voogdes ontbreekt nog altijd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en het feit dat Bureau Jeugdzorg zich niet bereid heeft verklaard de voogdij over de minderjarige te aanvaarden, is niet aan de wettelijke vereisten voldaan, zodat de raad niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek.
De beslissing
Verklaart de raad niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Ven, rechter tevens kinderrechter, in bijzijn van Gerde, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.