ECLI:NL:RBROT:2010:BN7179

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
988915
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R.A. Verwoerd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot toestemming voor het plaatsen van een antenne op het dak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 september 2010 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], en gedaagde, de stichting Patrimoniums Woningstichting te Delfshaven. De eisers verzochten toestemming voor het plaatsen van een antenne op het dak van hun huurwoning. Eerder was er al een tussenvonnis gewezen waarin eisers verzocht werd om aanvullende informatie. Tijdens de comparitie van partijen op 9 juni 2010 werd de kwestie opnieuw besproken, waarbij de kantonrechter de belangen van beide partijen afwoog in het licht van artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Eiser sub 1 stelde dat zijn hobby, het zenden en ontvangen van informatie via een zendinstallatie, een belangrijk aspect van zijn leven is. Hij betoogde dat het contact met andere zendamateurs persoonlijker is dan andere communicatiemiddelen. PWS, de gedaagde partij, voerde aan dat het technische aspect van het zenden niet onder artikel 10 EVRM valt en dat de gevraagde antenne niet alleen op het gehuurde staat, maar ook op het eigendom van PWS. De kantonrechter oordeelde dat het belang van PWS zwaarder weegt dan dat van eiser sub 1, vooral gezien de omvang van de gevraagde antenne en de mogelijke risico's voor PWS, zoals schade aan het dak en aansprakelijkheid.

De rechtbank concludeerde dat de gevraagde toestemming voor het plaatsen van de antenne niet kon worden verleend, omdat het belang van de gedaagde partij, PWS, in deze situatie zwaarder weegt. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 1.050,00. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.R.A. Verwoerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[eiser sub 1],
en
[eiseres sub 2],
beide wonende te [woonplaats],
eisers bij exploot van dagvaarding van 15 mei 2009,
gemachtigde: mr. N. Stolk te Rotterdam,
tegen
de stichting
PATRIMONIUMS WONINGSTICHTING TE DELFSHAVEN,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.R. Bos te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eisers]” respectievelijk “PWS”. Voor zover eisers afzonderlijk worden bedoeld worden zij aangeduid als “[eiser sub 1]” en “[eiseres sub 2]”.
1. Het verloop van de procedure
Verwezen wordt naar het tussenvonnis van 23 april 2010 en de processtukken die daaraan ten grondslag liggen. In dit vonnis is een comparitie van partijen bepaald. Aan [eisers] is verzocht voorafgaand aan de comparitie schriftelijk een nadere toelichting met betrekking tot enkele punten te geven. [eisers] hebben hier bij akte van 3 mei 2010 gevolg aan gegeven en PWS heeft hier bij akte van 4 juni 2010 op gereageerd. Ter comparitie van partijen heeft PWS verzekeringsvoorwaarden overgelegd.
De comparitie van partijen is gehouden op 9 juni 2010. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.
2. De beoordeling van het geschil
2.1. Er wordt voor de beoordeling van het geschil aangesloten bij het tussenvonnis van 23 april 2010 en hetgeen daarin is vastgesteld, overwogen en beslist.
Toepasselijkheid artikel 10 EVRM
2.2. Hoewel in het tussenvonnis reeds is geoordeeld dat er in de onderhavige situatie een belangenafweging in het kader van artikel 10 EVRM dient plaats te vinden, is de toepasselijkheid van dit artikel ter comparitie van partijen nogmaals onderwerp van discussie geweest. [eiser sub 1] heeft ter zitting verklaard dat een belangrijk onderdeel van zijn hobby bestaat uit de spanning die hij ervaart bij proberen om contact met andere zendamateurs tot stand te brengen. Verder gaat het er volgens [eiser sub 1] om de zendinstallatie steeds verder te verbeteren. PWS heeft naar aanleiding hiervan aangevoerd dat het [eiser sub 1] te doen is om het technische aspect van het zenden en ontvangen en niet om het zenden en ontvangen van de informatie op zich. Dit technische aspect valt volgens PWS niet onder het bereik van artikel 10 EVRM.
2.3. Het onderscheid tussen de vorm en inhoud van de boodschap is echter niet altijd eenvoudig te maken. De betekenis en interpretatie van informatie wordt mede bepaald door de wijze waarop deze verzonden wordt. [eiser sub 1] heeft in dit licht verklaard dat het contact met zendamateurs veel persoonlijker is en daardoor niet te vergelijken is met dat van andere communicatiemiddelen. Het belang van [eiser sub 1] is dan ook niet gelegen in enkel het technische of enkel het communicatieve aspect van zijn hobby, maar in beide. Van belang is dat het (onder meer) gaat om het zenden en ontvangen van informatie. Om die reden is artikel 10 EVRM van toepassing.
2.4. Het voorgaande neemt niet weg dat het belang van [eiser sub 1] bij het hiervoor omschreven gebruik van de door hem gewenste antenne op grond van artikel 10 EVRM minder zwaar weegt dan het belang van iemand die voor de voor hem of haar essentiële vrije nieuwsgaring op een antenne is aangewezen. Dit relatief beperkte belang van [eiser sub 1] zal in de afweging worden meegenomen.
Afmeting antenne; plaats op het gehuurde?
2.5. Uit de akte na het tussenvonnis van [eisers] is duidelijk geworden dat de antenne dient te bestaan uit twee palen van 5 meter hoogte, waartussen over een lengte van 25 meter een draad van 2,5 millimeter doorsnee is gespannen. De palen hebben een brede voet en zouden op een stuk isolatiemateriaal komen te staan. Partijen zijn het oneens over de benodigdheid van tuidraden om de constructie te zekeren.
2.6. Ter comparitie van partijen heeft PWS aangevoerd dat een antenne van dergelijke afmeting niet uitsluitend boven de woning van [eiser sub 1] staat, en dus in ieder geval deels niet op het gehuurde staat. Daarbij is zij van mening dat ook het dak boven de woning van [eiser sub 1] niet tot het gehuurde behoort. [eiser sub 1] heeft dit niet betwist. Het verweer van PWS impliceert dat artikel 7:215 BW (dat over de huurovereenkomst gaat) in het geheel niet op het onderhavige geschil van toepassing is: het gaat bij de door [eisers] gevraagde toestemming van een antenne dan niet om een verandering aan het gehuurde, maar om een inbreuk op het eigendomsrecht (van het gebouw). Uit artikel 10 EVRM volgt echter dat ook in deze situatie een belangenafweging gemaakt dient te worden. Hoewel de vordering dan strikt genomen niet meer op de huurovereenkomst is gebaseerd, is het geschil wel betrekkelijk tot de huurovereenkomst en heeft ook haar basis in de huurovereenkomst. Nu daarnaast geen van partijen om verwijzing naar de sector civiel heeft verzocht, zal de zaak niet verwezen worden.
Belangenafweging
2.7. Hoewel het gewicht van de constructie volgens [eisers] gering is, kan gezien de omvang daarvan niet uitgesloten worden dat deze windgevoelig zal zijn. Het is daarom een reële mogelijkheid dat er tuidraden nodig zijn. Het is niet waarschijnlijk dat deze tuidraden geheel zonder schade aan het pand bevestigd kunnen worden. Hoewel in deze procedure – ook niet op grond van de door PWS overgelegde verzekeringspapieren – niet met zekerheid kan worden gezegd dat de schade als gevolg van het bevestigen of plaatsen van de antenne wel of niet gedekt is, staat vast dat hierin voor PWS wel een zeker risico is gelegen. Meer algemeen is het begrijpelijk dat PWS terughoudend is met het toestaan van activiteiten op het dak waar zij geen toezicht op heeft, mede gelet op eventuele aansprakelijkheid van PWS voor haar opstal. Voorts is de kans op eventuele storing in het televisie- of telefoonsignaal door [eisers] niet zodanig weerlegd dat deze als denkbeeldig beschouwd moet worden. De door PWS gestelde mogelijk verhoogde kans op blikseminslag is door [eiser sub 1] slechts ongemotiveerd weersproken.
2.8. PWS voert een actief beleid om wildgroei van voornamelijk schotelantennes tegen te gaan. Zij heeft daarom een gegronde vrees voor precedentwerking. Het onderhavige verzoek van [eisers] betreft dan wel geen schotelantenne, maar het handhaven van het door PWS gevoerde beleid zal door het wel toestaan van antenne van 25 meter lang waarschijnlijk ernstig bemoeilijkt worden.
2.9. [eiser sub 1] heeft duidelijk gemaakt dat een antenne op het balkon – zoals [eiser sub 1] thans provisorisch heeft aangelegd – geen alternatief is voor een antenne op het dak, omdat de tijdelijke oplossing door het formaat en de lage plaatsing, de antenne op het balkon nauwelijks werkt. De door PWS geopperde oplossing van het zenden via een relaisstation is volgens [eiser sub 1] geen serieus alternatief, omdat hiermee slechts over korte afstand gezonden kan worden. De mogelijkheid om via relaisstations contact te maken met een antenne die verderop staat om vervolgens daarmee te zenden, is door [eiser sub 1] niet met zoveel woorden als reële mogelijkheid weersproken. Hoewel elk alternatief min of meer afbreuk zal doen aan de door hem gewenste situatie, kan de mogelijkheid van een dergelijk alternatief niet zonder meer terzijde worden geschoven.
2.10. Op grond van het bovenstaande moet geconcludeerd worden dat het belang van PWS zwaarder weegt dan dat van [eiser sub 1]. Het formaat van de gevraagde antenne is aanzienlijk. Deze zal zich uitstrekken over de lengte van vrijwel het gehele gebouw en zal in hoogte bijna twee verdieping uitsteken boven het gebouw, dat vijf etages telt. De antenne zal in de omgeving zichtbaar zijn, waardoor PWS te meer zal hebben te vrezen voor precedentwerking. Daarnaast zal PWS te maken krijgen met verschillende onzekerheden, zoals de mogelijkheid van schade aan het dak, de eventuele aansprakelijkheid van PWS bij schade en een potentieel verhoogde kans op storing en blikseminslag. Hoewel de kans dat deze omstandigheden zich daadwerkelijk zullen voordoen niet even groot zal is, heeft [eiser sub 1] de onzekerheden voor PWS onvoldoende weggenomen om tot de conclusie te komen dat PWS haar weigering in alle redelijkheid niet vol kan houden. De kantonrechter onderkent dat het toestaan van de antenne voor [eiser sub 1] belangrijk is, onder meer in sociaal opzicht. Het gaat echter in deze zaak niet om een essentiële informatievoorziening in termen van vrije nieuwsgaring, terwijl er wel toestemming voor een omvangrijke installatie wordt verzocht. In een dichtbevolkt gebied als de stad Rotterdam kunnen daar nu eenmaal grenzen aan worden gesteld. De door [eisers] gevorderde toestemming zal daarom niet worden verleend.
Proceskosten
2.11. [eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van PWS vastgesteld op € 1.050,00 (3½ x € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde).
3. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van PWS vastgesteld op € 1.050,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R.A. Verwoerd en uitgesproken ter openbare terechtzitting.