Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/1326 WW - T1
Uitspraak in het geding tussen
[naam], wonende te [plaats], eiseres,
gemachtigde G.H. Amstelveen, advocaat te Capelle aan den IJssel,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (vestiging Utrecht), verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij formulier gedagtekend op 30 oktober 2008 heeft eiseres een aanvraag ingediend bij verweerder om overname van de betalingsverplichtingen vanwege betalingsonmacht van de werkgever in de zin van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 14 november 2008 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 22 december 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 maart 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 23 april 2009 beroep ingesteld.
Bij brief van 6 oktober 2009 heeft verweerder een rapportage van de Belastingdienst overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2010. Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden A.M.M. Schalkwijk en J. Kouveld, bijgestaan door A.A. de Ronde, werkzaam bij de Belastingdienst Utrecht-Gooi.
2 Overwegingen
Eiseres heeft in het kader van de uitvoering van de Wet werk en bijstand (WWB) een overeenkomst gesloten met WorkNet4U te Weesp om met ingang van 1 oktober 2007 voor de duur van 12 maanden iedere gepaste functie te aanvaarden. WorkNet4U is op 16 september 2008 failliet verklaard.
Eiseres heeft bij verweerder een aanvraag om overname van de betalingsverplichtingen van WorkNet4U ingediend. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerders standpunt is dat eiseres geen werknemer in de zin van de WW is, omdat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, en zij derhalve niet als verzekerde in de zin van de WW kan worden aangemerkt.
Verweerder heeft in beroep bij brief van 6 juli 2009 de rechtbank bericht dat het onderzoek naar de verzekeringsplicht van - onder meer - eiseres niet zorgvuldig is geweest en heeft de rechtbank verzocht om toestemming een onderzoek door de Belastingdienst te laten verrichten. De rapportage van dit onderzoek is met het verweerschrift overgelegd.
Verweerder heeft verklaard dat het onderzoek in de zaak niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank ziet geen termen daarover anders te oordelen. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
In artikel 61 van de WW is bepaald:
“Een werknemer heeft recht op een uitkering op grond van dit hoofdstuk, indien hij van een werkgever, die in staat van faillissement is verklaard, aan wie surseance van betaling is verleend, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, of die anderszins verkeert in de blijvende toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, loon, vakantiegeld, of vakantiebijslag te vorderen heeft of indien hij geldelijk nadeel kan ondervinden doordat deze werkgever bedragen die hij in verband net de dienstbetrekking met de werknemer aan de derden verschuldigd is, niet heeft betaald.”
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de WW is werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Onder privaatrechtelijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 van de WW moet worden verstaan de arbeidsovereenkomst zoals omschreven in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek: de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
Uit het verweerschrift blijkt dat - zoals door de gemachtigden van verweerder ter zitting is bevestigd - tussen partijen niet meer in geschil is dat voldaan is aan twee van de drie kenmerken van een dienstbetrekking, namelijk de loonbetalingsverplichting en de gezagsverhouding. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres verplicht was persoonlijk arbeid te verrichten ten behoeve van WorkNet4U.
Onder arbeid als bedoeld in artikel 3 van de WW in verbinding met artikel 7:610 van het BW moet worden verstaan: arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht en waarmee het verkrijgen van enig geldelijk voordeel wordt beoogd of volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen kan worden verkregen. Het gaat er dus om dat de werknemer productieve arbeid in economische zin ten behoeve van de werkgever verricht.
Eiseres heeft in beroep gesteld dat zij productieve arbeid heeft verricht voor WorkNet4U. Zij was door WorkNet4U tewerkgesteld bij Delrose B.V. Zij heeft zich echter op haar eerste werkdag ziek moeten melden en is op 27 november 2007 bij de bedrijfsarts geweest. Deze heeft geoordeeld dat WorkNet4U diende te zorgen voor passende arbeid en dat het werk bij Delrose B.V. niet passend was. Eiseres stelt dat WorkNet4U niet heeft gezorgd voor passende arbeid. Dat eiseres na haar ziekmelding niet meer feitelijk heeft gewerkt, maakt niet dat eiseres geen recht heeft op loon. Dat komt voor rekening en risico van de werkgever, temeer nu deze de adviezen van de bedrijfsarts niet heeft opgevolgd, aldus eiseres.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op de “vragenlijst WorkNet4U” van verweerder heeft vermeld dat zij geen productieve arbeid heeft verricht. Op het aanvraagformulier van 30 oktober 2008 heeft eiseres meermalen vermeld dat zij niet heeft gewerkt. Uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar van 12 februari 2009 blijkt dat zij daar heeft verklaard één dag bij Delrose B.V. te hebben gewerkt. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, in het licht van de door haar bij de aanvraag verstrekte inlichtingen, namelijk dat zij geen werkzaamheden heeft verricht, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten behoeve van WorkNet4U daadwerkelijk een dag werkzaam is geweest voor Delrose B.V. en vervolgens, als gevolg van haar uitval wegens ziekte, in afwachting is geweest van begeleiding door WorkNet4U naar passende arbeid. Uit de omstandigheid dat eiseres, naar moet worden aangenomen, niet daadwerkelijk productieve arbeid in de boven aangeduide zin ten behoeve van WorkNet4U heeft verricht, leidt de rechtbank af dat op haar niet de verplichting rustte om arbeid te verrichten ten behoeve van een werkgever.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, zodat eiseres niet is aan te merken als een werknemer in de zin van artikel 3 van de WW. Verweerder heeft daarom terecht beslist dat zij geen recht heeft op overname van de betalingsverplichtingen als bedoeld in hoofdstuk IV van de WW.
De stelling van eiseres dat verweerder in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel faalt, reeds omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat in andere gevallen, waarin eveneens geen sprake is van verzekeringsplicht, in overigens gelijke omstandigheden niettemin een uitkering ingevolge de WW is verstrekt. Ook hetgeen overigens door eiseres is aangevoerd heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,--, aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 41,--, vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,--, te betalen aan eiseres en bepaalt dat, nu aan eiseres een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 56 99 90 688) worden betaald.
Aldus gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. C.A. Schreuder en mr. A.C. Hendriks, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Traousis - van Wingaarden, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.